De Achttiende Eeuw. Jaargang 41
(2009)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||
Scriptieprijs 2008
| |||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||
Aagjes brieven werden in 1994 door de historicus Perry Moree ontdekt in The National Archives in Kew (UK) en in 2003 door hem gepubliceerd onder de titel Kikkertje lief.Ga naar voetnoot4 In The National Archives bevinden zich nog bijna 38.000 zo geheten sailing letters uit de zeventiende, achttiende en begin negentiende eeuw, alle door kapers buitgemaakt tijdens diverse oorlogen met Engeland.Ga naar voetnoot5 In opdracht van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag heeft de historicus Roelof van Gelder in 2006 een inventarisatie gemaakt van deze grote hoeveelheid brieven en ander materiaal, zoals scheepjournalen en administraties van plantages, dat in stoffige archiefdozen ligt opgeslagen.Ga naar voetnoot6 Van Gelder heeft over afzonderlijke brieven onder andere gepubliceerd in M, het (inmiddels niet meer bestaande) maandblad van NRC Handelsblad en in Zeepost (2008). Onderzoek naar Aagjes brieven sluit mooi aan bij de recent toegenomen wetenschappelijke aandacht voor egodocumenten, zoals brieven en dagboeken, nadat dit materiaal lange tijd als bron in diskrediet was geraakt.Ga naar voetnoot7 Het blijft echter goed zich te realiseren dat egodocumenten, en dus ook de brieven van Aagje, vaak een nogal subjectief beeld van de (taal)werkelijkheid geven. Toch vormen Aagjes brieven, vanuit een taalhistorische benadering, in meerdere opzichten bijzonder onderzoeksmateriaal. Er zijn immers weinig brieven van vrouwen uit de middenklasse, zoals Aagje, bewaard gebleven zodat haar brieven - uiteraard tezamen met meer sailing letters geschreven door de middenklasse - ons een beeld kunnen geven van de taal van die klasse. Ook is het vrij uitzonderlijk, zeker voor wat betreft deze gekaapte brieven, dat er een reeks brieven van één persoon aangetroffen is waardoor het mogelijk wordt te onderzoeken of er een zekere ontwikkeling zit in Aagjes taalgebruik. Mijn onderzoek richt zich echter op Aagjes schrijfpraktijk en de mogelijke invloed van het onderwijs daarop. Haar brieven zijn namelijk netjes geschreven, vrijwel zonder doorhalingen en in een duidelijk handschrift; ze laten zien dat zij de kunst van het brieven schrijven uitstekend beheerste. Aagje zelf dacht daar anders over getuige een aantal opmerkingen waaruit blijkt dat zij ontevreden is met het resultaat. Zo verzucht zij eens: ‘gij moet mijn schrift wat toe geeven, gij moet het zoo wat half en half denken, want ik heb ook nu niet uijt mij alderbest geschreven, maar als ik wat meerder tijt heb liefste, dan zal | |||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||
ik het eens verbeteren als ik kan.’Ga naar voetnoot8 Over het algemeen schrijft Aagje echter in redelijk goed Nederlands, weliswaar niet in een consequente spelling, maar er bestond destijds nog geen uniforme spelling. Aagjes schrijfpraktijk roept dan ook diverse vragen op. Allereerst de vraag waar zij geleerd heeft brieven te schrijven; in het onderwijs wellicht of werd in familieverband doorgegeven hoe een brief opgesteld diende te worden? En verder, welke rol speelden brievenboekjes, een populair genre dat ook op school gebruikt werd, daarbij? Welke voorschriften geven die boekjes; welke eisen stelde men destijds aan een brief en in hoeverre houdt Aagje zich hieraan? Over het gebruik van brievenboekjes is niet zo veel bekend. Willemijn Ruberg heeft in haar proefschriftGa naar voetnoot9 dat zich concentreert op de briefcultuur van de Nederlandse elite, aangetoond dat deze elite in het laatste kwart van de achttiende eeuw voor het schrijven van hun correspondentie weinig gebruik maakte van brievenboeken. De briefetiquette werd in die kringen juist in familieverband aan elkaar doorgegeven. Ruberg vraagt zich daarom af voor wie de brievenboekjes met hoge oplagen en vele herdrukken dan bestemd waren. Zij suggereert dat het publiek voor deze boekjes wellicht te vinden is in de midden- en lagere klassen. Door de adviezen in deze (en andere etiquetteboekjes) op te volgen, konden zij stijgen op de sociale ladder. Iets dergelijks komt ook naar voren uit onderzoek van Konstantin DierksGa naar voetnoot10 in Amerika. Hij betoogt dat het met name de middenklasse is geweest die zich met behulp van dergelijke boekjes (en daaraan gerelateerde boekjes over spelling en grammatica) heeft kunnen ontwikkelen. Leden van de middenklasse konden zich daardoor ontworstelen aan hun oorspronkelijke klasse. Om de mogelijke invloed van brievenboekjes op Aagjes brieven te onderzoeken, heb ik achttiende-eeuwse brievenboekjes geselecteerd uit de periode voor 1780, die Aagje dus onder ogen gehad kan hebben. Ik zal de voorschriften in die boekjes bespreken en die ‘theorie’ vergelijken met de praktijk van Aagje in haar brieven, maar eerst geef ik een korte impressie van het leven van Aagje en Harmanus en van de inhoud van de brieven. | |||||||||||||||||||||
Het leven van Aagje en HarmanusGa naar voetnoot11Aagje Luijtsen werd in 1756 in Den Burg op Texel geboren als dochter van de wagenmaker en eilandbode Klaas Hendriksz. Luijtsen en Antje Simons Kwast. Harmanus Kikkert was zeven jaar ouder dan Aagje; hij werd in augustus 1749 in Den Burg geboren. Beide families behoorden tot de protestantse middenklasse van Texel en stonden | |||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||
