De Achttiende Eeuw. Jaargang 44
(2012)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |||||||||||||||||
De burger bedankt.
| |||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||
Bosch.Ga naar voetnoot3 Deze destijds befaamde predikant-publicist uit Diemen schreef zijn zogenaamde Belydenis van een aristocraat in 1787, kort voordat de patriottenbeweging door stadhouder Willem V met Pruisische militaire steun de kop werd ingedrukt.Ga naar voetnoot4 Belydenis van een aristocraat
Ik klim, door eigenbaat, ten toppunt van geluk
En breng, door slimme list, den vryman onder 't Juk
Ik kan door myn gezag de koenste burger drillen,
Ik doe voor myn gelaat de onozlen bleeken, - trillen.
Die myne hoogheid kwetst, vervolg ik tot aan 't graf
De volksstem - ydel woord! - houde ik voor hondsgeblaf.
Ik lach met wet en eed, kan het my grootheid geven.
Geen ambten geef ik ooit aan eenen landgenoot,
Die wel regeeren wil, maak' nooit den burger groot! [...]Ga naar voetnoot5
In de patriotse jaren tachtig begon een enkeling in Nederland ook na te denken over hoe het profiel van de bestuurder zou veranderen wanneer het bestaande stelsel, de stadhouderlijke oligarchie, zou worden vervangen door de vertegenwoordigende democratie, waarmee op dat moment in de Verenigde Staten al volop werd geëxperimenteerd. Misschien wel de belangrijkste patriotse poging deze nieuwe regeringsvorm te vertalen naar de Nederlandse context was van de jonge jurist Rutger Jan Schimmelpenninck, wiens in het Nederlands vertaalde proefschrift Verhandeling over een welingerigte volksregering uit 1785 uitgroeide tot een instant klassieker.Ga naar voetnoot6 Schimmelpenninck liet er geen onduidelijkheid over bestaan dat in de Republiek volgens hem een vertegenwoordigend stelsel zou moeten worden ingevoerd. Over publieke ambten schreef hij dat deze in zo'n stelsel moeten aangemerkt worden als posten, die wel aanzienlyk, doch tevens bezwaarende zijn, en die niet moeten worden aangenomen om eigen voordeels wille, maar om het nut der maatschappy, waarom het aan hun, wien door het volk eene burgerlast is opgelegd, niet vry staat, dezelve naar goedvinden te aanvaarden, of neer te leggen.Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||
Voor Schimmelpenninck en andere patriotten lag het in de aard van de vertegenwoordigende democratie besloten dat het bekleden van politieke ambten onder deze regeringsvorm als een last zou worden beschouwd. Het republikeinse ideaal van actief burgerschap dat in het patriotse hervormingsprogramma centraal stond, stemde tot optimisme over de bereidheid om aan deze last te voldoen.Ga naar voetnoot8 Het was niet in de laatste plaats hierom dat de vertegenwoordigende democratie werd gezien als een alternatief voor het in patriotse ogen gedegenereerde stadhouderlijke patronagestelsel, dat volgens de patriotten zo was ingericht dat het louter bestuurders creëerde die hun eigenbelang vooropstelden. Men kan uiteraard de nodige vraagtekens zetten bij deze weergave van de bestuurlijke moraal in het ancien régime - ook de regenten waren zich bewust geweest van het belang van een zich deugdzaam gedragende heersende klasse - maar waar het me hier om gaat is dat dit wel degelijk een analyse was waar de patriotten in geloofden, en die daarmee aan de basis stond van hun hervormingsdrang.Ga naar voetnoot9 In de patriotse overtuiging van de noodzaak tot invoering van de vertegenwoordigende democratie was een centrale rol weggelegd voor de notie dat bestuurders in deze nieuwe regeringsvorm werden verondersteld het algemene belang per definitie boven hun eigenbelang te stellen, en wel omdat zij in vrije verkiezingen door het volk werden verkozen. Onder verwijzing naar de befaamde politieke verlichters Montesquieu en Rousseau schreef Schimmelpenninck hierover in 1785: In vrye gemeenebesten, alwaar het volk zelf zyne overheden