De Achttiende Eeuw. Jaargang 41
(2009)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||
Scriptieprijs 2008
| |||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||
gedachtenisredes met een sterk biografische inslag die door heel het land tijdens kerkdiensten werden gehouden kort na het overlijden van de vorst en vorstin of ten tijde van hun begrafenis. In deze lijkpreken wordt het leven en sterven van de overledene gememoreerd; hun publieke betekenis wordt voor het voetlicht gebracht en de deugden die zij zouden hebben bezeten worden uiteengezet. De keuze voor het genre van de preek om de representaties van Willem en Anna te analyseren lijkt misschien op het eerste oog niet evident. Maar de gereformeerde kerk was ook nog in de achttiende eeuw een machtig instituut dat een complex netwerk van formele en informele banden met de overheid onderhield.Ga naar voetnoot4 Gereformeerde predikanten waren vertegenwoordigers van de door de overheid ondersteunde publieke kerk en in die hoedanigheid waren zij belangrijke vormgevers van de politieke cultuur. Zij structureerden met hun preken de publieke sfeer en konden zodoende het denken over de identiteit en de waarden en normen van de politieke gemeenschap beïnvloeden. Vroegmoderne predikanten waren volgens Joris van Eijnatten dan ook belangrijke ‘communicatiewerkers’ en ‘opinieleiders’ en zij genoten mede vanwege hun connecties met de seculiere machthebbers groot gezag.Ga naar voetnoot5 Daarnaast werd de preek in de vroegmoderne tijd niet zomaar als een van de vele vormen van informatieoverdracht gezien, maar als een medium met een sacraal karakter.Ga naar voetnoot6 Het is daarom niet verwonderlijk dat de bestudering van preken in de achttiende eeuw zich kan verheugen in een toenemende belangstelling.Ga naar voetnoot7 In dit artikel zal nader ingegaan worden op de rol die genderconstructies speelden in de representaties van Willem IV en Anna van Hannover. De representaties van Anna en Willem in preken kunnen immers als culturele constructies worden beschouwd die zichzelf presenteren als beschrijvingen van feiten en gebeurtenissen. Deze representaties zijn derhalve een vorm van communicatief handelen en kunnen worden gezien als een vorm van betekenisoverdracht. Representaties reflecteren niet slechts heersende normen en waarden, maar zijn op hun beurt werkelijkheidsvormend. Als zodanig sturen representaties conventies en beïnvloeden zij het sociale handelen. Uitgangspunt bij de analyse van constructies van mannelijkheid en vrouwelijkheid is dat sekse als ‘grammatica van verschil’ een conventioneel systeem van regels vormt dat de representatie organiseert.Ga naar voetnoot8 Gender, aldus Joan Scott in een veel geciteerd artikel, is een ‘constitutive element of social relationships based on perceived differences between the sexes, and gender is a primary way of signifying relationships of power.’Ga naar voetnoot9 De rol die genderconstructies spelen in de politieke (cultuur)geschiedenis is in de Nederlandse historiografie onderbelicht gebleven en dit artikel hoopt een positieve bijdrage te leveren aan dit onderzoeksveld. | |||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||
LijkprekenHet gebruik van de gereformeerde lijkpreek was in de zestiende en zeventiende eeuw niet onomstreden. In Engeland bijvoorbeeld kwamen bezwaren tegen de lijkpreek uit puriteinse en presbyteriaanse hoek. Toch zouden deze tegenstanders het onderspit delven en in de zeventiende eeuw genoot het genre bij puriteinse predikers zelfs een zekere mate van populariteit.Ga naar voetnoot10 In het vroegmoderne Nederland tekent zich eenzelfde patroon af, met dit verschil dat de gereformeerde lijkrede afgaande op het aantal gepubliceerde preken veel later gemeengoed is geworden dan in Engeland. Jaconelle Schuffel berekende dat van het totale aantal van 126 lijkpreken dat door geestelijken van de gereformeerde kerk in de periode 1580-1739 vervaardigd is, er slechts één lijkpreek is die in de zestiende eeuw gelokaliseerd kan worden en acht stuks in de eerste helft van de zeventiende eeuw. In 1695 werd Mary Stuart echter herdacht met 23 lijkpreken en Willems overlijden in 1702 leidde tot 22 gepubliceerde lijkpreken die in de bibliotheken zijn overgeleverd.Ga naar voetnoot11 De lofzang op de overledene in lijkpreken zagen gereformeerden aanvankelijk als een overblijfsel van katholiek bijgeloof en op de nationale synode van Middelburg in 1581 werd dan ook besloten de lijkpreek af te schaffen.Ga naar voetnoot12 Volgens de gereformeerde opvatting konden predikanten ook niets meer voor de doden doen en daarom werden missen en gebeden voor de overledenen als paapse superstitiën van de hand gewezen. Zo schafte de gereformeerde kerk lijk- en rouwdiensten af, hoewel na de begrafenis wel een stichtelijk woord gesproken kon worden door de predikant.Ga naar voetnoot13 Vanaf eind zeventiende eeuw is een forse toename in het aantal gepubliceerde lijkpreken waar te nemen. Dat neemt niet weg dat sommige lijkredenaars zelfs in de achttiende eeuw zich geroepen voelen het gebruik te verdedigen. Naar aanleiding van het overlijden van Willem IV in 1751 schrijft de predikant Joachimus Mobachius (1699-1750) in de voorrede van zijn lijkpreek: Ik weet zeer wel de bezondere vooroordelen tegen de zoogenaamde Lyk-redenen, maar hebbe die reets beantwoord in eene Voorrede over een Lykreden, gedaan over de dood van myner waarde Amptgenoten.Ga naar voetnoot14 Hoewel het houden van een lijkpreek ter nagedachtenis van een overleden persoon in de achttiende eeuw blijkens de grote hoeveelheden die gepubliceerd werden volkomen was geaccepteerd, was het gebruik in de Republiek veel minder gangbaar dan | |||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||
bijvoorbeeld in het vroegmoderne Duitsland.Ga naar voetnoot15 In de Republiek werden kerkelijke lijkredes in de regel slechts gepubliceerd wanneer de overledene een predikant of een lid van het Huis van Oranje betrof.Ga naar voetnoot16 Zonder uitzondering zijn alle bestudeerde preken daadwerkelijk vanaf de kansels uitgesproken; de pamflettitels vermelden vaak de plaats en datum van de kanselrede. Maar lijkpreken - die vrijwel zonder uitzondering in pamfletvorm verschenen - werden voordat zij naar de drukpers werden gebracht gecorrigeerd, aangevuld en vaak van voetnoten voorzien. De orale variant van de preek zal dus in de meeste gevallen de basis van het in druk verschenen pamflet zijn geweest, maar de gepubliceerde preek is in geen geval een letterlijke weergave van wat er in de kerk gezegd is. Zo schrijft de predikant Johannes Boskoop (1714-1772) in de voorrede van zijn gepubliceerde lijkpreek: Voor het overige, zal de Leezer, die my doe ter tyt gehoort heeft, wel zien, dat van my by de uitgave deser Leerreden veele dingen gevoegt zyn, en de pen vryheid gebruikt heeft om 'er in te lasschen, dat de tong, door de kortheid des tyts, moest uit en agterlaten uittespreeken.Ga naar voetnoot17 Aan de andere kant laat Cornelius van Velzen (1696-1752) in zijn voorwoord weten dat de kerkgangers die de lijkpreek over Willem IV gehoord hebben ‘zullen merken, datze hooftzakelyk te voorschyn komt, zoo alze is uitgesproken, met eenige weinige verandering en uitbreiding hier en daar.’Ga naar voetnoot18 | |||||||||||||||||||||
