De Achttiende Eeuw. Jaargang 38
(2006)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Ellen Krol
| |
[pagina 194]
| |
Iedere morgen, waarop ik van mijnen herberg afscheid neem, [...] grijp ik mijnen stok en hoed, neem afscheid, begeef mij op den weg en lach met de mij aanlachende natuur, en ben zoo regt hartelijk verheugd, wanneer de gansche schepping rondom mij vrolijk is. Ik sla mijne oogen dan om hoog, beschouw den dampkring in zijne blaauwe pracht en een traan dringt zich in mijn oog, een traan van verrukking om het zaligst gevoel: mijne geheele ziel is dan bewogen, terwijl ik God hartelijk dank, de stad in hare veelvuldige ongenoegens ontvloden te zijn;Ga naar voetnoot3 Maar dominee Potters tevredenheid blijkt een verworvenheid, die niet zonder strijd verkregen is. Terugdenkend aan veertien jaar voornamelijk buitenslands verkeren, noemt deze dominee als één van de grootste genoegens van het reizen, dat je niet echt met de medemens om hoeft te gaan en dat je de medemens gelukkig niet leert kennen. Wanneer iemand twintig jaren achter elkaar in dezelfde plaats leeft, hoe dikwijls leert hij dan sommige zijner medeinwoneren van een slechte, van eene verachtelijke zijde kennen: hij ervaart dan, dat hoogmoed, heerszucht, nijd, gierigheid en eigenbelang bij vele het voorname of eenige beginsel hunner handelingen zijn [...].Ga naar voetnoot4 Opmerkelijke taal voor een dominee. Hoe komt het, dat deze dominee zo'n misantroop is geworden? Dertien jaar eerder, onderweg naar zijn tweede standplaats, Kaap de Goede Hoop, doet hij in zijn reisbeschrijving verslag van zijn herinneringen aan de pastorie in Peins die hij kort tevoren verlaten heeft. Hij loopt in gedachten nog eenmaal door zijn oude pastorie en hij bedenkt wat hij daar allemaal heeft meegemaakt. In de eerste tijd verging het hem voorspoedig, maar daarna ontstond er een ‘domme hatelijke dweepzucht’ die hem het leven zeer verbitterde.Ga naar voetnoot5 Denkend aan zijn studeerkamer komen hem naast de aangename studie-uren toch vooral de verdrietige momenten in gedachten. Het studeervertrek was dikwijls getuige geweest van in stilte vergoten tranen over de noodlottige omstandigheden, die zijn leven verbitterden en zijn gezondheid ondermijnden en die hem ‘morgens zuchtend deden wenschen, ach, dat het avond! en 's avonds, ach dat het maar morgen ware!’Ga naar voetnoot6
Hoe erg het ook was, en hoe zeer hem ook ‘verfoeijelijke ondank, hatelijke laster en schandelijke verguizing’ ten deel was gevallen, Potter had er toch geen spijt van dat hij nooit de weg ‘van huichelarij of kwakzalverij’ ingeslagen was, alleen maar om zijn gemeente te behagen. Dominee Potter dankt uiteindelijk de voorzienigheid voor de verlossing uit deze gemeente, die in 1804 kwam in de vorm van een resolutie van de Raad der Aziatische Bezittingen met een beroep naar Kaap de Goede Hoop. Wat heeft deze gereformeerde predikant Hebelius Potter toch zo gekweld in zijn pastorie in Peins, gelegen in Noordwest Friesland in de classis van Franeker? Hij werd op 20 oktober 1793 in Zweins (dat sinds de hervorming samen met Peins kerkelijk gecombineerd is) plechtig bevestigd in aanwezigheid van de collega's van nabije dorpen en van een aanzienlijke schare toehoorders. Hebelius Potter bleef predikant in Peins en Zweins tot 19 oktober 1804, dus een periode van precies elf jaar. | |
[pagina 195]
| |