aanstelt, [worden] gemeenlyk die geenen tot de moeilykste eerampten van 't gemeenebest verkozen [...], die voor dezelve geschikt, en [voor] zoo aanzienlyke posten waardig gerekend worden.Ga naar voetnoot10 Nadat het hervormingsproject van de patriotten in de knop was gebroken, kregen zij met de instorting van het stadhouderlijke bestel in 1795 alsnog de kans om hun politieke plannen ten uitvoer te brengen in een nieuw uitgeroepen Bataafse Republiek. In de historiografie wordt er doorgaans van uitgegaan dat de politiek in de Bataafse Tijd net als daarvoor werd gekenmerkt door een strijd tussen verschillende politieke groeperingen die ernaar streefden de macht in handen te krijgen door de staat zo in te richten dat hun aanhangers terecht zou- | |||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||
den komen op de beslissende posten in het landsbestuur. Nu was het zeker niet zo dat het fenomeen van de ‘ambtenjagerij’ na 1795 plotseling was verdwenen; niet alleen allerhande niet-politieke overheidsfuncties, maar ook politiek-bestuurlijke ambten op lokaal en gewestelijk niveau bleven een gewilde vorm van broodwinning, waarvoor zich door het openstellen van deze ambten voor nieuwe groepen burgers eerder meer dan minder gegadigden aandienden.Ga naar voetnoot11 Vooral onder invloed van ontwikkelingen op het in het publieke debat uiterst zichtbare nationale niveau begonnen er tijdens de Bataafse jaren echter wel veranderingen op te treden in het denken over - in het bijzonder politieke - ambtsbekleding. Deze veranderingen verliepen langs de lijnen die een decennium eerder al door patriotten als Rutger Jan Schimmelpenninck waren uitgezet: met de invoering van de vertegenwoordigende democratie in Nederland verloor de gepercipieerde relatie tussen het bekleden van ambten en het uitoefenen van macht haar vanzelfsprekendheid. Een post in het openbaar bestuur werd daarnaast niet langer primair gezien als voordelig voor de bestuurder en zijn directe omgeving, maar was in de ogen van vele Bataven nu pas echt geworden wat politiek theoretici tenminste vanaf Cicero gewenst hadden dat zij was: een lastpost.Ga naar voetnoot12 Hoewel dit al sinds de patriottentijd precies hun bedoeling was geweest, bleek al snel dat de Bataven zich niet in alle opzichten even goed raad wisten met de gevolgen van deze verandering in perceptie. In deze bijdrage wil ik de aandacht vestigen op de Bataafse kennismaking met een problematiek die wij inmiddels zijn komen te beschouwen als een even onaangename als onvermijdelijke bijwerking van de vertegenwoordigende democratie. Na een lang en moeizaam debat werd eind 1795 besloten dat er op 1 maart 1796 voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis een nationaal parlement bijeen zou komen: de Nationale Vergadering.Ga naar voetnoot13 De landelijke, via een getrapt systeem georganiseerde verkiezingen vonden eind januari plaats. Mannelijke burgers van twintig jaar en ouder namen deel aan grondvergaderingen, waar zij uit hun midden een kiesman kozen voor een van de 126 districtsvergaderingen. De dertig kiesmannen van ieder district wezen op hun beurt een volksvertegen- | |||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||
woordiger aan voor de Nationale Vergadering.Ga naar voetnoot14 De kiesmannen waren geheel vrij in hun keuze. Volksvertegenwoordigers konden dus gekozen worden zonder dat zij zelf vooraf hadden aangegeven dit te willen, met het gevolg dat ze lang niet allemaal even gelukkig waren met hun uitverkiezing. De leden van de Nationale Vergadering kregen een uiterst drukke voltijdbaan, zouden in Den Haag vaak ver van hun familie komen te wonen, en ontvingen daarvoor een relatief bescheiden financiële vergoeding van tien gulden per dag, waar zij zelf vaak op moesten toeleggen.Ga naar voetnoot15 Ruim een zesde deel van de beoogde volksvertegenwoordigers maakte