Orangisme?Zoals bekend heeft Willem IV pas op latere leeftijd het stadhouderschap in alle provincies van de Republiek weten te verkrijgen. Hij heeft slechts een aantal jaren, van 1747 tot aan zijn dood in 1751, het stadhouderschap in de belangrijkste provincies vervuld. Ondanks deze korte ‘regeerperiode’ wordt hij door predikanten als een bekwaam staatsman geportretteerd. ‘Zyne wysheit en schrander oordeel in het bestuur van Staat’, stelt Andreas Andriessen (1699-1768) in zijn lijkpreek, suste nergens, om de neteligste zaken te ontwarren, voorzigtiglyk te besturen, gelukkiglyk uit te voeren; de Borger-beroerten te stillen, de Finantien te herstellen, het Krygswezen te hervormen, en, 't geen ik eerst hadde behoren te melden, het | |||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||
Schip van State, uit de woeste golven en Oorlogsbarningen in de gewenschte Vredhaven te sturen.Ga naar voetnoot19 Het is onjuist om te menen dat alle predikanten die over Willem de loftrompet staken vurige aanhangers van Oranje waren. In de eerste plaats had de predikant die zijn preek wilde publiceren te maken met de wereldlijke en kerkelijke censuur.Ga naar voetnoot20 Kritiek op overheden kwam natuurlijk voor, maar lijkt vooral oraal geuit te zijn en niet door middel van de drukpers in de openbaarheid gebracht. Ten tweede waren gereformeerde predikanten in het algemeen bereid het overheidsbeleid vanaf de kansel te steunen.Ga naar voetnoot21 Preken gerelateerd aan het Huis van Oranje kunnen met Pasi Ihalainen daarom gezien worden als ‘a collective definition of shared values’.Ga naar voetnoot22 De lokale overheden traden vaak als patronen en opdrachtgevers voor het houden en drukken van preken op en de kaders rondom het ritueel van de lijkpreek en de publicatie ervan werden voor een belangrijk deel door de regenten vormgegeven. Predikanten zullen daarnaast vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder zij hun lijkpreek uitspraken - het overlijden van een belangrijk politiek kopstuk - geprobeerd hebben het gemeenschapsgevoel te versterken en gevoelige politieke kwesties achterwege hebben gelaten.Ga naar voetnoot23 Ten derde zou kritiek op de overledene zeer ongepast zijn. De lof op de overledene - de laus of laudatio - maakte een vast onderdeel van de lijkpreek uit. Lijkpreken moeten dan ook worden gezien als retorische constructen die vrij nauwgezet de klassieke voorschriften van de lijk- en lofrede navolgden.Ga naar voetnoot24 Een belangrijk onderdeel van de laudatio vormt een uiteenzetting van de deugden die de overledene zou hebben bezeten. Hoe predikanten deze retorische voorschriften invulden en welke rol genderconstructies in de opsomming van de deugden van de overledene speelden is een interessante vraag die hier aan bod zal komen. Gevoelige politieke kwesties of kritiek op het regeringsbeleid komt men in de preken die gehouden zijn naar aanleiding van het overlijden van Willem IV en Anna van Hannover zeker niet tegen. Predikanten maken bijvoorbeeld weinig woorden vuil aan de uitsluiting van Willem door de Hollandse regenten van publieke ambten in de moeizame periode die aan zijn verheffing tot stadhouder voorafging. Zij lijken afgaande op hun officiële, aan het lezerspubliek toevertrouwde preken vooral bruggenbouwers tussen staatsgezinden en orangisten te willen zijn. Zo worden regenten in de preken toegesproken als: ‘Getrouwe Overheden’,Ga naar voetnoot25 ‘Vaderen des Vaderlands’,Ga naar voetnoot26 ‘onse | |||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||
Hooge Magten’,Ga naar voetnoot27 ‘grootachtbare Vaders’,Ga naar voetnoot28 ‘Mannen van Gods regterhand,’Ga naar voetnoot29 ‘wyze en trouwe Burger-Vaderen’Ga naar voetnoot30 en ‘Getrouwe Beschermers van Vryheid en Geregtigheid’Ga naar voetnoot31. Toch wordt 1747 als een bijzonder jaartal gezien, als een jaar waarin God zijn arme volk van het Franse gevaar bevrijdde. ‘Edog wat gebeurd 'er in 't barnen van deezen Nood? In 't midden van deeze schuddinge?’, vraagt Arnoldus Rotterdam (1718-1781) zich af wanneer hij zijn lezers herinnert aan de angstige momenten die zij in het jaar 1747 vanwege de Franse inval beleefden. ‘De Heere gedagt wederom aen Nederland in ontferminge!’, zo luidt zijn antwoord. ‘De Geest des Heeren’, zo vervolgt hij ‘wierd veerdig over zyn Hoogheid den Heere Prince van Oranje om met gelyken yver en bereidwilligheid/ als voormaels zyne Voorzaeten/ zig met zijn Persoon en middelen blymoedig aen te bieden’.Ga naar voetnoot32 Dit ‘voorzienigheidsdiscours’, waarbij God in heden en verleden de Oranjes als instrumenten gebruikte om de republikeinse vrijheid en de gereformeerde godsdienst van de Republiek bij militaire dreiging te verdedigen, kan bogen op een lange traditie. In de lijkpreek die gehouden is tijdens de begrafenis van Willem van Oranje stelt zijn lijkredenaar reeds dat de prins geweest is ‘een treffelick instrument Godts/ door twelcke de Heere in desen Landen vele goets ghewrocht/ ende int wechnemen desseluen zijne gramschap teghen ons bewesen heeft’.Ga naar voetnoot33 ‘Den setel der Vryheid en Godtsdienst’ zo stelt Casparius Henricus van Heimenberg (1694-1764) ruim honderdvijftig jaar later, is door God gegrondvest ‘op het Bloed van den Oranjevorst’.Ga naar voetnoot34 In zijn lijkpreek over Willem IV tracht Van Heimenberg verder aan te tonen dat niet alleen Willem van Oranje maar ook de Oranjestadhouders die de vader des vaderlands opvolgden de zo gewaardeerde vrijheid en godsdienst hebben voorgestaan en met Gods hulp verdedigd. Onderdeel van dit voorzienigheidsgeloof is dat God goede leidslieden zendt, die een weldaad zijn voor land en kerk.Ga naar voetnoot35 Daarom trekken predikanten parallellen tussen bijbelse personages en Oranjestadhouders. Zo wordt Willem IV veelvuldig vergeleken met koningen als Salomo en Hizkia en met richteren als Gideon en Samuel.Ga naar voetnoot36 Zoals God de richteren ‘op eene bovengewone wyze in tyden van grooten noodt en gevaar’ heeft verwekt zo moet men vaststellen dat Willem IV ook een door God gezonden leidsman is, aldus de predikant Johannes Martinus Hoffmann (1696-1774). ‘Als wy zyne aanstellinge in haar recht gezichtpunt beschouwen,’ schrijft hij, in aanmerkinge van verscheiden zonderlinge omstandigheden, die daarin zyn voorgekomen, zoo mag | |||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||
men te recht stellen dat deze aanstelling van den Hemel onmiddelyk geschiedt zy.Ga naar voetnoot37 Dergelijke uitlatingen maakten eerder onderdeel uit van theologische ‘verklaringsmodellen’, waardoor op een bepaalde manier zin werd gegeven aan gebeurtenissen in heden en verleden, dan dat zij expliciet onderdeel waren van een orangistische politieke taal. Het beroep op de Voorzienigheid om politieke veranderingen te begrijpen of de status quo te verdedigen bleef in de achttiende eeuw populair bij zowel seculiere als geestelijke leidslieden.Ga naar voetnoot38 | |||||||||||||||||||||