in aanzien. De kinderen in beide gezinnen gingen naar de Nederduitsche schoolGa naar voetnoot12 in het schoolhuis aan de Burgwal. Aagje en Harmanus trouwden op 2 juni 1776 in de Hervormde Kerk in Den Burg. Harmanus had toen al drie reizen voor de VOC achter de rug. Aagje wist dus waar ze aan begon toen ze met hem in het huwelijk trad; volgens eigen zeggen wilde ze graag met een zeeman trouwen. Pas later, zo blijkt uit haar brieven, realiseerde zij zich wat zijn lange afwezigheid voor haar betekende. Aagje en Harmanus lieten zes kinderen dopen tijdens hun huwelijk; in de brieven komen we Lammert (1777) en Klaas (1780) tegen. Aagje zelf stierf vrij jong in 1797, veertig jaar oud. Harmanus bleef achter met vier jonge kinderen en hertrouwde nog in december van datzelfde jaar met Christina Meijer. Hij stierf in 1806, 57 jaar oud. Harmanus voer van 1769 tot 1787 voor de VOC en maakte in totaal zeven reizen. Vijf maanden na de huwelijksvoltrekking met Aagje vertrok hij in november 1776 als onderstuurman op het schip de Ganges. Eind juli 1778 was hij weer thuis en besloot daar enige tijd te blijven. Een jaar later in juli 1779 werd Harmanus benoemd tot opperstuurman op het schip de Parel. Op de terugreis hoorden de opvarenden bij aankomst op Kaap de Goede Hoop dat Holland sinds 20 december 1780 in oorlog was met Engeland. Zij moesten daar wachten op een bewapend escorte naar huis. Maar voordat het zover was, werden zij overvallen door de Engelse vijand die listig onder Franse vlag voer. De Parel viel in Engelse handen en onder de kostbare lading bevond zich ook het bundeltje brieven van Aagje dat Harmanus in zijn scheepskist bewaarde. Harmanus wilde natuurlijk zo snel mogelijk naar huis en kreeg toestemming om mee te varen op een (neutraal) Deens schip. Rond december 1781 of januari 1782 was hij weer thuis. De twintig brieven van Aagje die bewaard zijn gebleven, schreef zij tussen 1776 en 1780. Er zijn tien brieven van de eerste reis (met de Ganges) en tien brieven van de tweede reis (met de Parel). De brieven van de eerste reis zijn gedateerd van 11 november 1776 tot en met 23 juli 1778 en die van de tweede reis van 24 juli 1779 tot en met 30 november 1780. Harmanus liet Aagje zwanger achter toen hij met de Ganges vertrok. In Aagjes brief van 20 september 1777 lezen we dat zij inmiddels is bevallen van een zoon, Lammert, in maart 1777.Ga naar voetnoot13 Ze schrijft uitvoerig over het jongetje dat volgens haar erg op zijn vader lijkt: ‘Het is een lieve krullebol en rond in zijn a[a]ngesigt, heeft een klosje in zijn kin maar geen kuijltijes in zijn wangen. Hij is zoo wit als | |||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||
spek een heeft sulke dikke kuijtijes, nett als zijn lieve vaader.’Ga naar voetnoot14 Er is nog een brief van dezelfde datum waarin Aagje schrijft over haar droevig lot om alleen thuis te zijn; haar ongetrouwde schoolvriendinnen gaan fijn naar de kermis en zij moet thuisblijven met Lammert. Maar Aagje verzekert hen dat zij de schade wel in zal halen als Harmanus weer thuis is: ‘Dan heb ik mijn lieve man alle saavons bij mij daar ik bij slaap, dat mij meerder vermaak is dan al uw krieken met uw vreijers.’Ga naar voetnoot15 Harmanus blijkt ook vrij uitvoerig aan Aagje te schrijven (helaas zijn er geen brieven van hem bewaard) want Aagje wordt geplaagd door de familie; zij menen dat ‘de heele spr[e]uuk van Saalemon’ er in staat of zelfs ‘Het heel[e] Nie[u]we Testament’.Ga naar voetnoot16 Op 3 mei 1778 schrijft Aagje dat Lammert sinds kort los loopt. Hij is steeds prettiger gezelschap met zijn gelach en gespring. Zij moet echter ook het nodige van hem verduren als hij het kleed van tafel trekt terwijl zij zit te schrijven: ‘stof en in[k]t, allemaal over zijn goed heen’.Ga naar voetnoot17 Ook tijdens de tweede reis van Harmanus blijft Aagje zwanger achter. Als Harmanus nog op de Reede van Texel ligt, op 13 november 1779, schrijft Aagje dat Lammert onhandelbaar is want hij wil bij zijn ‘vaader woonen op zijn vaders schip bij de groote vlag’.Ga naar voetnoot18 Ook later, 8 maart 1780, blijkt de kleine Lammert naar zijn vader te verlangen. Hij meent elke dag dat zijn vader nu toch eindelijk naar huis komt en ‘een aape met een rokke’Ga naar voetnoot19 voor hem zal meebrengen. Aagje vertelt hem telkens dat het nog wel vijfhonderd nachtjes zal duren, maar dat stuit op onbegrip. Op 7 juli 1780 meldt Aagje de geboorte van Klaas: ‘een beeld van een kind’ en ‘vreij wat soeter als ons Lammert geweest is’.Ga naar voetnoot20 Klaas blijkt goed te groeien; hij is ‘dik en vet als een Cuep[i]do’,Ga naar voetnoot21 aldus Aagje op 14 oktober 1780. In dezelfde brief lezen we dat Aagje graag zou verhuizen want zij heeft last van een ware slakkenplaag: ‘maar slakken kruijpen mij bij de kleeren op. All[e] avonden 10 a 12 gevonden, soodat [ik] somtij[d]s misselijk ben van de kamers’.Ga naar voetnoot22 In de laatste brief van 30 november 1780 ten slotte staat het droevige bericht dat de kleine Klaas is overleden aan de pokken. | |||||||||||||||||||||
Brievenboekjes: de kunst van het brieven schrijvenAagje had dus onderwijs genoten, maar welke brievenboekjes kan zij gekend hebben? De selectie van nader te onderzoeken brievenboekjes is tot stand gekomen met behulp van de Bibliografie van Nederlandse School- en Kinderboeken 1700-1800 van P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets. Opname in deze bibliografie betekent zonder meer dat deze boekjes bestemd waren voor kinderen of jongeren (soms is een intermediair, zoals een schoolmeester, wel gewenst). Uit de titel van een enkel boekje blijkt zelfs expliciet | |||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||
dat het op de Nederduitse school gebruikt werd. Uit deze bibliografie heb ik alle titels geselecteerd die Aagje mogelijkerwijs onder ogen heeft gekregen.Ga naar voetnoot23 In de loop van het onderzoek heb ik er ook nog een materieboekje bij betrokken dat gebruikt werd in het schrijfonderwijs omdat hier ook voorbeeldbrieven in staan. Tezamen met het materieboekje levert de bibliografie zes boekjes op. Het gaat om drie sterk op elkaar lijkende, tamelijk dunne boekjes van zo'n veertig pagina's met de (verkorte) titels Gemeene Send-Brieven (1751) van Heyman Jacobi, Send-Brieven (1764) van W. Koolenkamp en Gemene Zend-brieven (1755) van B. Hakvoord,Ga naar voetnoot24 een Materie ofte Spelde-Boecxken (1738) en twee veel omvangrijker werken getiteld Handleiding tot de kunst van brieven schryven (omstreeks 1755) en Nieuwe handleiding tot de manier van brieven schryven (1770). Van de twee laatstgenoemde brievenboeken is enigszins onduidelijk of dergelijke werken bij het onderwijs op de Nederduitse scholen gebruikt werden. Weliswaar richten de auteurs zich tot de jeugd, maar de term ‘jeugd’ moeten we hier ruimer zien en niet uitsluitend betrekken op schoolgaande kinderen. Maar ook al hadden deze werken wellicht een ander publiek, en zijn ze veel omvangrijker, de theorie die eruit naar voren komt, vertoont sterke verwantschap met de andere boekjes. De boekjes van Jacobi, Koolenkamp en HakvoordGa naar voetnoot25 hebben een voorwoord, enkele pagina's brieftheorie, gevolgd door een groot aantal voorbeeldbrieven en tot slot nog wat ‘luchtig’ vermaak in de vorm van versjes en gedichten (maar natuurlijk wel altijd met een morele strekking). Al op de titelpagina van de boekjes van Jacobi en Hakvoord valt in de volgende zinspreuk te lezen dat er groot belang werd gehecht aan het kunnen schrijven van een brief: Koninck Ferdinandus seydt dat men een Wijs ofte Dwaas kent: Aen 't matigen van sijn Gramschap: In het regeeren van sijn Huysgesin: Aen het Dicteeren van eenen Brief.Ga naar voetnoot26 Ook in het voorwoord wordt nog eens benadrukt hoe nuttig het is om een brief te kunnen schrijven. En niet alleen voor kooplui; het is immers ook noodzakelijk om | |||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||