Friesland onder de JacobijnenBekend is dat na 1795 er roerige tijden ontstonden onder de Bataafse Republiek en later de Franse overheersing, waarin de scheiding van kerk en staat doorgevoerd werd. De Bataafse omwenteling was niet speciaal antikerkelijk of antigodsdienstig, maar de Bataafse volksvertegenwoordigers maakten wel korte metten met de bevoorrechte publieke kerk en haar predikanten. De Nationale Vergadering had ieder openlijk godsdienstig vertoon verboden, de theologische faculteiten opgeheven, en de geestelijke goederen tot staatseigendom verklaard. De gereformeerde gemeenteleden zouden zelf in de kosten van de pastorie en het levensonderhoud van hun predikanten, kosters, voorzangers en organisten moeten voorzien. Met welke ‘dweepzucht’ werd Potter geconfronteerd, tot welke ‘huichelarij’ wilde hij zich niet verlagen, waardoor hem ‘verguizing’ ten deel viel? Over de positie en ervaringen van Potter is weinig bekend en zijn standplaatsen Peins en Zweins zijn met samen ongeveer driehonderd inwoners te klein om een echte rol te spelen in de geschiedenis van Friesland.Ga naar voetnoot7 Mede dankzij het feit dat in 2002 een monografie over de Friese revolutie verscheen, kunnen wel de contouren van zijn ervaringen opgesteld worden.Ga naar voetnoot8 Allereerst de vaststelling, dat Potter geen rol speelde in de geledingen van de Jacobijnen noch bij de andere partijen. Ik taxeer hem op gematigd patriots. Als gereformeerd predikant had hij van de revolutie alleen maar verslechtering van positie te duchten, en mogelijk had de uit Dokkum afkomstige Potter met zijn streekgenoten een zekere Oranje-band gemeen. De bloedig onderdrukte Kollumer opstand in 1797 getuigde van die oranjegezindheid.Ga naar voetnoot9 Potter zelf schrijft in zijn latere werk weinig over politiek, maar nog in de Franse tijd, in 1809, noteert hij op een wandeling door Zuid-Holland, in Scheveningen, dat daar ‘de goede stadhouder op een visserspinkje moest ontvluchten’.Ga naar voetnoot10 Hij voegt er aan toe dat ook deze ‘brave en menschlievende, maar helaas zoo ongelukkige [...] vorst’, die ‘gedurende eene reeks van jaren met rampspoeden’ worstelde, ook de onbestendigheid der tijden ervaren heeft. Een extreme band zal het zeker niet geweest zijn, want in zijn werken doet Potter zich als gematigd man kennen, die de zegeningen van de Verlichting weet te waarderen. Nu was Potter in het kleine Zweins en Peins niet bepaald in de luwte terechtgekomen. Ten eerste had hij een felle radicaal als collega in het meest nabije dorp, Dronryp, dat een gelijkzijdige driehoek met Peins en Zweins vormt. In deze gemeente zetelde sinds 1787 dominee Kesler, die echter op 20 december 1793 uit zijn gemeente ontslagen werd, omdat hij onbekwaam geacht werd om in die betrekking het land ooit te kunnen dienen; vervolgens werd hij 4 jaar verbannen. Dat was twee maanden na Potters komst op 20 oktober 1793. Met de Bataafse omwenteling volgde er echter eerherstel voor Kesler en met een triomfantelijke intreerede keerde Kesler terug op de kansel in Dronryp. Daarna ontwikkelde Kesler zich tot een zeer militante Jacobijn onder de dominees, die overal te vinden was waar politiek extremisme zich manifesteerde. Toen eind januari 1796 de Jacobijnen in Friesland de macht overnamen, en een Comité Herstel vormden met buitensporige macht, zat Paulus Matthias Kesler als man van het eerste uur ook in dat Comité. Hij bezorgde het een slechte reputatie tot in de uithoeken van Friesland, aldus de auteur van Een revolutie ontrafeld, Jacques Kui- | |
[pagina 196]
| |