Onze tedere ErfstadhouderDe ideale vorst, aldus de vermaarde theoloog André Rivet (1572-1651), is niet alleen wijs, matig, goedertieren, moedig, en vrijgevig, maar ook standvastig, rechtvaardig en godvruchtig. In zijn Instruction du prince chrestien (1642), een op humanistische leest geschoeide vorstenspiegel waarin Rivet het onderwijs dat hij aan stadhouder Willem II had gegeven nog eens samenvatte, houdt de leermeester zijn leerling tevens voor dat hij het publieke welzijn nooit mag verontachtzamen en zich nimmer mag laten leiden door zijn emoties maar zich altijd moet laten leiden door de rede.Ga naar voetnoot39 Dit ideaalbeeld is schatplichtig aan de Aristotelische en stoïsche ethiek en vertoont grote verwantschap met wat in de historiografie bekend staat als ‘civic humanism’. Met deze term duiden John Pocock en in navolging van hem vele andere historici, een bepaald republikeins bewustzijn aan, waarin de klassieke deugden, republikeinse vrijheid en actief (politiek) burgerschap een centrale rol spelen.Ga naar voetnoot40 De Verhandeling van de Vryheit in den Burgerstaet (1737) bijvoorbeeld, opgesteld door de Zeeuwse regent Lieven de Beaufort (1675-1730), past grotendeels in dit raamwerk van het republikeins georiënteerde burgerlijk humanisme. Volgens De Beaufort is de republikeinse vrijheid alleen gevrijwaard van corruptie en verval indien de burgers streng de klassieke deugden navolgen en het publieke welzijn te allen tijde laten prevaleren boven het eigenbelang.Ga naar voetnoot41 Deze concepties van republikeinse deugdzaamheid hadden uitgesproken masculiene en martiale connotaties.Ga naar voetnoot42 Mannelijke waarden die met dit burgerlijk humanisme in overeenstemming waren variëren van ‘strength, valor, courage, magnanimity, and liberality’, aldus Alexandra Shepard, tot ‘virtue, reason, prudence, moderation, self-mastery, civility, honesty, independence, thrift, sobriety, and self-sufficiency’.Ga naar voetnoot43 De deugden die predikanten aan Willem IV toeschreven verschillen aanzienlijk van dit ideaalbeeld. De stadhouder was volgens zijn lijkredenaars ‘seer sagtmoedig, goedertieren, medelydig en behulpsaam’.Ga naar voetnoot44 ‘De vriendelykheid, en zagtheid van im- | |||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||
borst scheen dien Vorst ter oogen uit.’Ga naar voetnoot45 Hij was de ‘Troost der geener die geenen Helper hadden’Ga naar voetnoot46 en ‘medelijdig ende weldadig omtrent armen en elendigen’.Ga naar voetnoot47 Over de ‘Milddadigheidt en Christelyke handtreikinge aan de armen en noodtdruftigen’ wil de predikant Gosuinus van Kessel (1703-1756) niet te veel uitweiden aangezien ‘syne Hoogheidt zelve van alle vertooningen van schynheiligheidt zoo afkeerig was, dat syn Edelmoedig herte zoude verleegen, en syn Vorstelyk aangezichte roodt worden’.Ga naar voetnoot48 Zijn lijkredenaars omschrijven Willem verder als de ‘Allervrindelyksten Goedertieren Vorst, wiens eerenstoel door goedertierentheid en weldadigheid ondersteunt wierd’.Ga naar voetnoot49 Hij was ‘traag tot straf, vaerdig ter beloning, en daarom zeer aangedaan, indien men hem door wangedrag tot strenge behandelingen noodtzaakte’.Ga naar voetnoot50 Een ander schrijft dat de prins ‘afkeerig [was] van wraackoeffeninge, ras vergeevende, een ieder met eene buytengewoone minsaamheid ontfangende.Ga naar voetnoot51 Ook was hij ‘vrolyk, gebonden aan de Sedigheid, ongemeen vriendelyk, gespraaksaam tegen alle, latende niet ligt jemand ongetroost van sig gaan; geoeffend in geduld, grootmoedig was hy vergetende selfs de schreeuwendste ongelyken, hopende syne beledigers met weldaden op, toen hy gelegentheid had haar na verdienste te vergelden’.Ga naar voetnoot52 ‘Welk eene edelste grootmoedigheit/ zagtste gemaatigheit/ gedienstige milddadigheid/ heerschende goetaardigheid/ en verwonderenswaerdige tempering van ontzachlyke deftigheit/ met de aanminlykste vriendelykheid’, roept een predikant uit wanneer hij Willems deugden voor ogen stelt.Ga naar voetnoot53 ‘Zyne aangeboorene vriendelykeid, en ongemaakte beleefdheid, gepaard met eene zeer innemende lieftalligheid, moesten wel, als een zeylsteen 't yzer, een yders hart en genegenheid tot hem trekken’, zo schrijft Gerardus Kleyn (1696-1762).Ga naar voetnoot54 Een ander spreekt van Willems ‘blykbare nedrigheid, eene veelsins exemplaare Godsdienstigheid, als mede vriendelyke minsaamheid en behulpsaamheid, (geoeffent ontrent soo veele bedrukte) besadigde bescheydenheid goetaardigheid en sagtmoedigheid’ en dat hij ‘wel verre [was] van alle bloetgierigheid of wraaksugt’.Ga naar voetnoot55 Volgens de predikant Thomas Vieroot (1698-1780) tenslotte was de stadhouder ‘een zagtmoedigen/ en goedertierenen Vorst/ en een tederlievend Vader des Vaderlands/ die by de blyken van een doordringent Verstant/ naukeurige oplettendheid op alle nodige zaken/ en vlugvaardigheid van geest/ ook die van eene grote bedaardheid/ vriendelyke lieftaligheid/ en edelmoedige toegevendheid gevoegt heeft’.Ga naar voetnoot56 | |||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||
De overleden prins wordt door gereformeerde predikanten omschreven als een zachtmoedig, vriendelijk, sociabel, medelijdend, hulpverlenend en sensibel mens. Martiale en masculiene waarden als eer, gerechtigheid, moed en krachtdadig optreden spelen in representaties van de stadhouder een geringe rol. Zeer opvallend is dat Willem IV in 1751, ruim voordat Dorothee Sturkenboom ‘uitbarstingen van het gevoelige gemoed’ in de spectatoriale literatuur ontwaart,Ga naar voetnoot57 reeds als een sensibel mens wordt geportretteerd. Het ideaalbeeld van de sensibele man, waarin veranderende opvattingen over hoofse manieren en verfijndheid, emoties, het lichaam en piëtistische waarden op een niet-systematische wijze in elkaar vervlochten waren, deed voornamelijk opgang in de tweede helft van de achttiende eeuw. Met name de ‘sentimentele’ literatuur propageerde het ideaalbeeld van de sensibele man wiens voortreffelijke deugdzaamheid voortsproot uit godsdienstigheid en een gevoelig gemoed.Ga naar voetnoot58 De beschrijvingen die predikanten geven van Willems zachte aard en zijn medelijden met hulpbehoevenden vertoont grote overeenkomsten met de mannelijke hoofdpersonen die zich in sentimentele romans van hun gevoelige kant laten zien. | |||||||||||||||||||||
