De Achttiende Eeuw. Jaargang 39
(2007)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
De vertelde achttiende eeuw
| |
[pagina 93]
| |
bronnen op deze manier een nieuw leven ingeblazen wordt? In hoeverre dient een niet-wetenschappelijke publicatie voorzien te zijn van een uitgebreide annotatie? En tenslotte: voelen andere editeurs zich verwant met Baggermans inzet voor de ‘goede zaak’ of zouden zij zich in dit geval liever onverdedigd zien?
Rietje van Vliet, journalist en boekhistoricus, directeur uitgeverij Astraea: Twee jaar geleden beging Anja Sicking zelf de stomste zonde door enkele pagina's uit het proefschrift van Theo van der Meer op te nemen in haar historische roman De stomme zonde. Ze had grote bewondering voor wat Van der Meer had uitgezocht, verdedigde zij zich, maar een excuus kwam moeizaam over haar lippen. Het zou afbreuk doen aan het fictionele karakter van het boek wanneer zij haar bronnen in haar roman vermeldde, was haar verdere verweer. Nu is er Atte Jongstra's boek De avonturen van Henry II Fix. Prachtig natuurlijk dat de achttiende eeuw opnieuw aan het literaire firmament verschijnt. De achttiende eeuw is ‘hot’ en biedt veel literaire auteurs inspiratie, getuige de recente romans van Nelleke Noordervliet, Maarten 't Hart, Kees 't Hart en Anna Enquist. Of zij de bronnen noemen waaruit zij hebben geput, doet er op dit moment niet toe. Ik vind het niet meer dan correct wanneer auteurs de boeken waaraan ze veel hebben ontleend, melden. Zeker wanneer het eigentijdse studies betreft. Dit doet niets af aan het fictionele karakter van de romans, zoals Sicking indertijd meldde. Integendeel, het versterkt juist het authenticiteitsgehalte. Maar ik geef toe, het is meer een kwestie van manieren. Met Jongstra's boek echter - ik heb er moeite mee om het postmoderne Henry II Fix een roman te noemen - is er wat anders aan de hand. Hij geeft een keurige lijst van bronnen. Netjes, zo zou je zeggen. Het past ook bij de pseudobiografie die Henry II Fix is: alles keurig verantwoord, bijna zoals het een wetenschapper betaamt. Het valse zit 'm echter in het feit dat hij een selectie maakt: sommige bronnen noemt hij wel, andere, waaruit stevig is overgepend, niet. Nog valser is het om te doen alsof bepaalde archivalia zich bevinden in Zwolle, terwijl ze in werkelijkheid in de universiteitsbibliotheek van Amsterdam te vinden zijn (en vermoedelijk zonder toestemming van de UB zijn ingescand uit een andere, recente publicatie van Verloren). Arianne Baggerman heeft dus groot gelijk om zich af te vragen of literaire auteurs zich altijd mogen verschuilen achter een postmodern masker om zich vervolgens aan kleptomanie te bezondigen. Het is een drogreden ad hominem van Volkskrant-redacteur Arjan Peters om Baggerman eigenbelang in de schoenen te schuiven en haar als een stoffige en humorloze wetenschapper weg te zetten. Ik ben blij dat Baggerman de pen heeft opgepakt. Ze durft tenminste. Wetenschappers die dat doen, raken daarmee immers de openliggende zenuw van de Petersen en Zwagermannen, die als in een reflex hun opponenten afdoen als ‘literatuurderige typetjes, die deze oerwet van schrijvers [Aan elk schrijven gaat goed lezen vooraf - RvV] niet begrijpen en direct met de plagiaatbel gaan rinkelen.’ Helaas is het een discussie waar je niet gauw uit komt, zolang postmoderne auteurs vinden dat onder de (piraten)vlag van creativiteit alle letterdieverij is gepermitteerd.