per: ‘Kesler raasde in die dagen, in kennelijke staat op de bok gezeten met zijn chais door de straten van Leeuwarden; deze dominee raakte betrokken bij ordinaire dronkemansruzies in lokale etablissementen.’Ga naar voetnoot11
Tegenstanders spraken van de ‘Friese Terreur’ in die dagen, en het Blokhuis in Leeuwarden werd ‘de Friese Bastille’ genoemd. Na de Orangistische opstand van Kollum in Noord-Oost Friesland in februari 1797 werd één opstandeling, Jan Binnes, die zich als een beest had gedragen, onmiddellijk op het schavot bij het Blokhuis in Leeuwarden onthoofd. Potters collega proximus, Paulus Kesler, schreef er een jubelend stuk over in de Friesche Courant.Ga naar voetnoot12 Wat ook bepaald niet rustgevend voor Potter was, is dat zich in zijn gemeente Zweins de ouderlijke stins bevond van de politiek actieve gebroeders Van Beyma, de Kingmastate. De familie Van Beyma thoe Kingma had zulke uitgestrekte bezittingen, dat zij, zo was het gezegde, ‘van Zweins naar Peins en Ried over eigen land kon gaan’. De oude heer Van Beyma thoe Kingma stond in hoog aanzien bij alle patriotsgezinde Friezen. De oudste zoon, Coert Lambertus van Beyma (1753-1820) was een bekend ultrarevolutionair. Hij was Commissaris geweest voor de vluchtelingen in 1787 tot 1788Ga naar voetnoot13 en werd Fries afgevaardigde van het revolutionair bewind in de Nationale Vergadering in Den Haag.Ga naar voetnoot14 Zijn broer Eduard Marius van Beyma (1755-1825) was een revolutionair van meer gematigde snit. In 1796 leefden de broers maanden met elkaar in onmin om politieke strijdpunten en ze legden de ruzie in december 1796 op de Kingmastate in Zweins weer bij.Ga naar voetnoot15 Ook nationale politiek kwam dus voor Potter wel heel dichtbij. Vooral bepalend voor Potters positie was, dat de Noord-Westhoek van Friesland na Leeuwarden tot de radicaalste streek van het land gerekend werd. Het gaat dan weliswaar met name om Het Bildt en Barradeel, maar Franekeradeel, waar Peins en Zweins in lagen, vormde de verbindingslijn tussen het revolutionaire Leeuwarden en deze Noordwesthoek. Toen in begin 1796 ‘de Friese terreur’ begon, kende het Comité Herstel zichzelf vergaande bevoegdheden toe als het opsporen, aanhouden en fouilleren van verdachte personen, naast bijvoorbeeld het openen van brieven. De burgerkorpsen op het platteland van Noord-West Friesland werden gerekend tot de ‘hondstrouwe’ aanhangers van dit radicale bewind. Deze lokale comités stelden zich ten doel nauwkeurig de gedragingen van aristocraten en oranjegezinden, maar vooral ook van de minder radicale patriotten te observeren. Ze waren bij de bevolking zeer gevreesd: talloze klachten waren er over brutaal optreden, en bijvoorbeeld over intimidaties als het uitkleden van getrouwde vrouwen. Kuiper stelt dat deze comités, zonder ze gelijk te willen stellen met de Franse dood en verderf zaaiende comités in Jacobijnse tijd, toch in hun betekenis in wezen hetzelfde waren.Ga naar voetnoot16 Barradeel, waarvan de grens op een steenworp lag van de pastorie van Potter in Peins, werd met name berucht, omdat leden van de corpsen van Minnertsga, Tzummarum en Oosterbierum verbeten jacht op vermeende tegenstanders maakten, niet alleen op de door hen gehate Sexbierumers, maar ook op goedwillende burgers uit andere dorpen. Tot 1798 zuchtte Barradeel onder deze lo- | |
[pagina 197]
| |
Afb. 1 Peins, de standplaats van Potter. Titelvignet van H. Potter, Wandelingen en kleine reizen door sommige gedeelten van het vaderland. Tweede deel. Amsterdam, A.B. Saakes 1809.