daarom schriftelijk bezwaar tegen zijn verkiezing bij de Commissie voor Geloofsbrieven die was ingesteld om aan de verkiezingsuitslag gevolg te geven.Ga naar voetnoot16 Met deze bezwaarschriften probeerden deze burgers, in de meest gebruikte terminologie van die tijd, te bedanken voor het ambt waartoe zij waren geroepen. Sommige verkozenen voerden aan dat zij zich fysiek of intellectueel niet in staat voelden tot de vervulling van het ambt. Johan van der Borght, een in Breda gekozen wijnkoopman, gaf aan dat hij ‘door zwakheid van zijn gezigt buiten staat was om te kunnen leezen’, en de predikant Jacob Kantelaar, eerste plaatsvervanger in Lochem, vond ‘het bezef van de pligten en de vereischtens’ zo zwaar wegen, dat hij reden zag om zich te moeten excuseren. De in Ridderkerk gekozen burgerwachtcommandant Adriaan Pompe van Meerdervoort en de Groningse koopman Teun Hulshoff achtten zichzelf eenvoudigweg niet bekwaam genoeg, net als de in Nieuwerkerk verkozen grootgrondbezitter Nicolaas Okhuysen.Ga naar voetnoot17 Ook onmisbaarheid in de huiselijke of professionele kring werd door verschillende burgers aangevoerd als reden om van hun verplichtingen te worden verschoond. De Amsterdammer Johan Farret repte in zijn bezwaarschrift van zes jonge kinderen die zijn vaderlijk toezicht niet konden missen, en de weduwnaar Joachim Tonckens, verkozen in het Drentse Vries, had naast zijn vijf kinderen ook nog een boerderij die hij niet alleen kon laten. De in Kampen verkozen Gerard van Marie zei het te druk te hebben met zijn zeepziederij, terwijl Cornelis de Rhoer en Bernard Nieuhoff, verkozen in Harderwijk en Barneveld, zich beriepen op hun onvervangbaarheid als hoogleraren van de Harderwijkse universiteit. Ook de Dordtse predikant Paulus Bosveld zei geen | |||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||
geschikte vervanger te kunnen vinden, net als Cornelis van Lennep, lid van het Comité van Justitie in Amsterdam.Ga naar voetnoot18 De naam onder een van de bezwaarschriften moet de leden van de Commissie voor Geloofsbrieven in het bijzonder zijn opgevallen. Rutger Jan Schimmelpenninck was in een van de veertien districten van Amsterdam verkozen tot volksvertegenwoordiger, nauwelijks een verrassing gezien zijn revolutionaire staat van dienst. In januari 1795 was Schimmelpenninck direct door het plaatselijke Comité Revolutionair naar voren geschoven als de officieuze leider van de Amsterdamse omwenteling.Ga naar voetnoot19 Als voorzitter van de vergadering van Provisionele Representanten van het Volk van Amsterdam had hij op 11 februari indruk gemaakt én weerstand opgeroepen met een onomwonden toespraak waarin hij ervoor had gepleit om af te zien van individuele wraakacties tegen aanhangers van de stadhouder en het recht zijn loop te laten hebben.Ga naar voetnoot20 Bij de aanvaarding van zijn voorzitterschap had hij benadrukt dat deze post erg zwaar zou zijn, maar had hij de Amsterdammers ook gerustgesteld: ‘alles wordt eenvoudig, alles wordt gemaklyk voor den man, die eens voor al voorgenomen heeft, om, het koste wat het wille, zyn pligt, zyn geweeten, te voldoen’.Ga naar voetnoot21 Des te verbazender was daarom de strekking van de brief die op 16 februari 1796 door de Commissie voor Geloofsbrieven werd behandeld. Schimmelpenninck, die heel goed aanvoelde dat hetgeen hij te zeggen had door de commissie zou worden geïnterpreteerd als een flagrante breuk met de door hemzelf geprofesseerde beginselen, probeerde de commissieleden de wind uit de zeilen te nemen door hen eraan te herinneren - in plaats van andersom - dat hij altijd getoond had de plichten van de burger ten aanzien van zijn vaderland te kennen, en dat hij ‘de wenk des volks welke ons eenen burgerpost aanwyst’ altijd had geëerbiedigd. Schimmelpenninck noemde zich vanaf ‘de eerste ontwikkeling van [zijn] denkvermogens [...] een beminnaar der waare maatschappelyke vryheid’ en - met verwijzing naar de titel van zijn proefschrift - ‘een verdediger van eene welingerigte volks regering’. Hij stelde zelfs te geloven dat hij zeer wel in staat was mee te werken aan een grondwet die de Bataven zou kunnen verzekeren van duurzaam geluk.Ga naar voetnoot22 ‘Dan burgers’, vervolgde Schimmelpenninck zijn brief, ‘deze bestemming kan [en] mag de myne niet zyn’. Niet alleen zou hij zijn gezin een gevoelige | |||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||