De stadhouder als bureaucraatDe doorbraak van de sensibele man loopt min of meer parallel met de opkomst van een burgerschapsideaal waarin met name de culturele aspecten van het burgerschap centraal stonden. De politiek actieve vir virtutis, die zich gedurende zijn arbeidzame leven inzette voor het algemeen belang, de verdediging van het vaderland en de beoefening van de klassieke deugden, kreeg in toenemende mate concurrentie. Ook een leven dat aan de letteren, wetenschap en onderwijs was gewijd, werd door velen gezien als een leven in publieke dienst en dus deugdzaam. Sensibiliteit, sociabiliteit en intellectuele activiteiten werden in de achttiende eeuw steeds meer als sleutel tot deugdzaamheid beschouwd. Morele vorming, intellectuele ontwikkeling en een gevoelig gemoed waren de kernbegrippen waarmee verlichte schrijvers een nieuw burgerschapsideaal omschreven. Opvoeding en onderwijs waren daarom van wezenlijk belang. Het gezin was bij uitstek de plaats waar de sociabele deugden werden geoefend en intellectuele ontwikkeling plaatsvond.Ga naar voetnoot59 Aan Willems voortreffelijke opvoeding wijden predikanten heel wat woorden. Willems moeder, Maria Louise van Hessen-Kassel (1688-1765), die voor de opvoeding van haar zoon zorg droeg, heeft zich uitstekend van haar moederlijke taak gekweten, aldus lijkredenaars. ‘De Doorluchtigste Vrouw Moeder, Maria Louise, Princesse van Hessen-Cassel’, zo stelt een predikant, ‘droeg teedere zorge voor | |||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||
de treflykste opvoedinge van Haaren Dierbaarsten Zoone’. ‘Zijne Hoogheit, is naar zijnen Staat/ in alle goede Konsten en uitneementste Weetenschappen/ vooral ook in onze Heiligste Religie/ best onderrecht en gevordert’.Ga naar voetnoot60 Van Kessel prijst Willems ‘gezeegende voortgang ... in allerlye weetenschappen, zoo door syne oeffeningen in synes Vorstelyken Moeders Huys, als naderhandt op Utrechts Hooge School, in de Jaaren 1728 en 1729’. Daarvan getuigen volgens de predikant ‘syne uitgebreide kennisze der beschaafde letteren: voornamelyk die van de Historiën, de Philosophie, de Mathesis, de Aardryks en Landts Beschryvinge, en inzonderheidt van de Krygs-Kunde’.Ga naar voetnoot61 Willems persoonlijke ontwikkeling vertrok zich volgens lijkredenaren niet alleen in het gezin, maar ook op de Franeker en Utrechtse universiteit. Daar heeft hij volgens predikanten de kennis opgedaan die bij de uitoefening van zijn stadhouderschap van nut kon zijn. De predikant Kleyn schrijft bijvoorbeeld dat de prins zich te Franeker en Utrecht oefende in allerlei wetenschappen, welke eenen Vorst vercieren, ende voor eenen regt bequamen Staats en Krygsman nodig zyn, als daar zyn de Letter of Taalkunde, de Geschigtkunde, de Wiskunde, en de Regtsgeleertheid, zonder dat Hy de Godsgeleertheid, de princesse van alle kennisse en wysheid, verzuimde.Ga naar voetnoot62 De beroemde Leidse hoogleraar Joan van den Honert (1693-1758) spreekt van het onderwijs in ‘het Natuurlik en Burgerlik Regt, maar ook in de Wis-en-Krygskunde, en dus ook in het Hoognodig Ingenieurschap’. Verder werd de prins volgens Van den Honert onderwezen ‘in de Heilige Godgeleerheid, de Talen der Geleerden, in de Geschiedenissen; in de Oudheden; en in die Wetenschap, die men de Politica noemt’.Ga naar voetnoot63 Daarnaast vermelden enkele predikanten dat de prins de Engelse, Latijnse, Italiaanse, Franse en Duitse taal machtig was.Ga naar voetnoot64 Niet onbelangrijk achtten predikanten ook de bijbelkennis van Willem IV. De prins was volgens een van hen een ‘Apollos onzer dagen, machtig in de Schriften, die waare en valse Leer regt kon schiften’.Ga naar voetnoot65 In lijkpreken over Willem IV treft men een verlichte visie op de ideale stadhouder, waarin de deugdzaamheid en vervolmaakbaarheid van de mens als uitgangspunt worden genomen en waarbij een intellectuele opvoeding als een noodzakelijkheid wordt gezien. Deze nadruk op kennis en op intellectuele vaardigheden, op wetenschappen en op de al eerder genoemde sociabele deugden, lijken een veranderende visie op het stadhouderschap weer te geven. Oranje stadhouders waren immers tevens kapitein- | |||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||
generaal en admiraal-generaal van de Unie, wat inhield dat zij opperbevelhebber van leger en vloot waren. Het commando over het leger verschafte hun een belangrijke machtsbron, vooral in combinatie met het stadhouderschap. Juist onder druk van oorlogsvoering wisten de stadhouders Frederik Hendrik en Willem III met een beroep op de besluitvaardigheid het geheime commissiewezen van de grond te krijgen en naar hun hand te zetten ten einde belangrijke overlegorganen als de Staten van Holland en de Staten-Generaal te omzeilen.Ga naar voetnoot66 Oranje-stadhouders presenteerden zichzelf in kunstwerken, prenten en pamfletten daarom veelvuldig als militairen.Ga naar voetnoot67 In lijkpreken en verschillende gelegenheidspreken wordt Willem III vooral gerepresenteerd als de martiale, messiaanse held, die de Republiek in 1672 en Engeland in 1688 bevrijdde van de absolutistische tirannie en de Rooms-Katholieke gewetensdwang.Ga naar voetnoot68 Ook Willem IV presenteerde zich in het Tweede Stadhouderloze tijdperk als de ‘vader des vaderlands’ die het land zou verdedigen in tijden van oorlog. Hij identificeerde zich sterk met de militair Willem III en was er op gebrand de positie van kapitein-generaal te verkrijgen, hoewel hij daarin niet erg succesvol was.Ga naar voetnoot69 Maar lijkredenaren van Willem IV hechtten in tegenstelling tot lijkredenaren van Willem III weinig aan martiale waarden en militaire deugden. ‘Geen David, geen Man des Oorlogs/ maar een Salomo een Vorst des Vreedes’, wilde Willem IV zijn, aldus een predikant.Ga naar voetnoot70 Niet door macht, maar door ‘wys beleyd’ bezorgde Willem de vrede, stelt een ander.Ga naar voetnoot71 Predikanten constateren weliswaar dat de prins geenszins een lafaard was, maar toch moeten zij toegeven dat hij ‘soo veel geleegentheyd niet [heeft] gehadt als syne Voorouders om synen heldenmoed in berugte veldslagen te toonen’.Ga naar voetnoot72 Willem wordt door gereformeerde predikanten eerder als een bureaucraat gerepresenteerd, die het land vanuit zijn werkkamer bestuurde en die sociale problemen probeerde aan te pakken. Waar Willem III in preken vooral als een militaire leidsman wordt gezien, wiens taak het was de republikeinse vrijheid en de gereformeerde godsdienst tegenover buitenlandse agressoren te beschermen en die zich voornamelijk bekommerde om de ‘balance of power’ in Europa,Ga naar voetnoot73 hebben lijkredenaren van Willem IV veel meer oog voor de bestuurlijke problemen waarmee de prins te kampen had aangaande belastingen, openbare orde, koophandel, rechtspraak, armoede, nijverheid en vestingbouw. Zo was de stadhouder volgens hen weliswaar een kundig militair, maar kwam dit voornamelijk tot uitdrukking in de kennis die hij zou hebben bezeten en niet in het aanvoeren van het leger. De prins bezat ‘eene meer dan gemeene wysheid, en schranderheid ... in de Krygskunde, insonderheyd in den Vestingbouw, en het aan- | |||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||