kale terreur. Uit correspondentie aan E.M. van Beyma blijkt dat lokale functionarissen er voor de ‘krijgsraad’ gedaagd en daarna zonder meer afgezet konden worden. Gewapende bendes intimideerden en mishandelden tijdens nachtelijke klopjachten vermeende recalcitranten.Ga naar voetnoot17 Na de anti-federalistische staatsgreep van 22 januari 1798Ga naar voetnoot18 werd buurman Kesler uit zijn predikambt gezet wegens vergaand ‘wangedrag’, herhaalde dronkenschap, vloeken en vechten op zondag na het heilig avondmaal en ten overstaan van een grote menigte. Maar toch werd het leven in de gemiddelde dorpspastorie in Friesland er na 1798 niet beter op. | |
Tractementen en beroepingen van predikantenIn die tijd werd de situatie voor de gereformeerde predikanten financieel bedenkelijker, omdat de fondsen waaruit het tractement van de predikanten werd betaald, politiek gezien zwaar onder vuur lagen. Bovendien dreigde de verkoop van kerkelijke goederen van de bevoorrechte kerk, wat broodroof betekende voor dominees die van de inkomsten van vrije pastorale bezittingen leefden. In Peins echter waren bij de eerste berichten over de komst van de Fransen de kerkelijke goederen ‘wijselijk’ verkocht uit vrees dat ze waardeloos zou- | |
[pagina 198]
| |
den worden.Ga naar voetnoot19 Dat pakte niet goed uit, want het betekende ten eerste, dat Potter niet over de inkomsten van pastorale goederen kon beschikken (en sommige predikanten hadden nauwelijks andere inkomsten) en vervolgens, dat hij in 1796 de vergoeding misliep, die predikanten door hun gedwongen verkoop kregen.Ga naar voetnoot20 Potter was dus aangewezen op zijn tractement, en in de praktijk geschiedde die uitbetaling met trage hand of bleef deze soms achterwege.Ga naar voetnoot21 Knappert, ook geciteerd door David Bos, zegt in het algemeen van deze situatie: ‘In tal van predikantsgezinnen leefde men van droog brood; boeken, kleinodïen, meubelen, keukengerei werden verkocht; de kinderen bedelden langs de straat.’Ga naar voetnoot22 In 1804 probeerde de Friese Synode orde op zaken te stellen in de volstrekt ordeloze situatie waarin de Gereformeerde gemeentes in Friesland terecht waren gekomen. Volgens de ‘Memorie van adstuctie’ aan de Friese Synode van 1804: ‘hoorde men in 1796, 1797 en 1798 de dweepachtigen hoop [de gemeenteleden] bijna openlijk [het plan vormen] om de Leeraars aan den dijk te jaagen, en voor klein geld derzelver plaats met ongeoefende en ongeletterde oeffenaars en geestelijke marktschreeuwers te vervullen.’Ga naar voetnoot23 Vaak werd een gereformeerde gemeente door een of andere intrigant in feite veranderd in een misleide bende, die de predikant probeerde tot vernederende stappen te dwingen, wilde hij niet zichzelf of zijn gezin in de ellende storten, aldus nog steeds de ‘Memorie’ aan de Synode van 1804. ‘De predikant’, zo staat er te lezen, ‘had zelf al vaak moeten kiezen tussen ballingschap of akelige gevangenis’. Het is ondenkbaar dat een man als Potter niet gewenst heeft het kleine Peins/Zweins in te ruilen voor een andere gemeente, ten eerste gezien de ongunstige ligging bij de radicale driehoek, maar ook omdat het in de rede lag op te klimmen naar een aanzienlijker plaats. Ook op dit punt had Potter de tijd niet mee, omdat van 1795 tot 1804 de beroeping van nieuwe predikanten chaotisch verliep. Zodra een gereformeerd predikant vertrok ontstond er ‘een nieuw toneel van verwarring, van verkeerdheid, van orde- en van wetteloosheid.’Ga naar voetnoot24 Wie was er namelijk gerechtigd de nieuwe dominee te kiezen? In Friesland gold voor 1795 het oude floreenstelsel, volgens welk alleen de grondbezitters, de zogenaamde floreenplichtigen gerechtigd waren te stemmen. Op één hectare grond gold een floreen grondbelasting, die recht gaf op één stem bij de verkiezing van onder andere een predikant, dorpleraar, of koster.Ga naar voetnoot25 Ook Potter is nog volgens dit floreenstelsel gekozen. Zo blijkt uit het archief Van Beyma thoe Kingma, dat Potter met zeventien stemmen is gekozen tot dominee waarvan elf stemmen van J.M. Van Beyma thoe Kingma, de vader van de twee revolutionairen, en vijf stemmen van de Graaf van Wassenaar, en één stem vervallen.Ga naar voetnoot26 | |