slag toebrengen wanneer hij met achterlating van vrouw en kinderen naar Den Haag zou verhuizen, maar vooral kon hij onmogelijk zijn drukke advocatenpraktijk in de steek laten en zo het lot van de meer dan tweehonderd families die daarin van hem afhankelijk waren bezegelen. Hij verzocht de commissieleden daarom met klem hem niet te ontrukken aan zijn huidige situatie, waarin hij zijn juiste bestemming had gevonden en de maatschappij het meest tot nut kon zijn.Ga naar voetnoot23 De commissie voor Geloofsbrieven legde alle bezwaarschriften naast zich neer en riep hun indieners op om gewoon zitting te komen nemen.Ga naar voetnoot24 Schimmelpenninck en de meeste andere onwilligen gaven aan deze oproep schoorvoetend gehoor. Enkele burgers bleven echter volharden in hun weigering, ook toen zij na 1 maart verplicht werden persoonlijk voor de inmiddels bijeengekomen Nationale Vergadering te verschijnen. De eerste die zijn weigering ten overstaan van het parlement bevestigde was Gerard Dumbar, de getalenteerde griffier van de Provinciale Vergadering van Overijssel, die landelijk naam had gemaakt als kenner van de Amerikaanse Revolutie.Ga naar voetnoot25 Dumbar achtte de Nationale Vergadering niet verenigbaar met de door hem gewenste federatieve staatsvorm en weigerde zijn ambt dus uit politieke overwegingen; in de vergadering beperkte hij zich tot de mededeling dat hij niet bereid was tot het afleggen van de van de volksvertegenwoordigers geëiste verklaring omdat deze streed met zijn beginselen.Ga naar voetnoot26 De Nationale vergadering kon hierop weinig anders doen dan Dumbar van zijn verplichting als volksvertegenwoordiger ontslaan. Terwijl de correspondentie tussen de voor het ambt bedankende burgers en de Commissie voor Geloofsbrieven eerder vertrouwelijk van aard was geweest, werd nu vooral het publieke karakter van deze weigering als pijnlijk ervaren: door de landelijke distributie van het Dagverhaal, de gepubliceerde handelingen van de dagelijkse zittingen, kon de gehele natie kennis nemen van deze minachting van de vergadering. Jan van Hooff, een van de volksvertegenwoordigers die eerder in de Commissie voor Geloofsbrieven had gezeten, toonde zich hoogst verontwaardigd en concludeerde dat Dumbar ‘niet alleen onwaardig was het volk van Nederland te repraesenteeren, maar dat men hem [...] het burger-recht zelfs | |||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||
zoude kunnen betwisten’.Ga naar voetnoot27 De publieke weigeringen om zitting te nemen droegen zeker onder de leden van de vergadering in belangrijke mate bij aan de bewustwording dat het in een vertegenwoordigende democratie niet langer vanzelfsprekend was om de bekleding van openbare ambten te beschouwen als een privilege. Niet iedereen was hier direct in gelijke mate van doordrongen. Tijdens een van de zittingen van de Nationale Vergadering stelde de volksvertegenwoordiger Jacob de Mist voor om bij wet vast te leggen dat zittende leden van het wetgevend lichaam - zoals hijzelf - niet in aanmerking zouden komen voor herverkiezing.Ga naar voetnoot28 De Mist stelde de natie er op deze manier van te willen overtuigen dat de eerste generatie nationale volksvertegenwoordigers niet met aristocratische heerszucht besmet was geraakt. De premisse van dit voorstel was dat eigenbelang ook in een vertegenwoordigende democratie