| |
| |
| |
Berichten uit de geleerde wereld Interview
‘De romantische inslag’
Gesprekken met de vertrekkende en komende hoogleraar vrijmetselarij: Anton van de Sande en Malcolm Davies
Anat Harel
In 2000 werd de eerste bijzondere leerstoel Vrijmetselarij als geestesstroming en sociaal-cultureel verschijnsel ingesteld aan de Universiteit Leiden. De eerste hoogleraar, Anton van de Sande, heeft begin dit jaar de scepter overgedragen aan Malcolm Davies. Deze wisseling van de wacht was voor De Achttiende Eeuw aanleiding om met beide hooggeleerden het gesprek aan te gaan over hun studieobject.
| |
Anton van de Sande
Anton van de Sande (Veghel, 1942) was van 2000 tot 2008 de eerste ‘hoogleraar vrijmetselarij’ in Nederland. Zijn interesse in het
Anton van de Sande
onderwerp dateert uit de late jaren zeventig, toen de vele referenties aan geheime genootschappen in de archieven van de curie - waar hij promotie-onderzoek deed - hem opvielen. Van de Sande was dertig jaar universitair hoofddocent Cultuurgeschiedenis in Nijmegen en publiceerde vooral over antipapisme, lokale en regionale geschiedenis - in het bijzonder Noord-Brabant - en over sociabiliteit in West-Europa in de achttiende en negentiende eeuw. De vrijmetselarij bleef al die jaren één van zijn interesses, en hij zag de belangstelling voor de studie van het onderwerp langzaam groeien. Hij was de eerste ‘buitenstaander’ die een overzichtswerk over de Nederlandse orde van vrijmetselaren publiceerde, Vrijmetselarij in de Lage Landen, een mysterieuze broederschap zonder geheimen (1995). Op 5 februari 2008 nam hij afscheid, met een rede getiteld Monarchie, natiebesef en vrijmetselarij.
| |
Hoe heeft de studie van de vrijmetselarij in Nederland het punt bereikt waarop er een speciale leerstoel voor werd ingesteld?
In Nijmegen gaf ik werkcolleges over de loges beneden de grote rivieren, en ging met studenten kijken naar de betekenis van de broederschap voor de sociabiliteit. Het Cultureel Maçonniek Centrum in Den Haag - toen nog met wijlen Beijk Croiset van Uchelen aan het hoofd, die een zeer inspirerende archivaris was - bevatte heel veel interessant materiaal. André Hanou was misschien de eerste die in zijn proefschrift Sluiers van Isis op een significante manier aandacht aan de vrijmetselarij besteedde. Het was een eye-opener om de vrijmetselarij als een genootschap temidden van vele te gaan bekijken om de studie ervan binnen het kader van de genootschapsgeschiedenis te plaatsen. In 1991 organiseerde ik samen met (toenmalig promovendus) Joost Rosendaal een symposium over de broederschap in de achttiende en negentiende eeuw. Dat leverde eigenlijk twee zaken op, die van constant belang voor de studie van de vrijmetselarij zouden blijven: enerzijds dat het heel vruchtbaar was om de broederschap vanuit academisch oogpunt te bezien; anderzijds dat er een grote betrokkenheid en interesse vanuit de leden van de orde is. Die belangstelling op twee sporen zorgt enerzijds
| |
| |
voor een groot en geëngageerd publiek, anderzijds heeft die situatie het niet gemakkelijker gemaakt het onderwerp in de academische wereld op de agenda te krijgen.
| |
Wat zag u als de belangrijkste taak die u als eerste hoogleraar op dit gebied had?
De eerste ‘ambtsperiode’ was dat toch vooral werken aan de acceptatie van de studie van de vrijmetselarij als onderzoeksobject. Niet alleen heeft het vakgebied vanwege de vele bijdragen die eraan geleverd worden door (vaak zeer kundige) amateurs soms last van een imago-probleem, het brengt ook met zich mee dat ook contemporaine bronnen zorgvuldig afgewogen moeten worden. Het feit dat de vrijmetselarij een nog levende traditie is, met veel vertakkingen, speelt daarbij een rol. Bovendien was de toegang tot het materiaal vaak erg lastig: er zijn veel archieven bewaard gebleven, maar er is geen centrale verzamelplaats en de ontsluiting ervan is vaak gebrekkig. In de loop van de jaren is er gelukkig een netwerk van onderzoekers ontstaan waardoor het vakgebied zich geprofessionaliseerd heeft en voorheen geïsoleerd opererende wetenschappers veel aan elkaar kunnen hebben. Het werk van de OVN (Stichting ter bevordering van wetenschappelijk Onderzoek naar de geschiedenis van de Vrijmetselarij in Nederland) is daarbij ook van groot belang geweest. Hun congressen en publicaties (waaronder recentelijk een archiefwijzer voor onderzoek in maçonnieke bronnen) hebben zeker een stimulerende functie gehad.
| |
Wat heeft de toegenomen academische studie van het onderwerp opgeleverd?