Eveline Koolhaas-Grosfeld, editeur van Vader en Zoons; Jacob de Vos Willemsz. (1774-1844) en de getekende dagboekjes | |
[pagina 94]
| |
voor zijn kinderen, door Jongstra gebruikt voor De avonturen van Henry II Fix: Ik sta volledig achter de kritiek van Baggerman, en ook achter die van archivaris Yvonne Bos-Rops in het Archievenblad juni 2007, die zegt dat archivarissen er zijn om de integriteit van archiefmateriaal te beschermen. Ik ben niet blij met de manier waarop Jongstra gebruik heeft gemaakt van bronnen als geschreven en getekende dagboeken (de meeste pas onlangs voor het eerst uitgegeven). Om even bij het getekende dagboek van Jacob de Vos te blijven (mijn bron zogezegd): hij gaat geheel voorbij aan het bijzondere van een vader die jarenlang (1803-1810) al tekenend zijn kleine kinderen observeert, de moderne opvoeding die de vier jongetjes De Vos kregen, etcetera. Jongstra vertekent de geschiedenis ook in die zin, dat hij de dagboekjes ergens in de jaren 1780 dateert. Bovendien zet hij onder de tekeningen die hij afbeeldt in zijn boek dat zij zich bevinden in het Archief in Zwolle (in werkelijkheid zijn zij bezit van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap in het Rijksmuseum in Amsterdam) en vermeldt hij mijn boek niet in zijn bibliografie. Voor dit laatste heeft hij zich tegenover uitgever Verloren geëxcuseerd met de smoes dat hij dit vergeten is en het bij een tweede druk recht zal zetten. Wat natuurlijk niet gebeurt, want het boek wordt voortdurend herdrukt zonder vermelding dat het om een tweede druk gaat. Ook het KOG heeft excuses gevraagd. Daar gaat hij 22 november een lezing houden als genoegdoening, en ongetwijfeld zal hij daar weer flink uithalen naar humorloze dames die zijn grap niet kunnen waarderen. Arianne Baggerman slingert een fundamentele discussie aan, met allerlei steekhoudende argumenten. Jongstra en Arjan Peters komen in hun verweer niet verder dan seksistische beledigingen richting hun critica. Het gaat mij er niet om dat mijn boek niet wordt genoemd. In het algemeen vind ik wel dat ook een romanschrijver die zich van andermans onderzoek bedient, de bibliografische mores in ere moet houden. Mij doet het pijn dat de geschiedenis van de periode rond 1800 weer opnieuw wordt weggezet als een suffe tijd, terwijl er de laatste tijd juist zoveel mooie bronnen naar boven zijn gehaald die dat clichébeeld kunnen ontkrachten. Jongstra maalt niet om de authenticiteit van bronnen, daar kom ik graag tegen in opstand.
Raymonde Padmos, romanschrijfster en editeur van W. van den Hull's Autobiografie, gebruikt door Jongstra voor De avonturen van Henry II Fix: Ik moet eerlijk toegeven dat ik de grap (aannemende dat het geheel als grap bedoeld is) niet begrijp. Er is geen sprake van een (mogelijk) controversieel onderwerp, de gebruikte egodocumenten gaan niet over algemeen bekende (laat staan beroemde/beruchte) mensen en degenen die de uitgaven hebben mogelijk gemaakt staan ook niet bepaald dagelijks op de voorpagina van de krant. Helemaal zelf ‘belangwekkende’ documenten bij elkaar verzinnen, om dan te zien hoe lang het duurt voordat de vakspecialisten doorhebben dat hier iets niet klopt, kan een sport op zich zijn. Dankbaar gebruik maken van reeds gepubliceerd (en dus goed toegankelijk) materiaal en dan een heel verhaal gaan houden over een gevonden schat is iets waarvan ik de lol domweg niet inzie. Mag ik het misschien zelfs een beetje lui noemen? En wat voor plezier kan een schrijver van fictie er in hebben om wel erg dicht tegen reeds gepubliceerd materiaal aan te leunen, zodat het risico (terecht of onterecht) van plagiaat beschuldigd te worden tamelijk groot wordt? Zeker als dat materiaal niet zo algemeen bekend is, dat het | |
[pagina 95]
| |
een brede glimlach van herkenning op het gelaat van een beetje belezen persoon tovert. De laatste fase van een roman vindt toch echt plaats in het hoofd van de lezer, ongeacht de (goede) bedoelingen van de schrijver. En in hoeveel hoofden zitten de uitgaven van Verloren zo goed verankerd dat een verwijzing onmiddellijk wordt begrepen en gewaardeerd? Ik kan me er niet echt kwaad over maken, maar om nou te zeggen dat we hier te maken hebben met een grap van historisch belang...
Renée Spierings
Over: Atte Jongstra, De avonturen van Henry II Fix (Amsterdam 2007) ISBN 90 295 6444. €22,95. |
|