nog altijd de voornaamste reden kon zijn om deel te nemen aan het openbaar bestuur, en dat de leden van de vergadering moesten bewijzen het algemeen belang te dienen door vrijwillig afstand te nemen van dit bestuur. Het voorstel van de Mist werd met een ruime meerderheid verworpen.Ga naar voetnoot29 Uit de reacties van zijn collega's blijkt dat de ervaring van de weigerende verkozenen ertoe had geleid dat door eigenbelang ingegeven heerszucht onder de leden van de vergadering op dat moment niet meer alom werd ervaren als een grote bedreiging voor het landsbestuur. Eerder werd gevreesd voor een tekort aan geschikte volksvertegenwoordigers. Jan van Hooff verdacht zijn collega De Mist er zelfs van dat deze met zijn voorstel trachtte zichzelf ‘een last van de hals te schudden’. ‘Heeft ieder lid der vergadering’, sprak Van Hooff, ‘reeds niet ondervonden dat het zoo plaisirig niet is, representant te zyn[?]’.Ga naar voetnoot30 Het feit dat democratisch verkozen burgers weigerden om de ambten te bekleden waartoe zij waren geroepen, bood volgens een meerderheid van de volksvertegenwoordigers het gewenste bewijs dat er in het openbaar bestuur voor aristocratische machtswellustelingen weinig meer te halen viel. Tegelijkertijd stelde het hen voor een probleem. In overeenstemming met de heersende inzichten en bevreesd voor precedentwerking had de Commissie | |||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||
voor Geloofsbrieven geoordeeld dat het Bataafse Volk niettegenstaande de bezwaarschriften moest worden verondersteld de beste keuze te hebben gemaakt, en dat de verkozen burgers dus toch hun posten dienden in te nemen. Toen sommigen echter bleven weigeren, bleek daar niets aan te doen onder de geldende bepalingen in het Reglement, het semiconstitutionele document op basis waarvan het parlement in afwachting van een echte grondwet functioneerde.Ga naar voetnoot31 De vergadering debatteerde daarom later over de vraag of burgers die waren verkozen tot posten in de wetgevende of uitvoerende macht ook in de toekomstige grondwettelijke situatie voor de eer zouden mogen bedanken. De volksvertegenwoordiger Pieter Vreede vond van niet.Ga naar voetnoot32 Hij stelde zich daarbij op het standpunt dat eerder door de commissie was ingenomen: Iemand tot lid der Wetgevende Vergadering of tot eenigen anderen post gekozen [...] moet geacht worden voor dien post [...] te zyn de geschiktste man om dien post te bekleden, en zyne weigering is dus een dadelyk aandruischen tegen de gemeenen wil.Ga naar voetnoot33 Wanneer het iedereen zou worden toegestaan te weigeren, zouden volgens Vreede rechtsgeleerden met een goede praktijk, dokters van naam, kooplieden en makelaars aan hun beroep de voorkeur geven, en zelfs renteniers zouden liever thuisblijven bij familie en vrienden. De wetgevende vergadering zou zo gevuld raken met ‘avonturiers [...] die het alleen deden om het ambtje’, met alle rampzalige gevolgen van dien.Ga naar voetnoot34 Ook in Vreedes optiek was het ambt van openbaar bestuurder een publieke last geworden, maar hij realiseerde zich dat dit helaas niet alleen aristocraten afschrikte, maar ook de bekwame burgers van wie men zou wensen dat ze de posten wél zouden bekleden. Zonder verplichting om zitting te nemen zou het bestuur dan toch nog in handen vallen van lieden die vooral hun eigenbelang najaagden, niet als onderdeel van een factie van politieke intriganten die elkaar op allerlei manieren trachtten te bevoordelen, maar omdat het relatief bescheiden salaris van de volksvertegenwoordiger voor hen toch nog altijd een verbetering betekende. De mogelijkheid om te weigeren werd door de vergadering breed als onwenselijk ervaren, maar zij oordeelde dat bij leden die in zo'n weigering volhardden uiteindelijk niet veel viel uit te richten. Wel trachtte zij dit gedrag zoveel mogelijk te ontmoedigen door verkozen burgers in het | |||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||