Het verband tussen de idealen van de Verlichting en de vrijmetselarij is inmiddels echt een thema geworden binnen de studie van de achttiende eeuw. De vrijmetselarij krijgt in dat verband steeds vaker aandacht in werken die niet speciaal aan het onderwerp gewijd zijn - hoewel de Nederlandse IJkpunten-reeks helaas de uitzondering is die kennelijk de regel moet bevestigen. Pierre-Yves Beaurepaire, Monika Neugebauer-Wölk en vele bijdragen aan IF [Zeitschrift für Internationale Freimaurer-Forschung, AH] hebben overtuigend laten zien dat er een overlap was tussen Verlichtingsdenkers als Voltaire en Spinoza en het maçonnieke gedachtegoed én daarnaast dat de vrijmetselarij als ‘vereniging’ ook logistiek van groot belang was voor het verspreiden van nieuwe ideeën.
| |
U heeft tijdens het hoogleraarschap vooral de nadruk gelegd op de negentiende-eeuwse vrijmetselarij. Kan voor die periode een vergelijkbare claim over de betekenis van de vrijmetselarij geponeerd worden?
Nadat het onderzoek naar de vrijmetselarij zich lang had geconcentreerd op de achttiende eeuw, was het hard nodig om aandacht te besteden aan de negentiende eeuw. Voor zowel Nederland als het buitenland geldt dat gedurende die eeuw de vrijmetselarij numeriek het sterkst was. Kijkend naar hét negentiende-eeuwse thema bij uitstek, de vorming van de nationale staat en de nationale identiteit, kan worden vastgesteld dat de vrijmetselarij in dat proces een rol van belang heeft gespeeld. Hoe de interactie tussen de orden en het opkomende nationale besef precies lag, is voor ieder land anders, maar dat die er was is overtuigend beschreven. Voor Duitsland heeft Stefan-Ludwig Hoffmann laten zien hoe elementen van het Duitse burgerschapsideaal in de loges gecultiveerd werden; in Spanje (waar de loges zich actief in de politiek mengden) was er een direct verband tussen de antiautoritaire en antiklerikale stromingen en maçonnieke organisaties. Andersom zijn binnen de vrijmetselarij (met zijn universalistische broederschapsgedachte) nationale conflicten te herkennen: zo konden bijvoorbeeld Frankrijk en Duitsland het na 1870 ook binnen de vrijmetselarij absoluut niet met elkaar vinden. Hoe de Nederlandse vrijmetselarij onder de leiding van prins Frederik (die van 1816 tot 1881 grootmeester was) werd ingezet bij de opbouw van een bureaucratisch apparaat voor de constitutionele staat komt uitvoerig aan bod in de biografie die ik over de prins schrijf.
| |
Hoe bevalt u het genre van de ‘maçonnieke biografie’?
Enerzijds is de focus op één individu en de rol van de vrijmetselarij in dat leven een hele goede ingang om iets van de betekenis van de maçonnerie voor de bredere cultuur op het spoor te komen. Vooral in een land als Nederland, waar de officiële, internationaal erkende orde zich altijd afzijdig hield van ‘echte’ politiek en weinig tastbare daden verrichtte, levert het zoeken naar expliciete invloed van de orde als organisatie weinig op. Wanneer ik zie hoe prins Frederik fungeerde in de monarchie, hoe hem in het kader van zijn functie de leiding over de orde werd opgedragen etcetera, zegt dat iets over de verwachtingen die men van de maçonnerie had. Daarbij komt anderzijds opnieuw het probleem om de hoek kijken dat directe verbanden moeilijk aan te wijzen zijn. Wat je kunt doen is bezien wat voor soort inspiratie iemand in
| |
| |
de vrijmetselarij opdeed, en hoe dat is terug te vinden in zijn niet-maçonnieke handelen. Hoe ingewikkeld dat soms ligt is bijvoorbeeld te zien in de recent verschenen biografie (door Marie-Rose Thielemans) van één van de Belgische grootmeesters, Goswin baron de Stassart (1780-1854), die zichzelf zag als een goed katholiek én de (in katholieke ogen zeer verdachte) orde leidde.
| |
Hetgeen ons brengt op het thema van de beeldvorming over de vrijmetselarij en de relatie kerk-vrijmetselarij waarmee u jaren geleden het onderzoek als hoogleraar begon. Waarop zouden toekomstige onderzoekers van de vrijmetselarij zich volgens u moeten richten?