iemand de les te lezen, iemand te troosten of iemand raad te geven. Kinderen dienen zich daarom al op jonge leeftijd te oefenen in het schrijven van brieven, ‘waer meede sy veele dingen te gelijck sullen leeren sonder grooten arbeyt: als perfect lesen en schrijven, dichten en wel leven.’Ga naar voetnoot27 De voorbeeldbrieven hebben namelijk ook een morele strekking en zo is het lezen en overschrijven van deze brieven eveneens van nut voor een deugdzaam leven. Hakvoord zet in zijn voorwoord nog een reden uiteen om zijn werk te publiceren, namelijk ‘De kwade Spelling, Kreupele Styl, en verwerde Schikking der zaken, die de menschen doorgaans in hunne Brieven aan de Wereld vertonen’.Ga naar voetnoot28 Met deze boekjes kan men daarin verbetering brengen, maar, zo wordt telkens benadrukt: een goede stijl van brieven schrijven kan alleen aangeleerd worden door veel te oefenen. De twee omvangrijkere werken bieden - naast het voorafgaande - meer theorie, meer voorbeeldbrieven en een typering van soorten brieven, maar zij missen daarentegen het luchtige vermaak. De regels voor het schrijven van een brief kunnen zowel uit de expliciete brieftheorie als uit het voorbeeldmateriaal worden gehaald. Kort samengevat (en kleine verschillen tussen de zes werken maar even negerend) komen die regels op het volgende neer. In de brieftheorie wordt allereerst een definitie van een brief gegeven: een brief is een bericht van een persoon aan iemand anders die in een ander land, een andere plaats of stad verblijft. Dit bericht vervangt het gesproken woord dat de personen met elkaar zouden wisselen als zij wel bij elkaar in de buurt zouden zijn. De theorie behandelt verder de indeling van een brief. De meeste boekjes onderscheiden vier delen in een brief: exordium of beginsel, oorzaak, vertoog en slot (al dan niet in iets andere termen), maar Hakvoord maakt slechts een driedeling (begin, verhaal en slot). Het ‘exordium’ of ‘beginsel’ is bedoeld om degene aan wie men schrijft gunstig te stemmen door middel van enkele vriendelijke woorden. Hierna kan de briefschrijver ter zake komen in zijn ‘oorzaak’ of ‘verhaal’, waarin hij aangeeft wat de aanleiding is om zijn brief te schrijven. In het vertoog komt men vervolgens met argumenten (soms met gebruikmaking van Bijbelse spreuken of gelijkenissen) om te onderbouwen dat aan het verzoek of de aansporing eenvoudig kan worden voldaan. Dan is er nog het ‘slot’ waarin men zijn vriendschap en dienstvaardigheid betuigt met een wens of een verzoek aan de geadresseerde. En ten slotte ondertekent men de brief met zijn (familie)naam en schrijft onderaan de brief - tegenover de ondertekening - de plaats, de dag, de maand en het jaar waarin men schrijft. Een van de brievenboekjes wijkt echter af. Volgens Koolenkamp heeft een briefschrijver de keuze: plaats en datum mogen ook bovenaan de brief geplaatst worden. Hakvoord meent echter dat dit niet van goede smaak getuigt. Aangezien Koolenkamp een bewerking maakte van het boekje van Jacobi ‘na de hedendaagsche styl’Ga naar voetnoot29 is het mogelijk dat zijn benadering beter paste bij de destijds gangbare praktijk. Koolenkamp lijkt trouwens ook op andere punten | |||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||
wat minder streng in de leer te zijn. De werkjes van Jacobi en Hakvoord werden echter nog steeds herdrukt en hebben ongetwijfeld ook hun stempel gedrukt op de briefpraktijk. Verder onderzoek van die briefpraktijk geeft wellicht meer zicht op een eventuele verandering in deze (en andere) gebruiken. Alle brievenboeken benadrukken dat het essentieel is om eerst goed te bedenken waarover men wil schrijven om zo te komen tot een gestructureerd geheel. Toch mag het, volgens zowel Jacobi als Hakvoord, als men schrijft aan goede vrienden allemaal wat losser. Dan hoeft een briefschrijver zich minder te bekommeren om zaken als de volgorde van de brief. In het algemeen is het ook van belang dat men zijn uiterste best doet om begrijpelijk te schrijven; een brief die niet begrepen wordt, is immers van generlei nut. De stijl van brieven moet helder en eenvoudig zijn en niet veel verschillen van het gewone spreken met elkaar; brieven kunnen immers beschouwd worden als een schriftelijk gesprek. Een van de boekjes zet de belangrijkste regel zelfs in kapitalen: ‘ZOO TE SCHRYVEN GELYK WY SPREEKEN’.Ga naar voetnoot30 Uit deze adviezen blijkt duidelijk dat er in de loop van de zeventiende en vooral in de achttiende eeuw sprake is van een terugkeer naar de klassieke Grieks/Romeinse brieftheorie waarin het schrijven van een brief wordt vergeleken met het voeren van een gesprek. Deze theorie staat in contrast met de middeleeuwse brieftraditie waarbij de brief wordt opgesteld als een redevoering.Ga naar voetnoot31 Verder dient men natuurlijk rekening te houden met de status en de hoedanigheid van degene aan wie men schrijft. Men schrijft immers op een andere manier aan kinderen dan aan ouderen, ‘anders aan Edelen, anders aan Landluiden: En zulke brieven worden voor de beste gehouden en allermeest geprezen die overeenkomen en geschikt zyn na de gelegentheid der persoon’.Ga naar voetnoot32 Hoe men deze persoon op een gepaste manier aan zou moeten spreken, blijkt niet uit de theorie in de boekjes. Die informatie kan echter wel afgeleid worden uit de voorbeeldbrieven en dan blijkt dat de boekjes van Jacobi, Hakvoord en Koolenkamp de aanspreekvorm UE (Uwe Edelheid of U Edele) veelal reserveren voor de begin- en slotformules. In het tussenliggende deel wordt de aanspreekvorm gy (en het erbij behorende u als het om een derde of vierde naamval gaat) gebruikt. In de twee omvangrijker brievenboeken - die ook aanmerkelijk later werden gepubliceerd - komt de vorm UE veel vaker voor. De Handleiding tot de kunst van brieven schryven dicteert zelfs het gebruik van UE wanneer men een brief schrijft aan iemand | |||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||