leggen van stadwerken’, aldus een predikant.Ga naar voetnoot74 ‘Wy hebben ook zyne bedrevenheid in de krygskunde meermalen horen roemen’, zo stelt een ander en bovendien heeft hij ‘dadelyk zorg gedragen voor de versterkinge van onze vaste steden tegen de aanvallen der vyanden’.Ga naar voetnoot75 Van den Honert schrijft dat de prins ‘de saken der Vestingbouw, der Belegeringen, en der verder Krygsverrigtingen, voor soo veel de Theorie aangaat, geensins versuymt’ heeft. ‘In allen desen was de Prins van Orange en Nassau steeds by dien ouden en Roemrugten Krygsoversten; werkte dageliks met denselven in desselvs Kabinet’.Ga naar voetnoot76 Zijn dapperheid toonde Willem niet op het slagveld, maar in zijn kabinet. Op indrukwekkende wijze beschrijven de predikanten hoe de stadhouder zich dag en nacht uitsloofde om het welzijn van zijn onderdanen te bevorderen. ‘Hy verschoonde zijne onpaslykheit niet; niets viel Hem te zwaar/ gewillig om zijne eigene belangens op te offeren/ wanneer het aanquam op zijnen plicht en liefde voor het vaderland’.Ga naar voetnoot77 De prins was een ‘Vorst die de zware zorgen van 't lastig Staatsbestuur zo kloekmoedig droeg’.Ga naar voetnoot78 Het landsbestuur wordt door de predikanten omschreven als een zware last, als een offer, dat Willem gaarne wilde dragen, uit plichtsbesef en omwille van zijn liefde voor het vaderland. ‘Als een andre Mozes, droeg hy alleen den last van een geheel Volk’.Ga naar voetnoot79 De stadhouder toonde verder zijn ‘opregte Trouw-Hertigheid voor ons dierbaar Vaderland’ voornamelijk door zijn ‘yverig ja onvermoeyt beesig syn in het Staats-Werk/ veel tyds tot laat in de nagt in eene afgesonderde eensaamheid’.Ga naar voetnoot80 ‘Welk een aenhoudende yver in 't bezorgen der staetsbelangen hielt hem van morgen tot avondt bezig/ gelyk de zon/ in haren loop nooit stilstaende’, aldus een van zijn lijkredenaren.Ga naar voetnoot81 ‘Syn hartelyke sugt en toeleg verklaarde/ om het goede voor Land en Kerk/ met allen yever/ te bevorderen. Die sig dag en nagt heeft afgesloovd/ om het welvaren van het Gemenebest te besorgen’.Ga naar voetnoot82 De predikant Kleyn prijst Willems ‘aanhoudend werken en beraadslagen met zyne wakkere en getrouwe Raaden in zyn Vorstelyk Kabinet over zaken van 't uiterste aanbelang, en het grootste gewigte’.Ga naar voetnoot83 De stadhouder moest ook wel hard werken want het land was in groot verval. Dit vervalstopos speelde in achttiende-eeuwse debatten een grote rol. De economische achteruitgang en het morele verval teisterden volgens de achttiende-eeuwse intellectuelen de samenleving. Alleen de beoefening van de oudvaderlandse en sociabele | |||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||
deugden zouden het verval kunnen keren.Ga naar voetnoot84 Ook predikanten zien de dreiging van neergang en verval. Dit verval was volgens lijkredenaars van Willem IV echter niet zozeer moreel van aard - zij bestreden bijvoorbeeld niet zoals de spectatorschrijvers de opkomst van Franse aristocratische zeden - maar economisch, militair en godsdienstig. De neergang van de godsdienst beschrijven zij dus niet als een neergang van de goede zeden. Zij waarschuwen vooral voor de aanvallen op de rechte leer door allerhande vrijdenkers en ‘libertijnen’ en andere gevaren die de gereformeerde kerk bedreigden. Te midden van het verval dat de Republiek plaagde is Willem IV echter een door God gegeven lichtpunt, een teken van hoop gezien de maatregelen die hij nam om het land in haar oude luister te herstellen. ‘Hy herstelde het verval, dat 'er door den tyd in de Godsdienst oeffeninge was ingesloopen’, schrijft Trellont en ‘toonde oock ras te begrypen, dat aan het herstel van Financie en Comercie veel gelegen was’.Ga naar voetnoot85 Een ander stelt dat de prins het ‘vervallene Krygswesen [heeft] herformd, de verwoestede Vestingen op gebouwt ... en dus 't Land voor onverwagtede aanvallen gedekt’. Hij beijverde zich tevens voor de ‘herstelling van de binnenlandsche Handwerksels, en buitenlandsche Koophandel: als ook door een begin te maken van Schattings vermindering voor den leeftogt’.Ga naar voetnoot86 Het is duidelijk dat lijkredenaren van Willem IV meer oog hebben voor de bestuurlijke kanten die aan het stadhouderschap verbonden waren dan lijkredenaren van Willem III. Natuurlijk speelt mee dat Willem III aanvoerder was van een Europese coalitie die als doel had de Franse koning Lodewijk XIV in toom te houden. In 1751 echter, het jaar dat Willem IV overleed, speelde de Republiek op het Europese toneel een geringe rol en stelde zij militair gezien weinig meer voor. Maar de aandacht van predikanten voor sensibele deugden gecombineerd met de lof voor Willems intellectuele capaciteiten lijkt in elk geval mede door een internationale belangstelling voor het sensitieve en veranderende concepties over burgerschap te zijn veroorzaakt. | |||||||||||||||||||||
Vrouwelijke regeringAnna van Hannover was de dochter van de Engelse koning George II en Caroline van Brandenburg-Ansbach. Anna zag in 1709 te Herrenhausen bij Hannover het levenslicht. Het gezin verhuisde al snel daarna, in 1714, naar Engeland, waar haar vader vanaf 1727 als koning regeerde. De dagen van haar jeugd waren onder meer gevuld met lezen, bidden, wandelen en muziekspelen. Zij kreeg lessen in geschiedenis, theologie en vreemde talen als het Italiaans en Frans. Haar muziekleraar was niemand minder dan Georg Friedrich Händel (1685-1759), die haar de ‘flower of princesses’ noemde vanwege haar mooie zangstem en haar grote bedrevenheid in het klavecimbelspel.Ga naar voetnoot87 In 1734 huwde zij Willem IV, waarop zij naar de Nederlanden vertrok. Anna was een | |||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||
ambitieuze vrouw die haar echtgenoot steunde het stadhouderschap in alle provincies te verwerven. Zij probeerde daarom ook haar vader George II te bewegen zich in te zetten voor de belangen van Willem IV. De prinses nam tevens deel aan de beraadslagingen van haar gemaal, nam belangrijke beslissingen wanneer haar man ziek op bed lag en speelde een cruciale rol in het bespelen van de massa in de jaren 1747-1748. Langer dan haar echtgenoot, namelijk van 1751 tot haar dood in 1759, heeft zij zorg gedragen voor het landsbestuur terwijl zij tegelijkertijd de opvoeding van haar kinderen Carolina en Willem V voor haar rekening nam. Als gouvernante had Anna alle stadhouderlijke waardigheden van haar overleden echtgenoot te vervullen, met uitzondering van zijn militaire taken.Ga naar voetnoot88 Wat opvalt wanneer men representaties van Willem IV vergelijkt met die van Anna van Hannover is dat vrouwelijke regering niet expliciet als problematisch wordt beschouwd, maar dat predikanten zich wel genoodzaakt voelen de uitoefening van Anna's regeertaken te rechtvaardigen. Men zou kunnen stellen dat ook Willems regering door gereformeerde predikanten wordt gelegitimeerd doordat zij schrijven dat de prins van Oranje in tegenstelling tot wat staatsgezinde auteurs beweerden in geen geval een bedreiging vormde voor de ‘ware vrijheid’, maar daarentegen juist de handhaver en grote voorstander was van de vrijheid. Maar in deze rechtvaardigingen spelen genderconstructies nauwelijks een rol. Dat is bij Anna wel het geval en gereformeerde predikanten lijken vrouwelijke regering als een uitzondering te zien. Ook uit het ingewikkelde erfrecht van Het Diplomaat tot de Erfopvolging in het Stadhouderschap, opgesteld door het gewest Holland in 1747, valt duidelijk af te leiden dat de seculiere machthebbers het stadhouderschap liever niet in vrouwelijke handen zagen.Ga naar voetnoot89 Hoewel predikanten Anna's vaardigheden en deugden prijzen, leggen representaties