Het thema van de beeldvorming is inderdaad nog lang niet uitgeput: de onderdrukking van de vrijmetselarij en de gevallen waarin zij is verboden, bijvoorbeeld onder het nationaalsocialisme in Duitsland en Italië, is nog een vrijwel braakliggend terrein. Hetzelfde geldt voor de nationale ordes in de periode van de dekolonisatie. Zeker is dat de twintigste eeuw nu nog op zijn beurt wacht om in maçonniek opzicht aan de orde gesteld te worden. Eigenlijk - en dat maakt het ook zo'n fascinerend onderwerp - moet steeds opnieuw de functie van de vrijmetselarij als een sociaal en cultureel genootschap onderzocht worden binnen de kaders van de nationale/lokale omstandigheden en in verschillende perioden.
| |
Malcolm Davies
Malcolm Davies (1952, Crewe, UK) kwam als student (blokfluit en musicologie) naar het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daar leidde hij na zijn afstuderen als koordirigent en blokfluitist vijftien jaar lang de door hem opgerichte Cecilia International Music School. Daarnaast was hij actief als dirigent en onderzoeker van vooral oude muziek. In 2003 promoveerde hij op The Masonic Muse. Songs, music and musicians associated with Dutch Freemasonry: 1730-1806. Het is het eerste volledige werk over maçonnieke liederen, liedcultuur en logelidmaatschap van muzikanten in Nederland. Sinds 1 januari 2008 bekleedt hij de leerstoel ‘vrijmetselarij’.
| |
U bent gepromoveerd op een maçonniek onderwerp, hoe is dat zo gekomen?
Ik publiceerde al geregeld over blokfluit en oude muziek en was van plan een proefschrift te schrijven over melodieën uit de achttiende eeuw. Tijdens mijn onderzoek stuitte ik op een menuet met een maçonnieke thematiek en dat bracht mij bij het Cultureel Maçonniek Centrum in Den Haag. De conservator daar droeg meteen veel meer bladmuziek aan, en ik ontdekte al snel dat vrijwel alle componisten en musici aan het hof van Willem IV en van de schouwburg lid van een loge waren. Toen heb ik besloten me te richten op muziek en muzikanten die verband hadden met de vrijmetselarij en dat bleek een rijk onderwerp te zijn.
| |
Sinds uw kennismaking met de maçonnieke muziek bent u ook lid geworden van de Orde van Vrijmetselaren?
Ja, ik werd nieuwsgierig en kreeg al snel naast academische ook persoonlijke interesse in de
Malcolm Davies
| |
| |
vrijmetselarij. Door mijn lidmaatschap heb ik bovendien ook een dieper inzicht gekregen in de ervaringen van de mensen die ik bestudeer. Ik ben inmiddels alweer vele jaren verantwoordelijk voor de muziek die wordt gebruikt in mijn loge. Het lidmaatschap is zo een heel interessante wisselwerking tussen de persoonlijke ervaring en een steeds groeiend begrip van de vrijmetselarij.
| |
Waarop wilt u zich als hoogleraar vooral gaan richten?
De muzikale erfenis van de vrijmetselaren zal mijn belangstelling steeds houden. Zo wil ik zoveel mogelijk daadwerkelijke uitvoeringen van maçonnieke werken realiseren. Het kan daarbij gaan om muziek uit de achttiende eeuw of uit het recente verleden - ook veel werken uit de jaren zestig worden nooit meer gespeeld. Van belang daarbij is natuurlijk de melodie, maar zeker zo interessant is de tekst en - in het geval van een inbedding van de muziek in een rituele maçonnieke ceremonie - het theatrale aspect. Vooral bij oudere muziek is het vaak het geval dat niet de melodie zich laat kennen als specifiek maçonniek, maar gaat het om teksten en/of toneelhandelingen die in de context van de vrijmetselarij bij al bestaande melodieën zijn gemaakt.
Waar het mij daarbij om te doen is, is de betekenis van dergelijke culturele uitingen. Aan de muziek en de teksten die de vrijmetselaren in een bepaalde periode produceerden kun je hun plaats in de wijdere cultuur aflezen. In de colleges die ik nu geef stel ik daarom afwisselend de maçonniek culturele uitingen van een periode én een historisch overzicht centraal, zodat studenten inzicht krijgen in het verband tussen beide. Als hoogleraar heb ik een geringe interesse in de ‘feiten van de vrijmetselarij’ - die bovendien voor een belangrijk deel al zijn vastgelegd - het gaat er mij om hoe de vrijmetselarij past in de culturele context van een bepaalde tijd. Geschiedenis van de vrijmetselarij zie ik uiteindelijk als ideeëngeschiedenis in de klassieke betekenis van het woord; als de geschiedenis van de filosofie en gedachtewereld van de vrijmetselaren.
| |
In aansluiting daarop: hoe definieert u uw onderzoeksobject? En hoe verhoudt dat zich tot het onderzoek dat er al naar de vrijmetselarij is of wordt gedaan?