die de titel ‘Myn Heer’ (zoals Harmanus Kikkert) draagt. En dan is er ook nog aandacht voor het esthetische aspect: men schrijft met goede zwarte inkt in een leesbaar handschrift zonder te kliederen of iets uit te wissen. De regels moeten aan de linker- en rechterzijde gelijk zijn en even ver uit elkaar staan. Jacobi en Hakvoord brengen wel enige relativering aan na al deze voorschriften: ‘'t Zyn maar omstandigheden die men wel weten, en by gelegenheid oefenen mag, zonder nogtans zig slaafagtig daar aan te verbinden’.Ga naar voetnoot33 Na deze - soms korte - theorie bieden de boekjes een groot aantal persoonlijke voorbeeldbrieven. In de voorbeeldbrieven wordt gebruik gemaakt van sterk op elkaar lijkende begin- en slotformules, die telkens toch weer net even anders zijn. In mijn bespreking van Aagjes brieven zal ik een aantal van deze formules vergelijken met de formules die zij gebruikt. Hoewel de theorie voorschrijft dat een brief tussen goede vrienden zou moeten lijken op een ‘gesprek op papier’ hebben de voorbeeldbrieven in met name de boekjes van Jacobi, Koolenkamp en Hakvoord, toch nog overwegend het karakter van een redevoering, zowel wat opbouw van de brief betreft als de stijl. Er wordt iets naar voren gebracht (meestal een goedbedoeld advies) gevolgd door argumenten om de stelling kracht bij te zetten. Hieruit mag blijken dat het nog wat wringt tussen theorie en praktijk in de boekjes. | |||||||||||||||||||||
De structuur van de brieven van Aagje LuijtsenHoewel er in de achttiende eeuw geregeld een beroep werd gedaan op een beroepsschrijver, zeker door mensen uit de midden- en lagere klassen die zelf niet (of onvoldoende) konden schrijven, staat zonder meer vast dat Aagje haar brieven zelf geschreven heeft. Dat blijkt uit diverse opmerkingen, zoals bijvoorbeeld de volgende: Sleppe [Texelse aanspreektitel voor kinderen of bekenden] lief, wat zal gij wel denken: wel Aagie wat schreijf[t] [gij] scheef en leelijk. Waarom verschreijf[t] gij de brief niet weer? Ik zou het wel doen, lief, maar kan meest niet zien en hij moet dog vol en gedaan weesen, want morgen moet hij vaaren. Ik heb het van de middag eerst geweten dat ik mo[e]st schreij[ven]. Ik zijn zoo slaaperig en mijn pen en mij inkt dueg[t] niet meer. Ik heb al twe[e] maal met mijn hooft op de brief gelijdt. Gij kant het ook wel zien, als gij eerste bij het laa[t]ste ziet.Ga naar voetnoot34 Zoals uit onder andere dit citaat blijkt, is Aagje nogal eens onzeker over haar schrijfprestaties. Zo verontschuldigt zij zich een paar keer voor haar slechte handschrift en de slordigheid van haar brieven. De mogelijkheid bestaat dat deze opmerkingen van Aagje beschouwd moeten worden als valse bescheidenheid; formules die lijken op de bescheidenheidstopoi uit de klassieke retorica, maar uit de brieven blijkt dat Aagjes handschrift inderdaad soms te wensen overlaat. Er zijn echter genoeg verzachtende | |||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||
omstandigheden zoals slechte pennen en inkt, gebrek aan licht, werken in de kou of de aanwezigheid van de kinderen om haar dit niet kwalijk te nemen. Ondanks Aagjes onzekerheid kunnen we concluderen dat zij in staat was om een goede brief te schrijven, maar in hoeverre voldoen haar brieven aan de eisen die de brievenboekjes stellen? Om die vraag te beantwoorden, zal ik hieronder Aagjes werkwijze vergelijken met de theorie en praktijk uit de brievenboekjes voor achtereenvolgens de vermelding van plaats en datum, de aanhef en de briefvolgorde. Een aparte paragraaf is gewijd aan een vergelijking van Aagjes begin- en slotformules en Aagjes aanspreekvormen met die in de boekjes. | |||||||||||||||||||||
Plaats en datumDe vermelding van plaats en datum in de brieven van Aagje laat een opmerkelijke tweedeling zien. In de tien brieven van de eerste reis vermeldt Aagje deze gegevens zeven keer bovenaan de brief en drie keer in het geheel niet. De tien brieven van de tweede reis daarentegen hebben deze vermelding in negen gevallen onderaan de brief (of soms haaks in de marge, maar altijd aan het einde van de brief) en een keer is er geen vermelding. Naar de reden van deze plotselinge wending kunnen we slechts gissen; het past in ieder geval beter bij de heersende briefconventies. Het merendeel van de boekjes adviseert immers om plaats en datum onderaan de brief te vermelden. Vermelding bovenaan de brief zou volgens het boekje van Hakvoord zelfs getuigen van slechte smaak. Slechts een van de boekjes (van de hand van Koolenkamp) vindt vermelding zowel boven- als onderaan de brief acceptabel. Het is mogelijk dat Aagje er door iemand of door het lezen van een adviesboekje op is gewezen dat plaats en datum onderaan vermeld moeten worden. | |||||||||||||||||||||
AanhefAagje is niet consequent in het open laten van een witregel na de aanhef, althans in de brieven van de eerste reis. De brieven van de tweede reis daarentegen laten wel telkens een witregel na de aanhef zien. Wellicht is Aagje ook hier weer gecorrigeerd door iets of iemand (Harmanus misschien?) Wat de aanspreektitels betreft die Aagje gebruikt in haar aanhef: in geen van de brievenboekjes heb ik brieven tussen echtgenoten aangetroffen; het is dus aan de hand van deze boekjes niet te verifiëren welke regels er op dit gebied golden. Wat de aanhef in het algemeen betreft, geeft Hakvoord het meest expliciete advies om de volledige naam van de geadresseerde alleen op het uitwendig opschrift te vermelden. Het inwendig opschrift zou moeten bestaan uit de titel van de geadresseerde; bij bloedverwanten voegt men er nog de graad van hun verwantschap aan toe (zoals Myn Heer en waarde Oom).Ga naar voetnoot35 Aagje houdt zich echter niet aan dit laatstgenoemde voorschrift; zij vermeldt de titel van haar man (Myn Heer) niet in de aanhef, maar richt zich telkens tot haar ‘man’ (of haar ‘lief’ of haar ‘schat’). Het | |||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||
Brief van Aagje Luijtsen aan Harmanus Kikkert d.d. 12 december 1779, voorzijde met adressering (National Archives, Kew, UK, HCA 30-336, Foto: Koninklijke Bibliotheek te Den Haag.