van de vorstin een grote ambivalentie aan de dag als het gaat om haar politieke functioneren. Dat wordt al duidelijk in de lijkpreken die verschenen zijn naar aanleiding van het overlijden van Willem IV. Het stadhouderschap wordt daar als een last voorgesteld die het beste door mannenschouders gedragen kan worden. Anna staat voor een zware taak nu haar man overleden is. Lijkredenaren van Willem smeken daarom Gods zegen af zodat de prinses in staat is ‘om dien overswaare last, thans op vrouwenschouderen gedaald mannelyk te dragen’.Ga naar voetnoot90 Vele predikanten spreken de hoop uit dat God voor de prinses ‘een liefhebbende Man, een machtige helper in het torsen van den gewichtigen last der regeeringe’ zal zijn.Ga naar voetnoot91 Anna dient ‘boven de Vrouwen gezegent’ te worden en met ‘alle kracht bekrachtigt’, om ‘Haaren zwaaren post’ uit te kunnen oefenen.Ga naar voetnoot92 Zo spreekt ook de doopsgezinde predikant Jacob Ouwejans (1706-1787) de verwachting uit dat Gods ‘kragt’ haar ‘zwakheid’ ondersteunen zal totdat ‘de jonge Prins, tans de verwagtinge van Nederland’, te weten Willem V, ‘haar van dien luisterryken dog | |||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||
zwaaren last kan ontheffen, en de heerschappy op zyne schouderen tortsen’.Ga naar voetnoot93 Lijkredenaars van Anna van Hannover gebruiken acht jaar later dezelfde metaforen. Na het overlijden van haar man, zo schrijft een van hen, werd op ‘Anna's ‘swakke Vrouwe Schouderen een last gelegd en gepakt, waar onder die van sterke Mannen zig wel zouden moeten krommen’.Ga naar voetnoot94 De lasten en de zorgen van de regering vermoeiden ‘Haeren Geest en Haere schouders’, zo stelt een ander.Ga naar voetnoot95 Cornelius vander Kemp (1702-1772) vraagt zich af hoe de gouvernante ‘met zulk een zwak lighaam, dien zwaren last zoo lang heeft kunnen torsen’. Maar ‘ten nutte van 't gemeen’ was de gouvernante bereid haar krachten ‘te meer’ uit te putten.Ga naar voetnoot96 Een van Anna's lijkredenaren is van mening dat de regeringslast ‘den mildbegaafden Geest heeft uitgeput, en het brooze lichaam te byster afgemat’.Ga naar voetnoot97 ‘Volhardende in hare zorgen voor het Vaderland/ en hare Vorstelyke Spruiten/ sleeten met hare dagen ook van tyd tot tyd de krachten en vermogens van haar lichaam’, schrijft een ander.Ga naar voetnoot98 Het stadhouderschap wordt hier dus niet alleen als een geestelijke, maar ook als een lichamelijke belasting gezien. De vooronderstelling waar predikanten van uit gaan is dat mannen gezien hun fysieke gesteldheid van nature beter geschikt zijn dan vrouwen om regeringsverantwoordelijkheid te dragen. Zoals we nog zullen zien waardeerden predikanten juist het gegeven dat Anna over verfijnde en tedere emoties beschikte. Ook verlichte schrijvers waren van mening dat vrouwen vanwege hun sensibiliteit lichamelijk en geestelijk gezien brozere wezens waren. Zij waren daarom geschikter in het huiselijke domein hun arbeidsveld te zoeken en voor man en kinderen te zorgen.Ga naar voetnoot99 Deze gedachtegang komen we ook bij lijkredenaren van Anna van Hannover tegen, hoewel predikanten geenszins van mening zijn dat Anna als ‘zwakke’ vrouw onbekwaam was het land te regeren. Anna was wel degelijk in staat haar regeringsverantwoordelijkheden op zich te nemen, aldus haar lijkredenaren. Zij was een ‘kloekmoedige en met veele gewenste bequaamheden begaafde Vorstinne’.Ga naar voetnoot100 Haar ‘kennis in Staatszaken’Ga naar voetnoot101, ‘veel-vermogend vernuft’ en ‘sterke denkingskracht’Ga naar voetnoot102 worden door predikanten geroemd. Haar ‘schrander doorzigt en wys beleyd in Staats Zaaken waren elk tot groote verwondering’ en zij was ‘ongemeen kundig in de Zaaken van den Staat’, aldus Kleyn, | |||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||
waar door ze regt toegerust en bekwaam was, gelyk de ruyme ervarendheid zo duydelyk en klaar heeft geleeraard, om 't Hoogwigtig Stadhouderlyk Gouvernement van Nederland met allen Luyster en Roem te bekleeden.Ga naar voetnoot103 Niet alleen was de prinses een wijze vrouw die vanwege haar kennis van zaken bekwaam was het landsbestuur op zich te nemen, zij was net als haar echtgenoot bovendien een ijverige vorst. Vanwege haar broze lichaam zou zij aan de regeringslast bezweken zijn ware het niet dat haar ‘ongemeene Yver haar tot zulk eenen arbeid gewillig, en dus denzelven minder lastig gemaakt hadde’. ‘Dag by dag, van den morgen tot den avond’, heeft Anna zich volgens een van haar lijkredenaren beziggehouden ‘met het bezorgen der Staats-belangen’.Ga naar voetnoot104 ‘Vlytig en gestadig werkzaam, verzuimde zy niets, en het Vermaak en de Uitspanning gingen by haar nooit, voor de beezigheden’.Ga naar voetnoot105 In ‘Naarstigheid en noesten Yver’ was zij een voorbeeld ‘en een Spiegel voor anderen’, zo stelt een ander.Ga naar voetnoot106 Verder was Anna volgens haar lijkredenaars door haar hoge geboorte en haar voortreffelijke opvoeding gerechtigd om het landsbestuur in handen te nemen. De prinses was immers van ‘verhevene Rang, en Koninklyke geboorte’Ga naar voetnoot107, een ‘Dogter der Edelen’, van ‘Luisterryker afkomst’.Ga naar voetnoot108 ‘Zy was wel, ik beken het, Groot, groot in Geboorte, groot in Gezach, in Magt, en Luister; een Koninglyke Dogter van een der grootste Monarchen des Werelds’, aldus Mobachius.Ga naar voetnoot109 Zij was een ‘heldere diamant der Britsche kroone’,Ga naar voetnoot110 ‘door geboorte boven den rang van menschen verheeven’Ga naar voetnoot111 en ‘eene zeer aanzienlyke Vrouwe, uit Koninglyken bloede’.Ga naar voetnoot112 Zij had daarnaast een vorstelijke opvoeding gehad, zo stellen predikanten, en wel ‘Onder het waakzaam oog en de teedere zorge van eene geleerde, kunst-lievende, en deugdzame Moeder’.Ga naar voetnoot113 Deze ‘Tederlievende Moeder’ had Anna ondermeer de ‘onwrikbaare gronden der Euangelie-Leere, en waare Christelyke Deugden zeer zorgvuldig en voorbeeldig ingeboezemd’.Ga naar voetnoot114 Haar jeugd aan het Engelse hof heeft zij verder onder de naarstige beoeffeninge van nutbare wetenschappen, en de verademende uitspanninge met de Teeken- en Schilder-, Zang- en Speelkunst, waar in zy ver gevorderd was, zeer aangenaam doorgebragt.Ga naar voetnoot115 | |||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||
Vanwege haar opvoeding beschikte Anna volgens haar lijkredenaars al vroeg over een grote talenkennis. ‘Nauwelyks hadt zy den ouderdom van twaalf jaren bereikt’, aldus een van hen ‘of dezelve sprak volmaaktlyk verscheide taalen, te weeten de Italiaansche, Fransche, Engelsche en Hoogduitsche Taalen’.Ga naar voetnoot116 ‘Zy Verstond de Engelsche, Hoogduitsche, Fransche, en Italiaansche taalen; het Nederduitsch heeft zy hier te Landt geleert’.Ga naar voetnoot117 Anna was volgens predikanten dan ook een ontwikkelde vrouw, die ‘in haare jeugde de blyken van haare vorderinge in de Muzyk, de Teeken en Schilderkunst, en andere fraaie Weetenschappen, in welken zy, ouder geworden zynde als eene Meestresse heeft uitgeblonken’.Ga naar voetnoot118 | |||||||||||||||||||||