[pagina 199]
| |
Dit stemrecht der grondbezitters werd in 1795 afgeschaft en vervangen door een stemrecht door alle mannelijke lidmaten, die uit een drietal kandidaten konden kiezen. De invulling van deze regel werd echter overal op eigen wijze geïnterpreteerd. Men wist niet meer, wie er nu eigenlijk mocht kiezen: de lidmaten, de gereformeerde inwoners, de hoofden van huisgezinnen, volwassenen, volwassen kinderen, boerenknechten of arbeiders. Alles was onzeker en werd ter plekke geregeld. De ‘Memorie’ voor de Friese synode van 1804 gaf met afgrijzen de voorbeelden, dat men uit partijdigheid voor een bepaalde dominee, ‘baardelozen en onvolwassen jongelingen, ongedoopten, vrouwen’ en analfabeten en anderen, die geen besef hadden van de inhoud van het domineeschap, opriep om te stemmen. Bij de predikanten zelf zag men voorbeelden van ‘angstige huichelarij’ en van sommige preekstoelen klonk ‘aanstotelijke wartaal [...] om de menigte te behagen’, aldus de Memorie.Ga naar voetnoot27 Staaltjes van onkunde van predikanten haalden de landelijke pers. De Boekzaal van 1798 beschrijft een hilarische situatie te Holwerd, waar de classis de ene predikant beroepen had en de gemeente een andere, die de classis daarvoor afgekeurd had. Toen de benoemde predikant bij de preekstoel aankwam, trof hij daar de andere al aan. Ook zijn er verhalen over avonturiers, die dominee werden, zoals een timmermanskecht, tevens hovenier en fruitventer, die binnen een jaar dominee werd, dank zij een testimonium uit Groningen.Ga naar voetnoot28 De Friese kerksynode van 1804 draaide de klok bij de beroepingen volledig terug naar een stemrecht van floreenplichtigen, een veelgesmaad besluit, dat weer tot andere problemen geleid heeft, maar die zijn hier niet aan de orde. | |
‘Als een zwerveling op aarde’Hebelius Potter is zo verbitterd én bang geworden, dat hij 's ochtends wenst, dat de dag voorbij is, en zo voor de nacht vreest, dat hij wenst dat het weer dag is. Hij zoekt naar een uitweg. De mogelijkheid om als dominee naar Kaapstad te gaan moet als geroepen gekomen zijn en met een brief van de Raad voor Aziatische Bezittingen (die tussen 1800 en 1810 de bevoegdheden van de VOC overnam) op zak, besluit hij te vertrekken. Hij neemt op 19 oktober 1804 afscheid van zijn gemeente, veelzeggend genoeg alleen in de classis Franeker. In zijn eigen gemeente Peins en Zweins komt het niet tot een afscheidsprediking. Aanvankelijk wil Potter samen met z'n gezin reizen, maar door de kosten gedwongen, ziet hij daarvan af en vertrekt alleen, achteraf bezien volgens Potter maar gelukkig ook. Het afscheid te Dokkum van zijn ‘standvastige’ vrouw, Anna Visscher, van zijn dochter Sophia, van zijn twee zoontjes en van de zuigeling van acht maanden, valt hem zwaar. Potter kan zich met moeite losscheuren, maar via Groningen gaat hij vervolgens onderweg naar Nieuweschans, om uit de haven van Leer te vertrekken. Door de vorst is het gebruik van de jaagschuit onmogelijk, dus reist hij mee op een korenwagen. Bij volle maan zit Potter zwijgend op de bok naast de voerman onder de indruk van het prachtige toneel van het nachtelijk landschap: hij voelt zich ‘als geheel alleen op de wereld, als een zwerveling op aarde’.Ga naar voetnoot29 De reis mislukt evenwel, zoals de titel van zijn boek al leert: Lotgevallen en ontmoetingen op een mislukte reize naar De Kaap de Goede Hoop in de jaren 1804, 1805 en 1806, in brieven aan eenen vriend. Als vertrekpunt is voor Potter de minder in het oog lopende havenstad Emden gekozen. Hij | |
[pagina 200]
| |
Afb. 2 Silhouetportret van Hebelius Potter (1769-1824). Titelvignet van H. Potter, Lotgevallen en ontmoetingen op eene mislukte reize [...]. 1806.