vooruitzicht te stellen dat hen in het geval van een weigering zitting te nemen in de wetgevende vergadering het stemrecht zou worden afgenomen, wat mede inhield dat ze niet meer in aanmerking kwamen voor het ontvangen van pensioenen of het bekleden van welk publiek ambt dan ook. Een bepaling die hiertoe strekte werd opgenomen in het Ontwerp van Constitutie dat in augustus 1797 ter goedkeuring aan het Bataafse volk werd voorgelegd.Ga naar voetnoot35 Dat het probleem van de bedankende burgers voorlopig onopgelost zou blijven, werd pijnlijk duidelijk nadat de Nederlandse bevolking het door de vergadering ontworpen constitutieontwerp met een overweldigende meerderheid bleek te hebben verworpen.Ga naar voetnoot36 In augustus 1797 vonden verkiezingen plaats voor een tweede Nationale Vergadering, die het opnieuw mocht gaan proberen. Ruim de helft van de leden van de eerste Nationale Vergadering werd in de nieuwe vergadering herkozen.Ga naar voetnoot37 Onder hen was ook Rutger Jan Schimmelpenninck, een buitengewoon begaafd spreker, die zich in zijn eerste termijn had ontpopt tot een van de meest gezaghebbende volkvertegenwoordigers. Toen op 31 augustus de wisseling van de wacht plaatsvond, werd de nieuw verkozenen één voor één gevraagd de vereiste verklaring af te leggen. Toen het de beurt was aan Schimmelpenninck, nam deze ten overstaan van zijn collega's en de gehele natie het woord.Ga naar voetnoot38 Vanaf de eerste dagen van de Bataafse Revolutie stelde de Amsterdamse advocaat bereidwillig alle posten te hebben bekleed waartoe hij door het volk was aangewezen, en op die manier de wil van het volk te hebben gehoorzaamd ‘met ter zijde stelling, ja met opoffering van eigene voor mij zeer aangelegene belangen’. Schimmelpenninck zei ditmaal echter niet wederom zitting te kunnen nemen. Als belangrijkste reden voor deze weigering voerde hij aan zich niet langer te kunnen verenigen met het eerder genoemde Reglement, dat volgens velen de oorzaak was geweest van de mislukking van de eerste constituante. Hij voegde hier aan toe ervan overtuigd te zijn geraakt dat zijn politieke denkwijze zo zeer verschilde met de meerderheid van de landgenoten die hij vertegenwoordigde, dat hij zich bezwaard voelde om nog langer mede te werken aan een grondwet die gedoemd was ofwel aan hemzelf, ofwel aan de natie te mishagen.Ga naar voetnoot39 | |||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||
Schimmelpenninck verliet de vergaderzaal en dompelde zijn collega's in diepe rouw. Uitgerekend een van de belangrijkste ideologen van de Nederlandse vertegenwoordigende democratie had nu gemeend zijn eigen woorden uit 1785 - die overigens nog eens herdrukt waren in 1794, niet lang voor het uitbreken van de revolutie - en daarmee de veronderstelde wil van het volk in de wind te moeten slaan. De omvang van de schade die deze mededeling toebracht aan het vertrouwen in de vertegenwoordigende democratie is voor ons nauwelijks te bevatten. Veel sterker dan nu was het representatieve stelsel in de Bataafse Republiek gegrond op de mede door Schimmelpenninck zelf in de wereld geholpen gedachte dat burgers die werden gekozen voor politieke ambten ook de beste kandidaten voor die ambten waren. Voor iedere burger die weigerde zijn ambt te bekleden, kwam volgens de Bataafse politieke logica een minder bekwaam burger in de plaats.Ga naar voetnoot40 Wanneer de weigeraar van dienst Schimmelpenninck heette, was het verlies voor het parlement helemaal niet te overzien. Ernstiger was in dit geval misschien nog wel dat de schade niet beperkt bleef tot de zetel van Schimmelpenninck alleen. Waar de eerste Nationale Vergadering nog minder dan tien weigeraars had gehad, zou nu al een twintigtal leden Schimmelpennincks voorbeeld volgen. Twintig leden die het verschil