Onderzoek naar de vrijmetselarij moet volgens mij begrepen worden als onderzoek naar maçonnieke ordes in het algemeen. Dat wil zeggen dat we ons niet alleen moeten richten op de grote ‘regelmatige’ orden (dat wil zeggen ‘officiële’ orden van vrijmetselaren die elkaar internationaal erkennen), maar ook moeten kijken naar organisaties als de Odd Fellows, de Golden Dawn, de gemengde orden (waarvan zowel vrouwen als mannen lid kunnen worden) en ook naar de zogenaamde hoge graden (organisaties die hun leden rekruteren onder de leden van de reguliere orden en die hun eigen rituelen en symboliek hebben).
Tot zover heeft (ook in het internationale) onderzoek vaak het verband tussen de vrijmetselarij en de ideeën van de Verlichting centraal gestaan. In navolging van Margaret Jacob is er veel aandacht geschonken aan de rol die loges en maçons gespeeld hebben in het propageren van tolerantie en democratie. Zeker zo belangrijk is echter de romantische inslag, die vooral naar voren komt in het concept dat je (als niet-ambachtsman) lid kunt worden van een ‘steenhouwersgilde’ en de daarbij horende geheimen kunt leren. Het is ook te zien in bijvoorbeeld het ridderideaal dat in sommige graden centraal staat. Naar de verbanden tussen de Romantiek en de vrijmetselarij zou ik graag op zoek gaan in het gedachtegoed van bekende maçons als Goethe en Lessing, of - in Nederland - Kinker, Van Lennep en Multatuli, maar ook bij een schilder als Caspar David Friedrich (1774-1840) of bij de dichter/dramaturg Friedrich Ludwig Zacharias Werner (1768-1823).
Omdat ik vooral benieuwd ben naar de redenen die mensen hadden om zich aan te sluiten bij een orde; naar het verband tussen hun ideeën en idealen en de maçonnieke gedachtewereld zal ik me vooral richten op de geschriften (composities, toneelstukken etc.) van sleutelfiguren. In dat opzicht is de recente focus op de zogenaamde ‘maçonnieke biografie’, zowel in Nederland door bijvoorbeeld Gilles Borrie (die biografische schetsen schreef van een aantal politici die ook in de vrijmetselarij zeer actief waren) en Anton van de Sande als in het buitenland (zo wordt in Frankrijk gewerkt aan een biografische ‘le Monde Maçonnique’) verheugend.
| |
Vanwege het kleine binnenlandse netwerk wordt men als vrijmetselarij-specialist eigenlijk vanzelf gedwongen om sterk internationaal georiënteerd te zijn. U organiseert in november het congres ‘The Expression of Freemasonry: Ritual, Oratory, Poetry, Music, Literature, Art and Architecture’ in Leiden. Wat kunnen we daar verwachten?
De ‘line-up’ van het congres laat prachtig zien hoe breed het vakgebied is. Er zullen sprekers zijn met een achtergrond in cultuur- | |
| |
geschiedenis, kunst- of architectuurgeschiedenis, muziek-, literatuur- of theaterwetenschap. De culturele uitingen die onderzocht worden zijn eveneens divers: van toneelstukken, romans en gedichten tot naaldkunst en architectuur. Om enige voorbeelden te noemen: de maçonnieke achtergronden van het Vlaams Theater in Brussel, van de gedichten van Le Corbusier en van een beroemd schilderij van John Singleton Copley komen aan de orde. Een promovendus van de UvA zal laten zien hoe Dan Brown voor zijn Da Vinci Code inspiratie putte uit het maçonnieke ritueel van de zogenaamde Royal Arch. Heel verheugend is het dat de conservatoren van grote maçonnieke collecties in Engeland en de Verenigde Staten zullen spreken, en dat professor emeritus James Steven Curl zijn visie op maçonnieke invloeden in de architectuurgeschiedenis presenteert. De diversiteit aan onderwerpen laat zien dat ook de invalshoek van de materiële cultuur van de orden een heel vruchtbare is en dat dezelfde soort vragen zich steeds opnieuw aan onderzoekers opdringen. Thema's die meermaals zullen terugkeren zijn in ieder geval de relatie tussen de artistieke expressie en het maçonnieke ritueel; de verhouding tussen praktische, wereldse motieven en inspiratie vanuit de loge; en de specifieke interpretatie-moeilijkheden die zich bij de soms ‘versluierde’ verwijzingen naar de vrijmetselarij voordoen.
|
|