is natuurlijk wel de vraag in hoeverre het gebruikelijk was om een titel te vermelden in brieven tussen echtgenoten. Aagjes uitwendige opschriften zijn trouwens wel conform de voorschiften. Zij schrijft: ‘Aan mijn heer de heer hermanis kikkert stuur man op het schip de ganges op de ree van texel’.Ga naar voetnoot36 Het is verder zeer opmerkelijk dat Aagje elke brief van een andere aanhef voorziet, soms met minieme verschillen. Bovendien is die aanhef ook vrijwel steeds nogal uitgebreid. De auteur van de Handleiding tot de kunst van brieven schryven geeft een regel waarin gesteld wordt dat het niet gepast is om binnen een zin dubbelop te formuleren en hij illustreert dat aan de hand van een aanhef: Men mag geen herhalingen, nog woorden dien het zelve beteekenen, in een periode gebruiken, dewyl zulks laf en onvoeglijk is. Exempel. Schrijf! Waarde Dogter. Niet, Waarde Lieve Dogter, &c.Ga naar voetnoot37 Aagje is ofwel niet bekend met dit voorschrift of lapt het aan haar laars; een voorbeeld uit de vierde brief: Zeer waarde en geagte teer beminde lieve man en voor altooes uijtverkooren tweede ziel en schatGa naar voetnoot38 | |||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||
Dat Aagje elke brief net even anders begint, kan toeval zijn maar het lijkt mij niet uitgesloten dat zij bewust variatie aanbrengt om daarmee aan te tonen hoe groot haar liefde voor Harmanus is; zo'n bijzondere relatie verdient de inspanning om telkens nieuwe aanduidingen te verzinnen. Aagje geeft aan dat zij moeite voor hem doet door niet terug te vallen op een gemakzuchtige standaardaanhef. Het is trouwens niet ongebruikelijk dat de aanhef (en de ondertekening) ingezet worden om emoties uit te drukken. Iets dergelijks blijkt uit Rubergs bespreking van de verlovingscorrespondentie tussen Otto Hora Siccama en Pietje van Capellen.Ga naar voetnoot39 Deze verloving verliep nogal problematisch; Pietje drukt haar afstandelijke houding uit door in geen enkele brief een aanhef, ondertekening of aanspreking te hanteren. Otto op zijn beurt gebruikt een koele aanhef en ondertekent met slechts zijn naam als hij boos is op Pietje.Ga naar voetnoot40 Aagje noemt Harmanus in geen enkele aanhef bij zijn voornaam en dat past weer goed bij de epistolaire etiquette waarin geen voornamen gebruikt werden in de aanhef. De aanspreekvorm voor een tante of oom moest bijvoorbeeld zijn: ‘Zeer geagte Tante’, ‘Hoogagte Oom’, zonder vermelding van hun voornaam. De meeste brievenboekjes geven hier overigens geen expliciete regels voor; uit de gegeven voorbeelden in de boekjes blijkt echter dat voornamen van familieleden niet gebruikt worden in de aanhef. Wat betreft het gebruik van voornamen kan ook nog opgemerkt worden dat Aagje in de verdere briefinhoud de naam van Harmanus geen enkele keer gebruikt om hem aan te spreken. Zij heeft een groot arsenaal aan koosnaampjes voor hem, maar dit zijn nooit variaties op zijn voornaam. | |||||||||||||||||||||
BriefvolgordeDe brievenboekjes schrijven weliswaar een indeling in vieren (of drieën) voor, maar tegelijkertijd geven zij het advies dat de volgorde niet zo belangrijk is als men schrijft aan goede vrienden. In dat geval is het devies om een brief te schrijven alsof men een gesprek voert of, in Hakvoords woorden: men behandelt de zaken maar ‘als zig die best onder de penne schikken, zonder veel op de samenhang te passen’.Ga naar voetnoot41 In de Nieuwe handleiding tot de manier van brieven schryven wordt ook benadrukt dat een indeling er niet al te dik bovenop mag liggen: ‘dat dezelven 'er niet, dan dat ze 'er opzettelyk al in doorstraald. Niets moet in een Brief gedwongen, of gezogt zyn: ieder byzonderheid 'er in, moet den gemakkelijken zwier hebben, die in de gemeenzaame gesprekken plaats heeft.’Ga naar voetnoot42 Laat de brieftheorie zich dus wat dubbelzinnig uit over een te hanteren volgorde, de praktijk laat zien dat er wel degelijk een min of meer vaste volgorde bestond: uit het onderzoek van RubergGa naar voetnoot43 komt naar voren dat elke brief vaste onderdelen | |||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||
bevat en dat deze onderdelen in een bepaalde volgorde behandeld worden. De vaste onderdelen boden de briefschrijver houvast bij het schrijven van een brief en in heel West-Europa hield men het volgende briefpatroon aan: men begint de brief met een aanhef waarna een opmerking volgt over de staat van de correspondentie (een bevestiging van de ontvangst van een brief, een bedankje voor een brief en/of verontschuldigingen voor het feit dat men lang niet geschreven heeft). Er wordt kort ingegaan op de inhoud van de ontvangen brief. Vervolgens bericht de briefschrijver over zichzelf en de naaste familie, vrienden en kennissen (nieuws over gezondheid, huwelijken, geboorten en sterfgevallen). Daarna wordt er aandacht besteed aan plannen voor de nabije toekomst. Tot besluit van de brief worden complimenten overgebracht aan de familie van de ontvanger, gevolgd door een slotformule en een ondertekening. Soms volgt nog een postscriptum. Aagje snijdt in haar brieven inderdaad steeds terugkerende onderwerpen aan. Zo vertelt zij over haar leven op Texel; wat ze zoal meemaakt en hoe de kinderen opgroeien. Verder houdt zij haar man op de hoogte van nieuws van het eiland en bespreekt plannen voor de toekomst, zoals haar wens om te verhuizen. Ook beschrijft zij uitgebreid haar liefde voor Harmanus en toont zich erg bezorgd of hij haar wel trouw is: Ik wou schattije, dat ik dan kan begreijpe waar je was, bek[k]e lief, en of gij nog wel om mijn en uwe lieve kint dogt en of het niet is: uijt het oog uijt het hart. Wie weet of gij daar nu geen liever hebt als ons, maar dat vertrou[w] ik niet. Liefste, ik zijn daarin gerust, dat gij mijn liefhebt. Was gij maar bij mij.Ga naar voetnoot44 Aagje begint haar brieven weliswaar met een aanhef en een formule waarin de gezondheid aan bod komt en ook sluit zij haar brief volgens het patroon: formule, ondertekening en soms een postscriptum, maar in het tussenliggende deel van haar brief houdt zij geen vaste volgorde aan. Als zij een bepaald thema aangeroerd heeft, maakt zij dat vaak niet helemaal af maar komt er later nog eens op terug. Een voorbeeld: in de vijftiende brief besteedt Aagje aandacht aan nieuws van Texel, daarna volgt een tamelijk lange liefdesverklaring gevolgd door nog meer nieuws van het eiland. Wat dit betreft lijken Aagjes brieven meer op een gesprek met haar man. In een gesprek is het immers niet ongepast om nog eens terug te komen op al besproken zaken terwijl men in een goed gestructureerd betoog eenmaal behandelde zaken als afgedaan beschouwt. Eén opmerking van Aagje lijkt trouwens min of meer te verwijzen naar het adagium ‘een brief te schrijven zoals men met elkaar spreekt’: ‘Ik moet uw dog schreijven, dan verbeel[d] ik mijn nog eens tegen mijn kostelijkheijd te praaten.’Ga naar voetnoot45 Hier spreekt echter nog meer uit hoezeer Aagje het echte gesprek met haar man mist en dat zij de brief beschouwt als een papieren surrogaat. Het is bovendien ook maar de vraag in hoeverre Aagje tijd had om na te denken over de structuur van haar brieven; in een aantal ge- | |||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||