komt een heel eind met zijn Nederlandse fregat, tot de derde graad Noorderbreedte om precies te zijn, als het noodlot toeslaat en het schip door een Engels oorlogsschip wordt geënterd. Eerst wordt het fregat op sleeptouw genomen, wat in die tijd betekent dat het mee moet kruisen. Dit heeft tot gevolg dat het bungelende schip schoksgewijs overal langs schuurt en tegenaan botst, zodat roer en boegspriet afbreken. Verbetering van de situatie lijkt te komen als het schip in een storm ineens los van het vijandelijk oorlogsschip raakt, maar deze ‘bevrijding’ leidt tot andere ellende. Potters fregat is stuurloos en mastloos, en met de zeilen aan flarden is het een speelbal der golven. Alleen door op de grond te zitten, kunnen de passagiers binnenboord blijven. Vastgeklonken op het wilddobberend dek, met weinig eten en drinken aan boord, ziet Potter de meest onwaarschijnlijke kusten aan zich voorbijtrekken, zoals de kust van Brazilië; even later waant hij zich weer zo zuidelijk als de Steenbokkeerkring. Ter hoogte van de bocht van Afrika drijven ze ineens de haven van Sint-Helena binnen, waar het Engelse oorlogsschip zijn gehavende buit weer oppikt. Na een oponthoud gaat de sleeppartij weer verder, nu terug richting Engeland. Zo vastgeklonken aan een Engels schip is Potter nu als de dood voor de Franse vijand, en niet ten onrechte, zo blijkt, wanneer ze al spoedig in een bloederige zeestrijd verzeild raken met een Frans oorlogsschip: In den donkeren avond, [kwamen] de ijsselijke dikke stroomen vuurs uit de monden der bulderende kanonnen, [er klonk] het sissen der kogels, het kraken, breken, vallen van stengen, raas en masten, het naar gekerm der schepelingen... Met elken laag zag ik een aantal jeugdige levens weggevaagd, hier af- | |
[pagina 201]
| |
geschoten armen en beenen, verbrijzelde rompen, daar met den dood worstelende zich in hun bloed wentelen: ik verbeeldde mij den wanhopigen toestand der passagiers, vooral die der vrouwen, in het benedenste gedeelte van het schip opgesloten, eene onzekere uitkomst met schrik en vreeze afwachtende.Ga naar voetnoot30 Maar het lot is Potter gunstig gezind: tijdens de zeeslag breekt de ketting die het kleine fregat met het Engelse oorlogsschip verbindt, en op het moment dat de Engelsen zich moeten overgeven aan de Fransen kan het kleine schip tijdens de vijandelijkheden ongemerkt wegkomen. Het gehavende fregat van Potter landt in Plymouth. Hoewel zeer anglofiel komt Potter in nieuwe problemen, omdat hij nu eenmaal onderdaan is van een land dat met Engeland in oorlog is. Waar Potter politiek staat lijkt hij door het gedobber al lang vergeten te zijn. Hij besluit incognito te blijven en uit veiligheidsoverwegingen reist hij door Engeland als Pruisisch onderdaan en niet als Nederlander. Nog jaren zal Potter in Engeland moeten blijven, een periode waar hij zich als hulppredikant in Londen tot maart 1806 aardig doorheen slaat. Zuid-Afrika hoeft niet meer op hem te rekenen, want Potter heeft meer dan genoeg van de zee. Hij schrijft er wel een prachtig boek in vier delen over, dat hem in één klap in Nederland bekend maakt. Even keert hij werkeloos terug naar Dokkum. Daarna wordt hij een jaar hulppredikant in Amsterdam, maar Potter blijft zijn heil zoeken in het buitenland. Berichten over nieuwe ongeregeldheden in de kerk in Friesland zullen daaraan zeker meegewerkt hebben. In 1807 informeert een landgenoot Potter tijdens een wandeling in Oost-Friesland (die overigens een sollicitatiereis is) over opstanden in de Friese kerkgemeenschap bij de invoering van de Evangelische gezangen in 1807.Ga naar voetnoot31 De gedachte achter de invoering van de Evangelische Gezangen was, dat men Psalmen niet meer in overeenstemming met de geest des tijds achtte, terwijl de tegenstanders meenden, dat in de Evangelische gezangen veel te veel het hedendaags verlichte gedachtegoed verkondigd werd.Ga naar voetnoot32 Potter wordt ingelicht over ongeregeldheden te Burum, vlak bij Kollum, waar de dominee weggepest wordt. Zelf heeft hij ook van gevallen uit zijn eigen regio gehoordGa naar voetnoot33 (de Friesche Synode van 1808 spreekt inderdaad van ‘halsstarrige tegenkanting’ in de classis van Franeker), maar Potters voorbeelden stammen uit Oost-Friesland, waar een kerk door bakkers, schoenmakers en weversgezellen werd omsingeld, en van gevallen waarbij men de koster en het orgel overschreeuwde door de oude gezangen dwars door de nieuwe heen te zingen.Ga naar voetnoot34 Het verbaast Potter niets, deze geestdrijverij in aanmerking genomen, dat vroeger Bonifatius zomaar in Dokkum vermoord werd. Liever zoekt Potter zijn heil liever weer in het buitenland. Met zijn beroep naar de Nederlandse gemeente in Hanau in de Pfalz is hij in 1809 zeer tevreden, zeker ook omdat zijn gezin meekomt. Hij zal er dominee blijven tot 1817. Het bevalt hem er aanvankelijk goed, al lijdt hij de gevoelige slag dat zijn enige dochtertje Sophie er overlijdt. Maar in 1813 ontstaat er een situatie, waardoor Hanau voor altijd een plaats in de geschiedenisboeken krijgt: op | |
[pagina 202]
| |
terugtocht van de ‘volkerenslag’ bij Leipzig van zestien tot negentien oktober 1813 trekt Napoleon zich via Hanau terug. Daar breekt hij in de slag bij Hanau op dertig oktober 1813 door de Beierse verdedigingslinie heen, wat resulteert in een gedeeltelijke vernieling van deze stad. Met achterlating van zijn manschappen glipt Napoleon terug naar Frankrijk. Aldus het geschiedenisboek. Wanneer Potter, tijdelijk in Nederland, in allerijl naar zijn Duitse standplaats terugkeert, met als reisgenoten twee van zijn kinderen en een vriend, is hij uitermate bezorgd om zijn Duitse bezittingen, zijn huis met inboedel en de kerk. Nauwgezet beschrijft Potter de route, en de omwegen die zij moeten nemen, om het oorlogsgeweld te vermijdenGa naar voetnoot35. Daarbij wordt hij gehinderd door een verkeerde beslissing die hij neemt na de ontmoeting met een Nederlands officier. Tamelijk naïef besluit Potter met de gelijkgestemde landgenoot samen te reizen, die ook naar Duitsland moet om zich tegen wil en dank bij Napoleon te melden. Hij geeft zich daarbij geen rekenschap van het feit dat je onder de dreiging van de kozakken beter niet met een reisgenoot in Frans uniform kunt reizen. Deze reisgenoot bezorgt Potter vele benauwde momenten, zodat het gezelschap opgelucht ademhaalt als hun wegen zich scheiden. Volgens zijn gewoonte kan Potter daarna weer in schutkleur verder reizen, Frans bij de Fransen, anti-Frans bij de kozakken. Zijn beschrijving van de razende vlucht naar zijn huis geeft een goed beeld van de ontreddering in Duitsland tijdens Napoleons terugtocht. In Hanau maakt Potter op de ochtend van de dertigste oktober de bloedige slag mee die hij zijn hele leven niet zal vergeten.Ga naar voetnoot36 Hij eert in zijn boek de verdediger van Hanau tegen de Fransen, de Beierse graaf von Wrede met een titelvignet. Tijdens de veldslag besluit Potter om met zijn kinderen de twee stappen van zijn huis gelegen toren van zijn kerk te beklimmen om uitzicht op het slagveld te hebben: Verschrikkelijk schouwspel!!- dat heerlijke woud [...] thans in eenen poel van sulfer veranderd, vuur en vlammen brakende, terwijl trotsche eiken vallen als koornhalmen en honderden menschen in een oogenblik verpletteren! - dat zelfde woud thans stroomende van menschenbloed!Ga naar voetnoot37 De toren moet ijlings verlaten worden als het slagveld zich naar binnen de stad verplaatst. Men vlucht voor het gebulder der kanonnen de kelders in. Potter maakt als ooggetuige alle wisselende fasen van de strijd mee, zowel de intocht van de geallieerden, die proberen alles wat Frans is te vermoorden, als de intocht van de Fransen, die proberen alles wat geallieerd is te vermoorden. Hanau is duidelijk op de hand der geallieerden, en tijdens de adempauze van de gevechten worden de Oostenrijkers/Beiersen door de burgers van Hanau verzorgd. Potters eigen positie is niet ongevaarlijk, want hij heeft met ontzetting kennis genomen van het feit, dat in het naburige dorp Kesselstad zijn collega-dominee zeer te lijden heeft gehad: nadat diens woning was vernield, was deze collega naakt uitgekleed en onderworpen aan de brutaalste beschimpingen.Ga naar voetnoot38 Potter brengt de nacht biddend door. Er volgt een spoedige evacuatie, een vlucht en een nare ontmoeting met kozakken, maar daarna kan Potter naar zijn huis terug, dat wonder boven wonder gespaard is. Als een volwaardig ramptoerist wandelt Potter tenslotte door Hanau, voor zijn lezers alle verwoestingen opsommend. | |