konden maken tussen een goede en een desastreuze grondwet. Een halve eeuw later nog omschreef Jacob Scheltema, een voormalig lid van de tweede Nationale Vergadering, Schimmelpennincks besluit om op dit moment te bedanken daarom als ‘de slechtste, ten minste de ongelukkigste daad in zijn leven’.Ga naar voetnoot41 Het is onwaarschijnlijk dat zijn eigen onvrede met het Reglement voor Schimmelpenninck het ware motief was om te weigeren. In de eerste Nationale Vergadering had hij gegolden als een van de voorlieden van de Moderate partij, die het Reglement juist beschouwde als een noodzakelijk houvast in onzekere revolutionaire tijden. Schimmelpenninck had zich persoonlijk ingespannen om het Reglement te verdedigen tegen de Republikeinse partij, die met dit document wenste te breken om de weg vrij te maken voor een radicalere hervorming van de staat, en die er uiteindelijk toe had opgeroepen het onder invloed van het Reglement tot stand gekomen gematigde Ontwerp van Constitutie te verwerpen.Ga naar voetnoot42 Schimmelpenninck leek na de verwerping van het Ontwerp een draai te maken door zich opeens met de Republikeinen voor te doen als een te- | |||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||
genstander van het Reglement, maar stelde zijn tijdgenoten voor raadsels door tegelijkertijd te benadrukken in denkwijze te verschillen met het deel van de natie dat het Ontwerp van Constitutie na aansporingen van diezelfde Republikeinen massaal had verworpen. De werkelijke reden om voor het ambt van volksvertegenwoordiger te bedanken was Schimmelpenninck ingegeven door zijn politieke instinct: hij was ervan overtuigd dat zijn landgenoten gauw uitgekeken zouden raken op de radicale Republikeinen wanneer deze als machthebbers hun ware gezicht zouden hebben kunnen tonen. Hij had in de tweede Nationale Vergadering daarom plaatsgemaakt voor zijn politieke tegenstanders in de hoop dat zij een meerderheid zouden krijgen, opdat ze des te eerder weer van het politieke toneel zouden zijn verdwenen. Ga naar voetnoot43 Door te breken met zijn eerdere positie en zich nu publiekelijk uit te spreken tégen het Reglement gaf hij de Republikeinen bovendien een krachtig argument in handen dat dit proces verder moest versnellen: als zelfs Schimmelpenninck het Reglement in de ban deed, konden zijn tegenstanders nu roepen, bestond er voor twijfelaars geen enkel beletsel meer om zich bij hen aan te sluiten en met een besluit tot vernietiging van het Reglement gezamenlijk een revolutionaire doorbraak te forceren.Ga naar voetnoot44 Deze zeker in retrospectief zeer gewiekste opzet was slechts bekend in zeer kleine kring, en in de zomer van 1797 werd dan ook volop gespeculeerd over de redenen voor Schimmelpennincks vertrek uit het parlement. Was het werkelijk het Reglement dat hem ervan weerhield om zitting te nemen, of had hij ondanks alle mooie woorden tóch zijn eigenbelang laten prevaleren, niet door een ambt na te jagen, maar juist door naar zijn lucratieve advocatenpraktijk en zijn familie terug te keren? De twee fictieve personages Heraclyt en Democryt, die in dialoog werden opgevoerd in het gelijknamige Moderate tijdschrift, konden het niet eens worden over Schimmelpennincks daad: terwijl de eerste het erop hield dat ‘hy zig niet langer afslooven wil voor ondankbaare menschen’, vergeleek de ander hem met een schipper die bij de eerste de beste muiterij zijn schip met kostbare lading in de steek liet.Ga naar voetnoot45 Ook al dan niet werkelijk bestaande briefschrijvers in de Republikeinsche Courant, die in tegenstelling tot wat haar naam doet vermoeden eveneens van Moderate signatuur was, wisten zich geen raad met Schimmelpennincks actie; een dergelijk ‘wanhoopen aan het behoud van het vaderland’ gold immers als ‘eene der ergste misdaaden | |||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||