vallen schreef zij in grote haast. Daar komt nog bij dat Aagje vaak niet aan één stuk door schreef, maar verspreid over verschillende tijdstippen en dagen. Dat maakt de kans natuurlijk groter om bepaalde zaken nog eens aan te roeren omdat er in de tussenliggende tijd iets gebeurd kan zijn. | |||||||||||||||||||||
Formulair taalgebruik en aanspreekvormen in de brieven van AagjeBeginformulesZoals hiervoor al gesteld, geven de brievenboekjes in hun voorbeeldbrieven diverse openings- en slotformules. Daarbij wordt in de brieftheorie naar voren gebracht dat zo'n beginformule bedoeld is om de lezer gunstig te stemmen waarna overgegaan kan worden tot de daadwerkelijke aanleiding voor de brief. Zo wordt in de formules gerefereerd aan oude vriendschappen, de gezondheid van de briefschrijver en zijn (of haar) beste bedoelingen. Vervolgens wordt er gevraagd naar de gezondheidstoestand van de ontvanger en men wenst hem of haar een goede nachtrust. Een ook in de praktijk veel gebruikte formule is de volgende: Eerwaerde seer beminde Vader en Moeder, ick gebiede my met alle ootmoedigheyt in uwe goede gratie, en laet u weten als dat ik nog kloeck en gesont ben (Godtlof) soo ick verhoop dat gy mede zijt.Ga naar voetnoot46 Ook in de ons omringende landen werden soortgelijke formules gebruikt. We hebben hier te maken met gemeenschappelijke briefconventies die in heel West-Europa voorkwamen.Ga naar voetnoot47 GasparGa naar voetnoot48 wijst op de verwantschap van beginformules in de Doesburgse brievencollectie (ongeveer 600 nooit bezorgde brieven geschreven tussen 1776 en 1806, aangetroffen in het postkantoor te Doesburg) met Duitse beginformules en ook de Engelse traditie laat soortgelijke formuleringen zien. In brieven geschreven rond 1790 door de familie Clift (een molenaarsfamilie uit Bodmin, Cornwall), besproken door Francis Austin,Ga naar voetnoot49 vinden we diverse openingsformules die beslist enige verwantschap vertonen met het Nederlandse materiaal. Een voorbeeld: I have took the oportunity of writing you those few lines hoping it will find you in good health as I Bless god this leaves me at present and to let you know that I am Now in Southampton.Ga naar voetnoot50 | |||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||
In het Engels staat deze formule bekend als de zogeheten ‘health formula’ die terugvoert naar de veertiende eeuw en bijzonder lang populair bleef. In het laat achttiende-eeuwse Engeland werd de formule voornamelijk geassocieerd met de lagere klassen en bespot in parodieën die men erop maakte in literair werk.Ga naar voetnoot51 Aagjes formules beginnen voor het merendeel geheel volgens het boekje met een opmerking over haar gezondheid en de hoop dat haar man nog in goede gezondheid verkeert, een voorbeeld uit de tweede brief: Ik konde niet nalaaten uw edele mijn lief mijn gesontheijt te laaten weeten. Ik ben tegenwoordig in goede staat van welseijn. Hopende dat deese uw edele mijn teer beminde lief zoo in een goede gesontheijt mag ter hand koomen.Ga naar voetnoot52 In enkele andere brieven bevestigt Aagje eerst de goede ontvangst van een brief van Harmanus. Aagjes openingszinnen komen inhoudelijk vaak op hetzelfde neer, maar zij varieert wel in zinsbouw en woordkeus. Vergelijk bijvoorbeeld de vetgedrukte delen in de volgende zinnen: Dees is dienende om uw mijn lief te informeeren als dat ik beneffens mijn lieve kind nog in een goede staad van gesontheijt zijn, God zij gedankt. Hoopende dat de Heere zal geeven dat uw lief deesen in een folmaakte gesontheijd mag ter hand koomen, dat mijns herten wens is aan uw, mijn alderwaarste pand.Ga naar voetnoot53 Opvallend is ook dat Aagje deze formele zinnen vaak doorspekt met koosnamen. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat het combineren van formules met intimiteiten voorbehouden is aan Aagje of kenmerkend zou zijn voor de Nederlandse praktijk: Engels onderzoek van H.C. Wyld uit 1936 spreekt van ‘that combination of stateliness with intimacy which has now long passed away’ ter typering van Engelse achttiende-eeuwse beginformules.Ga naar voetnoot55 | |||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||
Aagjes openingszinnen corresponderen niet letterlijk met de gebruikte formules in de brievenboekjes, maar sommige doen er wel sterk aan denken. Vergelijk bijvoorbeeld de volgende paren (de oneven voorbeelden, 1, 3 en 5 zijn afkomstig uit brieven-boekjes; de even, vetgedrukte, voorbeelden zijn van Aagje):
Dat Aagje beginformules gebruikt die sterk doen denken aan die in de brievenboekjes zou er op kunnen wijzen dat zij tijdens haar schooltijd kennis heeft gemaakt met deze boekjes, al dan niet via haar schoolmeester. Een andere mogelijkheid is dat haar familie de boekjes in eigen bezit had en er in voorkomende gevallen uit kon putten. Het kan echter ook niet uitgesloten worden dat de formules en andere briefconventies in familieverband werden doorgegeven, zoals Ruberg na haar onderzoek van elitebrieven concludeert. Tot een soortgelijke conclusie komt Frances Austin na bestudering van de al eerder genoemde familiecorrespondentie tussen de broers en zusters Clift.Ga naar voetnoot62 Austin ziet te weinig letterlijke overeenkomsten tussen de beginformules die de Clifts gebruiken en de formules uit de in omloop zijnde brievenboekjes. Austin ziet zelfs weinig overeenkomsten met de beginformules uit een boekje dat de Clifts daadwerkelijk in hun bezit hadden. De formules die deze familie gebruikt, zijn afkomstig uit veel oudere schooloefeningen, namelijk van zo'n vierhonderd jaar eerder. Ze gaan terug op briefmodellen (in het Latijn en Frans) die in de veertiende en vijftiende eeuw in het | |||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||