De gouvernante als tedere moederOndanks haar politieke functioneren, haar deugden en haar kwaliteiten leggen predikanten zoals gezegd een grote ambivalentie aan de dag als het gaat om beschrijvingen van haar publieke functioneren. Niet alleen zien Anna's lijkredenaren regeringsverantwoordelijkheid als een zware last die beter door mannen gedragen kan worden, ook hebben predikanten anders dan bij representaties van Willem veel aandacht voor Anna's rol als echtgenote, moeder en bestierder van het Oranjehof. De paradox bestaat hierin dat haar politieke optreden daardoor enerzijds meer op de achtergrond komt te staan en dat anderzijds juist representaties van Anna als moeder, echtgenote en hoofd van het Oranjehof in lijkpreken functioneren als rechtvaardigingen van vrouwelijke regering. De gouvernante wordt als een vrouw gezien die over diepe en tedere gevoelens beschikte. De prinses wordt gerepresenteerd als een ‘woman of feeling’, die ‘zeer minzaam en lieffelik van humeur’ was en zich kenmerkte door haar, ‘goedaardige en zagte aard’.Ga naar voetnoot119 Haar manieren waren ‘edel, onbedwongen en vol van zagte Majesteit’.Ga naar voetnoot120 ‘Haare minlykheid, vriendelykheid en lieftaalige gespraakzaamheid’, stelt Kleyn, vielen des te meer op omdat zij ‘zeldzaam zyn by veele Grooten en Aanzienelyken der Aarden’.Ga naar voetnoot121 ‘Haar harte’, schrijft een ander, ‘was van de aller-teederste, van de allergevoeligste, byzonder ook op het stuk, en in de zaaken van de Godsdienst’.Ga naar voetnoot122 Zij wist verder ‘hooggaande verongelykingen geduldig te verdragen’ en ‘onbillyken smaad grootmoedig te verachten’.Ga naar voetnoot123 Anderen spreken van de ‘aengeboorene goedaerdigheid, inschikkelike toegevendheid, en sachte gesteltheid’Ga naar voetnoot124 van de prinses en van haar ‘tedere Liefde tot nooddruftigen, en de gereede mildadigheit aan de behoeftigen’.Ga naar voetnoot125 | |||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||
Zij was een ‘Edelmoedige Weldoeneresse, die immers niet gedogen kon’ dat weduwen en wezen ‘een stille schaamele, en dies te nypender armoedigheit zoude drukken, en ter aarde nederbuigen’.Ga naar voetnoot126 Haar ‘weldadige liefde en mededeelsaemheid’ stortte zij uit over ‘de armen en elendigen des lands’.Ga naar voetnoot127 ‘Gelyk de weenende vrouwen met snikkende zuchtingen aan Dorcas getuigenisse gaven, dat zy vol was van goede werken, en aalmoessen’, zo stond ‘Hare Koninglyke Hoogheid van wegen deze deugds-betrachtinge bekend’.Ga naar voetnoot128 ‘Onder de deugden, die Haare Kon: Hoogh: edele ziele vercierden, blonk de mildadigheyd aan den armen op het treffelikste uit’.Ga naar voetnoot129 Het is dus niet verwonderlijk dat Anna als een liefhebbende echtgenote en moeder wordt voorgesteld, overeenkomstig het ideaalbeeld van een welopgevoede vrouw in de achttiende eeuw. Zij had haar ‘Gemaal op de aller innigste en hartelykste wyze lief’, aldus een van haar lijkredenaren.Ga naar voetnoot130 Een ander beschrijft het huwelijk van Anna en Willem als ‘dat zoete, liefderyk, voorbeeldig, onderling 't zamen-leeven’ en zij waren dan ook ‘als één harte, en ééne ziele’.Ga naar voetnoot131 ‘Nooit gewaagde de waereld van eenige ontrouw'/ oneenigheid/ of wat meer den Huwlyksstaat onaangenaam maken kan’.Ga naar voetnoot132 Een van haar lijkredenaren meent dat hun huwelijk een ‘overedel voorbeeld van ongekreukte Trouwe, en van vuurige Tederheit’ was.Ga naar voetnoot133 Anna's hofpredikant schrijft over ‘de Trouw der Huwelyks Min, de Tederheid van 't Moedershart, de nyvre Waakzaamheid voor 't Welzyn van haar Kinderen’.Ga naar voetnoot134 Haar moederschap krijgt bij predikanten ruim de aandacht en zij wordt zeer om haar moederlijke gevoelens die zij voor haar kinderen toonde geprezen. Van Heimenberg prijst Anna's ‘lievderyke bekommeringe ... omtrent het teerhartig van haar bemind Kroost; allen Moederen van schaamte doende bloozen’. Haar ‘egte Moederlievde’ bleek volgens de predikant ook uit het gegeven dat ze haar kinderen ‘niet door Vreemd Voedzel, maar door Eigen Melk heeft gesoogt’.Ga naar voetnoot135 ‘Teder was haar harte ten beste van haar Kinderen’, schrijft een ander.Ga naar voetnoot136 ‘De waarde panden van haar huwlyksbedde was zy gewoon op te voeden in de vrees des Heeren’, aldus een lijkredenaar, en zij zette ‘meenigmaal zelf hen aan tot het gebed/ daar in met ootmoedigheid voorgaande/ en vroeg en laat haar moederlyke zegeningen over hen uitstortende’.Ga naar voetnoot137 ‘Alle hare waarschouwingen wezen telkens, telkens naa het aanbid- | |||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||
delyk Opper-wezen’, schrijft een ander en beide kinderen moesten dagelijks bezig zijn met het ‘leezen van Gods H. Woord, en bidden met geboogene knyen in 's Moeders tegenwoordigheid, op gezette tyden’.Ga naar voetnoot138 Anna's moederschap was een verplichting die aan het regentschap kleefde. Zij was voogdes over haar kinderen en als zodanig had zij voor de opvoeding van haar kinderen zorg te dragen en diende zij haar zoon klaar te stomen voor het stadhouderschap. Hoewel Anna vóór de meerderjarigheid van Willem V stierf had zij uiteindelijk ‘de Staf van bewind, de zorge voor het Land, de bescherming van de Kerke’ over moeten dragen aan ‘onzen besten Burger, den beminnelyken Prinse, haaren Zoon, die de Hoop der Natie is’.Ga naar voetnoot139 Het opvoeden en voorbereiden van Willem V voor het stadhouderschap is in dit licht bezien zeker geen private aangelegenheid, maar een taak van groot nationaal gewicht. Het was haar plicht om ‘'s Vorsten Zoone tot eene Godvruchtigen Staatsman te vormen’.Ga naar voetnoot140 Van deze taak had zij zich voortreffelijk gekweten. Een van de redenen waarom Anna geschikt was het landsbestuur uit te oefenen is dus vanwege de moederlijke zorgzaamheid waarover zij beschikte. Die toonde zij niet alleen voor haar kinderen. Ook ‘Den Weezen was zy eene milde Moeder’Ga naar voetnoot141 Deze moederlijke gevoelens kon zij tevens inzetten voor het algemeen belang. Anna verzorgde het Nederlandse volk met de moederlijke gevoelens die zij haar eigen kinderen betoonde. Zij was een ‘Moeder van ons Israël’Ga naar voetnoot142, die de ‘bloem Haerer kragten, en de genoeglykheden ener stille ruste ... met eene moederlyke liefde’ aan het algemeen belang heeft opgeofferd, aldus Chevallier.Ga naar voetnoot143 Zij was ‘eene Moeder’ die ‘deugdelyk en lievderyk handelende’ veel vrouwen ‘verre te boven’ ging, ‘zoo dat niet alleen hare Kinderen, maar wy ook met haar, deez' Vorstinne wel mogen Welgelukzalig roemen’, schrijft een ander.Ga naar voetnoot144 Anna was kortom een vorstin die niet alleen haar kinderen maar ook haar onderdanen met moederlijke zorg en tederheid leidde en regeerde. | |||||||||||||||||||||