jegens het zelve’, die zij van hem niet verwachtten. Schimmelpenninck werd opgeroepen om dan toch in ieder geval een verhandeling te publiceren waarin hij meer gedetailleerd inging op het motief voor zijn weigering.Ga naar voetnoot46 Het Republikeinse tijdschrift De politieke blixem had geen nadere uitleg nodig: in plaats van het vervullen van zijn democratische plicht, had Schimmelpenninck gekozen voor zijn particuliere beslommeringen. ‘O tempora, o mores!’, liet het blad uitschreeuwen door zijn vaste personage Jupiter, die zo - en niet toevallig in de woorden van Cicero - wanhoopte over de politieke zeden van zijn tijd.Ga naar voetnoot47 Jupiter werd begeleid door een Franstalig koor dat zich evenmin raad wist: ‘C'est incroyable! C'est enconcevable!’Ga naar voetnoot48 | |||||||||||||||||
ConclusieBinnen het geïdealiseerde beeld van de vertegenwoordigende democratie zoals dat sinds de jaren tachtig door de Bataven was opgebouwd, was de weigering van uitgerekend Schimmelpenninck daadwerkelijk inconcevable, onvoorstelbaar, in een mate die wij, met onze lange en ontnuchterende ervaring met de schaduwzijdes van deze regeringsvorm, ons op onze beurt moeilijk kunnen voorstellen. Na de verwerping van het door het parlement ontworpen eerste constitutieontwerp betekende dit een nieuwe klap voor het geloof dat het nieuwe bestel zijn kinderziektes op eigen kracht kon overwinnen. Op 22 januari 1798 volgde het onvermijdelijke. Een Republikeinse staatsgreep stelde Pieter Vreede aan het hoofd van een nieuw bewind dat wilde bewijzen dat de vertegenwoordigende democratie wel degelijk een levensvatbaar systeem was. Onvrede met deze staatsgreep deed meer dan een kwart van de leden van de tweede Nationale Vergadering besluiten hun ambt neer te leggen, waarna de discussie over het probleem van de bedankende burgers in het overgebleven rompparlement weer in alle hevigheid losbarstte.Ga naar voetnoot49 Zoals Schimmelpenninck reeds had voorzien, was het Republikeinse bewind geen lang leven beschoren; op 12 juni werd het op zijn beurt omvergeworpen. Hoezeer men intussen bleef worstelen met de vraag of het ambt van volksvertegenwoordiger als een lust of als een last moest worden opgevat, blijkt wel uit het feit dat de plegers van de | |||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||
tweede coup vervielen in een oude reflex door in een poging deze coup te legitimeren hun voorgangers te beschuldigen van heerszucht, omdat zij het nodig hadden gevonden langer in het zadel te blijven dan strikt noodzakelijk.Ga naar voetnoot50 De paradigmatische verwarring waarin de Bataven op dit punt voorlopig bleven verkeren wordt door niemand beter onder woorden gebracht dan door de huisschrijver van het revolutietijdvak, Gerrit Paape, die niet lang na de staatsgreep van 12 juni commentaar leverde op de stand van zaken van dat moment: De zugt om te regeeren, is een zo ingeschapen trek, dat het bijna onmooglijk valt, om dezelve te verzaaken! De ondervinding mag ons heden leeren, dat aan 't roer van staat te zitten niets anders is, dan zijn eigen rust, genoegen, ja! welvaaren opteöfferen voor ondankbaaren, voor wispeltuurigen, en toekomstige onverzoenbaare vijanden; maar morgen zijn wij deeze indrukvolle les weder vergeeten, en wij hijgen en snakken, om in het bewind te komen!Ga naar voetnoot51 | |||||||||||||||||
Over de auteurJoris Oddens (1981) is historicus en neerlandicus. Hij houdt zich bezig met de (politieke) cultuurgeschiedenis van Europa gedurende de lange achttiende eeuw (1670-1830). In het najaar van 2012 verscheen zijn proefschrift over het eerste parlement van Nederland. Eerder bezorgde hij een uitgave van het spannende reisverslag van de Hoornse Istanbulreiziger Gerard Hinlopen. E-mail: J.Oddens@et.ru.nl. | |||||||||||||||||
Geraadpleegde bronnen en literatuur:
| |||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||
|
|