onderwijs gebruikt werden. Het zijn juist de formules uit deze modellen, weliswaar vereenvoudigd, die de tand des tijds hebben doorstaan en die nog steeds voorkomen in de achttiende-eeuwse brieven van de Clifts. Austin concludeert dan ook dat de formules in familieverband aan elkaar doorgegeven werden. Het is wel goed op te merken dat de Clifts de kunst van het brieven schrijven naar alle waarschijnlijkheid niet op school geleerd hebben, omdat bekend is dat dit in de achttiende eeuw niet (meer) aan bod kwam in het Engelse onderwijs. Een duidelijk verschil met de Nederlandse situatie want hier te lande waren immers speciale brievenboekjes in omloop die gericht waren op het onderwijs op de Nederduitse scholen (dat staat in ieder geval buiten kijf voor Hakvoords brievenboek, zie de titelbeschrijving). Uit het onderzoek van Austin blijkt verder nog dat hoe geoefender een schrijver werd, hoe meer hij of zij afstand nam van de standaardformules. De formules werden nog wel gebruikt voor formele en zakelijke correspondentie, maar in brieven aan vrienden en familie liet men zijn creativiteit de vrije loop. Dat standaardformules door minder geletterden klakkeloos overgenomen werden, laat Gaspar zien voor de achttiende-eeuwse Doesburgse brievencollectie. Hij citeert onder andere een in het hospitaal opgenomen briefschrijver die zijn brief niettegenstaande zo begint: Zeer waarde en veel gelie[f]de oom en tanten, ik kan niet na laaten om u edelle een leterken te schryven dat ik door des heeren zeegen nog vris en gezoont ben en ik hoop dat het met u Edele ook zoo maag weesen mar ik ben heel doot slegt geweest ik ben tegenwoordig in het hospitaal dig by rooterdaam daar heb ik tot nu toe noog zeer gooed maar hoe lang dat ik er nog in blyf dat weet ik niet [...]Ga naar voetnoot63 Op een dergelijke slaafse navolging van de modellen, kunnen we Aagje niet betrappen, getuige bijvoorbeeld haar opening van de elfde brief: Hoepende [dat] uw edele in een folmaakte welstant zijt. Bevinde mijn nu zeer wel, maar zij[n] gan[t]s niet vlug geweest van weegens de omstandigheijd.Ga naar voetnoot64 | |||||||||||||||||||||
SlotformulesAagje eindigt haar brieven meestal met een aantal zinnen die een bepaald patroon vertonen: zij brengt groeten over, wenst Harmanus een behouden reis met de hulp van God. Vervolgens benoemt zij zichzelf in haar relatie tot Harmanus' (zoals ‘huijsvrouw’, of ‘dienaresse’) gekoppeld aan de frase ‘tot de dood’. Dan sluit zij af met haar naam, een voorbeeld: De groetenis van ons ouders en broeders [en] susters. Ad[ie]u lief, vaart wel en Godt geef uw, mijn ziel, een behouden reijs en gesontheijt. Vertroou[w] op mijn liefde. Hier meede afbreke en bleijve u e[dele] getrouwe lief en di[e]nswillege vroouw en | |||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||
hartije lief tot der dood. A. Luijse, [...] [h]onderduijsent maal genag[t], lieve tweede ziel.Ga naar voetnoot65 Dit voorbeeld bevat alle hiervoor genoemde elementen en dergelijke slotformules vertonen trouwens ook weer opvallende gelijkenis met Engels en Duits materiaal want ook voor slotformules golden West-Europese conventies. Zoals gezegd, varieerde Aagje op haar aanhef in elke brief. Dit doet zij ook bij de ondertekening: in vrijwel elke brief kiest zij een andere benaming om haar relatie met Harmanus aan te duiden. Aagje brengt variatie aan door heel subtiel telkens een ander bijvoeglijk naamwoord te kiezen of een andere combinatie van een bijvoeglijk met een zelfstandig naamwoord. Variatie in zowel aanhef als ondertekening; het lijkt me bijna uitgesloten dat dit toevallig is. Vermoedelijk heeft Aagje afschriften (of kladversies) van haar brieven bewaard om die variatie aan te kunnen brengen. Bovendien spreekt eruit dat zij waarde hechtte aan een zekere zorgvuldigheid en originaliteit in haar briefstijl. Zoals te zien is in het gegeven voorbeeld combineert Aagje ook in haar slotformules weer vertrouwelijke koosnaampjes met bepaalde standaardtermen die voorbehouden zijn aan formules. Letterlijke overeenkomsten met slotformules uit de bestudeerde brievenboekjes zijn niet te vinden in Aagjes slotformules, maar ook hier geldt weer dat woordkeus en zinsbouw overeenkomstig zijn. Vergelijk bijvoorbeeld de volgende zinnen uit diverse brievenboekjes met de (vetgedrukte) slotzinnen van Aagje: Brief van Aagje Luijtsen aan Harmanus Kikkert d.d. 12 december 1779, achterzijde (National Archives, Kew, UK, HCA 30-336, Foto: Koninklijke Bibliotheek te Den Haag.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||
Aagje gebruikt menigmaal in haar slotformules de toevoeging ‘en groet uw edele duijsen[d]m[a]al’Ga naar voetnoot74 of ‘duijsendmaal genagt lieve man’.Ga naar voetnoot75 Netty van Megen is dergelijke formuleringen ook nog al eens tegengekomen in door haar onderzochte zeventiende-eeuwse sailing letters.Ga naar voetnoot76 Zij suggereert dat het specifiek zou kunnen zijn voor zeevarenden en hun familie omdat zij immers voor lange tijd van elkaar gescheiden zijn. Deze formuleringen en soortgelijke zijn echter gemeengoed in de door mij onderzochte brievenboekjes (met name bij beginformules) en dan betreft het geen brieven van of aan zeelieden. Vergelijk bijvoorbeeld met Jacobi: ‘ik wenscg u een millioen goede nacgten’Ga naar voetnoot77 en ‘ik ontbiede ul. al te samen hondert duysent goede nacgten’Ga naar voetnoot78 en uit het materieboekje: ‘ik ontbiede u hondert duysent goede nacgten.Ga naar voetnoot79 Bovendien komt de formulering ook voor in een binnenlandse brief uit de Doesburgse brievencollectie: Duijsent maal genagt aan ons liefve ouders en aan ons broers en susters en aan alen vrinden en bekenden. Ik blyf u getrou dogter en soon tot in der doot.Ga naar voetnoot80 Aagje laat haar ondertekening vaak nog volgen door een postscriptum, soms haaks ge- | |||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||
schreven in de marge, waarin zij wederom haar liefde verklaart, groeten overbrengt of nieuwtjes schrijft. Zij gebruikt overigens de term ‘PS’ vrijwel nooit; dit doet zij slechts één keer in de elfde brief: PS. Ik zal gauw koomen liefe schat, wa[n]t ik verlang zoo na[ar] u. Ik zal Lammert nog e[e]ns voor u soenen want hij roept nu allan om u.Ga naar voetnoot81 In de adviesliteratuur heb ik geen expliciet verbod aangetroffen tot het schrijven van een postscriptum.Ga naar voetnoot82 Een postscriptum lijkt in ieder geval niet in overeenstemming met het schrijven van een goed gestructureerde brief, een advies dat wel uitdrukkelijk wordt gegeven. Toch trof ik in een van de adviesboekjes, namelijk dat van Hakvoord, een postscriptum aan: P.S. Wanneer Uw eerw. aan my belieft te antwoorden, het welk ik, met een verlangent hert, ten spoedigsten te gemoet zie, zo schrijft het Opschrift aan B.H. Geheimschrijver tot Groningen.Ga naar voetnoot83 | |||||||||||||||||||||