[pagina 203]
| |
Vrijwillige ballingschap?Weliswaar was Potter niet letterlijk uit zijn vaderland verbannen, maar het is niet onterecht te spreken van vrijwillige ballingschap. Bij zijn eerste vertrek was het leven in Friesland hem letterlijk onmogelijk geworden. Aan de andere kant is zijn liefde voor het ‘wandern’ in zijn leven tot een ware passie uitgegroeid. Daarbij is een zekere calculatie niet vreemd aan de wijze waarop Pottern zijn ‘ballingschap’ invult. In zijn latere reisverhalen is niet, zoals aan het begin, een machteloze balling aan het woord, overgeleverd aan de speling van het lot, maar een calculerende sollicitant. In de vele plaatsen die Potter doortrekt, noteert hij nauwgezet de mate van aantrekkelijkheid van de pastorie, het kerkgebouw, de ligging, de omvang van huis en tuin en de afstand van huis naar kerk. Ook noteert hij de vraag of hij van een koets gebruik kan maken, hoe de staat van de wegen is en of hij er kan wandelen. Kortom, Potter was er op uit zijn buitenlands verblijf structureel te maken. Hoewel Engeland hem zeer beviel, wil Potter daar om zakelijke motieven ook niet blijven: de dominee daar moet de standplaats kopen, en bovendien heerst er in Engeland de slechte gewoonte, dat de predikant zijn dienst mag laten waarnemen, wat weer geleid heeft tot een groot aantal van ‘leeglopende proponenten’.Ga naar voetnoot39 In Duitsland is het beter gesteld met de arbeidsvoorwaarden, zij het dat Hebelius Potter zeer door de vormelijkheid der Duitsers gehinderd wordt. Nederlandse dominees mogen in hun vrije tijd veel informeler gekleed gaan dan in Duitsland gebruikelijk is. Dit gaat zelfs zo ver dat een Duitse predikant, zonder opspraak niet eens ‘eene wandeling zou kunnen doen, of naar zijn tuintje gaan, of naar zijnen buurman op een kopje thee, zonder van mantel en bef voorzien te zijn. [...] hier ziet men zoo hoog bij op, als of het ware wezen van den Godsdienst in deze uiterlijke teekenen gelegen was.’Ga naar voetnoot40 Er is in de biografische naslagwerken van predikanten wel opgemerkt, dat van dominee Potter weinig werken bekend zijn die zich rechtstreeks op theologisch gebied bewogenGa naar voetnoot41 en dat zijn reisbeschrijvingen (hooguit) een godsdienstige ondertoon hadden.Ga naar voetnoot42 Bedacht moet worden, dat Potter nog een achttiende-eeuwer in hart en nieren was. Hij is een verlicht predikant uit de levenssfeer van de fysicotheologie, en de natuur ziet hij in zijn eerste boeken louter als manifestatie van Gods grootheid. Hij citeert met graagte uit E.M. Posts' Reinhart, Natuur en Godsdienst.Ga naar voetnoot43 In de geheel openlijk calculerende houding moet wel een van de redenen schuilen dat Potter na 1818 bijna vergeten is. Het zal te wijten zijn aan al deze zaken: het nuchtere consumentisme, de misanthropie en de gemakkelijke manier waarop Potter zijn toga ophangt voor een nieuwe langeafstandwandeling, dat de volgende generatie “afhaakte” als het om bewondering voor Hebelius Potter ging. Een zo zakelijke instelling was niet meer te verenigen met het belijdend domineeschap zoals vanaf de jaren dertig door het Reveil gepredikt werd. Maar die vergetelheid is vanuit letterkundig oogpunt onterecht. Wat Potter op tijdgenoten voor heeft is dat zijn reisverhalen de indruk wekken een slice of life te vormen, waarin hij in zeer onderhoudende en openhartige stijl over zijn ervaringen in de Franse en postrevolutionaire tijd spreekt. | |
[pagina 204]
| |
Over zijn laatste standplaats Soerabaja heeft hij helaas niet meer geschreven. Hij stierf er in 1824 na een leverkwaal, met achterlating van zijn vrouw en drie kinderen. Zijn zonen brachten het tot aanzienlijke posities. Zijn derde kind en tweede zoon Johannes werd eigenaar van een suikerfabriek op Java (bij Probolingo). Ook een verzoening met het verleden bleef niet uit, want deze zoon doneerde grote bedragen aan de diaconie van het Friese dorpje Peins.Ga naar voetnoot44 |
|