De gouvernante als gedisciplineerde matroneEen andere manier waarop Anna's rol als leidsvrouw enerzijds werd geminimaliseerd en anderzijds gelegitimeerd is in beschrijvingen van de vorstin als hoofd van het Oranjehof. Volgens haar lijkredenaars had Anna haar hofhouding uitstekend onder controle. Hoofse praal werd tot een minimum beperkt en ook persoonlijk meed de prinses alle luxe en gemakken die zij zich had kunnen veroorloven. Kleyn spreekt bijvoorbeeld lovende woorden over haar nederig gewaad. De prinses was ‘zelden of nooit kostelyk opgeschikt en uitgedost, dan wanneer de tyd en omstandigheden van zaken het vereyschten’.Ga naar voetnoot145 Zij stelde ‘haar bekoorlykheid, in de ongemaakte Nedrig- | |||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||
heid’, aldus een predikant.Ga naar voetnoot146 ‘Of schoon zy een's Konings Dochter was, en eene zeer aanzienlyke Staats-Vrouwe, gaf of gunde zy haarzelven weinig gemak’, stelt een ander.Ga naar voetnoot147 Volgens Royer was de prinses ‘Afkeerig van Pracht, van Overdaad, en van die Verslaaftheid aan Gemak’.Ga naar voetnoot148 ‘Bij dag’, schrijft Royer, bediende zy zig van een gemeene Stoel, en had 's nachts geen ander Bed, als een op de Grond leggende Matras, zonder Gordynen, en in een Kaamer zonder Vuur, zelfs in 't hartje van de Winter.Ga naar voetnoot149 De prinses bezat in de ‘hoogsten Graad eene Hoedaanigheid, die tot Lof strekt van de Hollandsche Natie’, namelijk vrijgevigheid gecombineerd met spaarzaamheid. Royer schrijft dat het haar mening was dat ‘spaarzaamheid, het versmaaden van Overdaad, en 't schuwen van noodeloose Kosten, volstrekt vereischt wierden om waarlyk en op den duur mildadig te zyn’.Ga naar voetnoot150 De oud-Hollandse deugd spaarzaamheid wordt ook door een andere lijkredenaar aangehaald: Omtrent haare Vorstelyke huishouding gebruikte deze Vorstinne zeer nauwkeurige orde / en in plaats van zig overtegeven aan verkwisting ... vermeerderde [zij] met ter daad de bezittingen van haren vorstelyken Zoon.Ga naar voetnoot151 Anna leefde volgens haar lijkredenaars dus zuinig en haar bestaan kenmerkte zich door een goede orde en een uitstekende discipline. Ook omtrent haar hofhouding wist ze goede orde te houden en toonde ze zich capabel. ‘Met eene zonderlinge order en gezette nauwkeurigheid moest het alles in haar Huis of Hof toegaan; elk had er zynen Post, dien hy wel had waartenemen’, aldus Van Staveren. Het ging er gedisciplineerd en ordelijk aan toe: ‘Van de luye leedigheid had Hare Koniglyke Hoogheid eenen innigen afkeer’, zo stelt de predikant. Men had de handen uit de mouwen te stropen en ‘hier in ging zy zelvs voor, werkende met lust harer handen’.Ga naar voetnoot152 Ook Royer schrijft dat Anna ledigheid en luiheid als ‘de Roest der Ziele, en een vergiftige Bron van Verdriet, van Hartzeer, en van Verzoekingen’ verfoeide.Ga naar voetnoot153 Aan Anna kleefde dus niet de kwalen van haar sekse: zij beoefende daarentegen oudvaderlandse deugden als vlijt, spaarzaamheid en soberheid. Noch zijzelf noch het door haar geleide hof gaf zich over aan verkwisting. Predikanten tonen hiermee aan dat de prinses van vrouwelijke ondeugden gespeend was en ook uitstekend in staat was haar eigen hofhouding te bestu- | |||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||
ren. De impliciete boodschap luidde dat het landsbestuur in goede handen was. Hoe moest immers iemand die zijn eigen hofhouding niet in de hand kan houden een heel land besturen? Daar komt bij dat de burgerij ageerde tegen de aristocratische zeden van Franse komaf. Een Oranjehof dat haar verkwistende uitspattingen breed tentoonspreidde, zou in een burgerlijke samenleving als de Republiek snel in een kwade reuk komen te staan. Anna van Hannover had dus tegen een dubbel vooroordeel te strijden omdat luxe, weelde en spilzucht niet alleen geassocieerd werden met verwijfde aristocraten, maar ook met vrouwen en vrouwelijkheid.Ga naar voetnoot154 Zij slaagde er volgens haar lijkredenaren in aristocratische en vrouwelijke ondeugden te mijden en de oudvaderlandse deugden te beoefenen. Opmerkelijk genoeg gaan Anna's soberheid, vlijt en spaarzaamheid in beschrijvingen van predikanten hand in hand met de sensibiliteit en emotionaliteit van de vorstin. Terwijl spectatorschrijvers volgens Sturkenboom in de eerste helft van de achttiende eeuw vrouwelijke emotionaliteit nauw verbonden met luxe en verkwisting en als remedie de beoefening van de oudvaderlandse deugden voorschreven, zien lijkredenaars van Anna geen tegenstelling tussen haar ‘vrouwelijke’ sensibiliteit en gevoeligheid, die volgens Sturkenboom ontsproten waren aan de gevoelscultus die na ca. 1770 uitbarstte, en de beoefening van de ‘mannelijke’ oudvaderlandse deugden als spaarzaamheid en ijver, die door spectatorschrijvers eerder die eeuw zo belangrijk werden gevonden om het vermeende moreel verval veroorzaakt door vrouwelijke emotionaliteit en irrationaliteit te keren. | |||||||||||||||||||||
ConclusiePredikanten zijn zoals we hebben gezien vol lof over de deugden van Willem IV en Anna van Hannover. Lijkredenaren leverden geen kritiek op de Oranjevorsten; het was immers ook de taak van de redenaar de lof op de overledene te zingen. De laudatio in lijkpreken, die meestal volgde na de exegese van de door de predikant gekozen bijbeltekst, kan daarom ook gezien worden als een beschrijving van de ideale stadhouder in termen die breed gedragen werden door kerkelijke en wereldlijke leidslieden. De opsomming van de kwaliteiten van Willem en Anna was geenszins willekeurig, aangezien predikanten vooral deugden zullen hebben geselecteerd die de communis opinio beschouwde als eigenschappen die een vorst pasten en sierden. De nadruk van predikanten op Anna's ascetisme bijvoorbeeld, zal tot doel hebben gehad te laten zien dat vrouwelijke ondeugden als verkwisting en losbandig gedrag niet aan de vorstin kleefden en dat zij daarom een capabele leidsvrouw was. Zo wordt ook Willems sensibiliteit in positieve termen omschreven, omdat uit zijn gevoelige gemoed deugden als mildheid, medelijden en zorg voor armen en hulpbehoevenden voortvloeiden. Wanneer men de beschrijvingen van Willem en Anna in preken vergelijkt, wordt het duidelijk dat gender in niet onbelangrijke mate de representaties van de overledene gestuurd heeft. De eigenschappen en kwaliteiten die een stadhouder idealiter bezit, | |||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||
verschillen van de deugden en het takenpakket van de ideale gouvernante. Willem wordt voorgesteld als een sensibel mens en als een goed opgeleide bureaucraat die oog heeft voor maatschappelijke problemen en deze wenste aan te pakken. Anna is volgens haar lijkredenaren niet minder sensibel dan Willem, integendeel, en daarom wordt juist haar moederschap benadrukt. Dit moederschap functioneert in lijkpreken tevens als rechtvaardiging voor de uitoefening van het hoogste ambt in de Republiek. Als gouvernante kon zij haar moederlijke zorg uitstrekken niet alleen over haar eigen kinderen, maar ook over weduwen en wezen en haar overige onderdanen. Natuurlijk veranderden concepties over de representaties van Willem III en Willem IV. Welke veranderingen zich hebben voorgedaan en wat de oorzaken van deze veranderingen zouden kunnen zijn, zijn interessante vragen die nader onderzoek verdienen. Over de auteur | |||||||||||||||||||||
Literatuurlijst
| |||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||
|
|