AanspreekvormenAagje richt zich in haar brieven uiteraard vaak tot Harmanus. Zij maakt daarbij maar weinig gebruik van de formele aanspreking UE, de afkorting voor U Edele of Uwe Edelheid. Aagje schrijft het trouwens vrijwel steeds als uwE, een schrijfwijze die goed past bij de uitspraak van de afkorting, uwé (en dit uwé ging in de zeventiende eeuw al zelfstandig functioneren als aanspreekvorm). Deze aanspreking reserveert Aagje voornamelijk voor haar begin- en slotformules, maar ook daarin gebruikt zij zo nu en dan gy. Toch laten haar brieven een opmerkelijke verschuiving zien: in de brieven van de tweede reis gebruikt zij naar verhouding namelijk opvallend veel vaker u, uw of uwe en dat gaat ten koste van het gebruik van gy (dit speelt uiteraard alleen in subjectspositie). De aanpassing is zo rigoureus dat het welhaast een bewuste daad moet zijn geweest. Wellicht hield Aagje zich in haar eerdere brieven niet aan de bestaande conventies en werd zij er op gewezen hoe het eigenlijk hoort. Het is ook mogelijk dat de conventies in de loop van de tijd waarin Aagje haar brieven schreef, verschoven in de richting van UE, waarmee de vormen u, uw en uwe veel gelijkenis vertonen. Of heeft het misschien te maken met een verandering in de positie van Harmanus, die tijdens de tweede reis | |||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||
een hogere functie aan boord bekleedde? Het past in ieder geval goed bij het beeld dat oprijst uit de brievenboekjes: daar is de trend zichtbaar om steeds meer gebruik te maken van UE en een van de boekjes schrijft het zelfs expliciet voor als de enig juiste aanspreekvorm voor iemand in Harmanus' positie. | |||||||||||||||||||||
Tot besluitAagjes brieven bieden uiteraard nog meer stof voor taalhistorisch onderzoek, bijvoorbeeld op lexicaal, syntactisch en morfologisch gebied. Haar brieven en de overige sailing letters zijn een prachtige buit die het waard is verder onderzocht te worden. Netty van Megen heeft een aantal jaar geleden al dergelijk onderzoek uitgevoerd, onder andere naar de functie en betekenis van dan en want in het taalgebruik van de zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot84 En momenteel wordt aan de Universiteit Leiden onderzoek verricht in het door NWO gefinancierde programma Brieven als Buit onder leiding van prof. dr. Marijke van der Wal.Ga naar voetnoot85 Zij heeft in haar oratieGa naar voetnoot86 uiteengezet dat de Nederlandse taalwerkelijkheid in de zeventiende en achttiende eeuw veelkleuriger is geweest dan tot nu toe werd aangenomen; er bestaat met name nog geen goed beeld van de taal van de middenklassen en lagere klassen. Brieven, zoals de persoonlijke brieven in de collectie sailing letters, maar ook dagboeken zijn uitermate geschikt voor dit onderzoek naar de language history from below,Ga naar voetnoot87 naar de alledaagse taalwerkelijkheid van het verleden. Van der Wal maakt hierbij wel de kanttekening dat brieven en andere egodocumenten sporen bevatten van formeel taalgebruik, zoals epistolaire formules. Bovendien heeft het onderwijs sporen nagelaten omdat op school de standaardtaal werd onderwezen en leerlingen onacceptabele varianten moesten vermijden in hun schrijftaal. Het taalgebruik in een brief kan dus niet zonder meer gelijkgesteld worden aan informele gesproken taal. De geschreven taal van het verleden zoals die naar voren komt in brieven (en dergelijke) is dus beïnvloed door het onderwijs en meer specifiek door het gebruik van brievenboekjes in het schrijfonderwijs. Hebben deze brievenboekjes invloed gehad op het schrijfproces van Aagje? Die vraag blijkt niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Ik heb weliswaar aangetoond dat we in Aagjes brieven diverse zinsneden tegenkomen die terug te voeren zijn op passages in de brievenboekjes. Het gaat dan met name om de begin- en slotformules. Deze formules blijken bovendien ook veelvuldig in materiaal van andere briefschrijvers voor te komen en vertonen zelfs verwantschap met Duitse en Engelse formules. Ook kunnen we ervan uitgaan dat de brievenboekjes gangbaar waren in het Nederduitse onderwijs. Zij werden misschien niet door alle leerlingen gebruikt, maar Aagje heeft duidelijk schrijfonderwijs gehad en deze boekjes speelden daar een rol in. Bovendien vervaardigden schoolmeesters ook zelf schrijfvoorbeelden | |||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||
(onder andere brieven) die overgeschreven dienden te worden door de leerlingen. Dat Aagje de formules niet letterlijk overneemt uit zo'n brievenboekje, maar slechts gedeelten die zij nodig heeft, lijkt mij een teken van haar gevorderde geletterdheid. Schrijvers die minder onderwijs hadden genoten, zochten wellicht meer houvast, en dat kon er zelfs toe leiden dat zij de formules klakkeloos overschreven zonder na te denken over de inhoud. Wat zou de functie van een brievenboekje voor Aagje kunnen zijn? In een vroeg stadium van het onderwijs heeft zij de brieven wellicht overgeschreven (al dan niet uit een boekje of van een schrijfvoorbeeld van een schoolmeester); dat was zowel een goede oefening in schrijven als in het schrijven van brieven. In een meer gevorderd stadium boden de boekjes naar mijn mening slechts een model waar naar believen van afgeweken kon worden. Zo'n vast stramien is immers niet zonder meer bruikbaar voor de praktijk van alle dag; elke situatie is anders en elke brief dus ook. Dat Aagje een creatieve schrijfster is, blijkt bovendien ook nog eens uit haar aanhef en ondertekening; zij ziet kans daar elke keer op te variëren en kiest niet voor een gemakzuchtige standaardaanhef of ondertekening. Het is echter ook niet uit te sluiten dat Aagje (of haar familie) een brievenboekje in eigen bezit had en dat zij dit heeft geraadpleegd tijdens het schrijven aan Harmanus. Ook blijft het mogelijk dat Aagje de conventies in familieverband leerde en dat zaken als briefformules van ouder op kind werden overgedragen. In Aagjes brieven komen we hier echter niets over te weten. Wel blijkt uit diverse opmerkingen dat zij zeer bereid is om haar handschrift en haar schrijfstijl te verbeteren en zij verandert daadwerkelijk enkele zaken, zoals de vermelding van plaats en datum, de witregel na de aanhef en haar aanspreekvormen. Aagje schrijft niets over deze aanpassingen; naar de redenen ervan kunnen we slechts gissen. Er blijkt echter wel uit dat Aagje nadacht over haar manier van brieven schrijven; er wellicht met anderen over sprak of misschien een adviesboekje raadpleegde. De manier waarop Aagje schrijft, blijkt tenslotte wonderwel te passen bij een destijds zeer populaire opvatting over brieven schrijven, namelijk dat een brief zoveel mogelijk een gesprek moet benaderen. Aagjes brieven hebben weliswaar een vast kader, namelijk een begin- en een slotformule maar daar tussenin ‘spreekt’ Aagje met haar man, nu eens dit aansnijdend dan weer dat. Aagje was dus - bedoeld of onbedoeld - een echte vertegenwoordiger van een destijds dominante epistolaire opvatting. | |||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||
Over de auteur | |||||||||||||||||||||
Literatuurlijst
| |||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||
|
|