[2006/2]
Verklaring der plaat
Hubert-François Bourguignon, genaamd Gravelot (1699-1773), Titelgravure voor een Nederlandse editie van Jean-François Marmontel, Belisarius (Amsterdam 17693), Universiteitsbibliotheek, Amsterdam.
Een oude man, voorovergebogen, leunend op een stok met zijn ene hand, op de schouder van een jongeman met de andere. Schuifelend door een mediterraan landschap, waarvan hij niets kan zien: als blinde is hij volledig afhankelijk van de hulp van anderen. Evenmin kan hij het aan hem gewijde gedenkteken opmerken dat hij zojuist passeert, een afgeknotte zuil, nog gesierd met laurierkransen, als symbool voor de kracht en de roem die eens kunnen vergaan. De slangen die zich om de zuil krullen, symboliseren hier niet de eeuwigheid: zij dreigen de jonge leidsman elk moment te kunnen bijten.
Het opschrift op het voetstuk van het monument helpt ons de man te identificeren: Belisarius is hij, gewezen generaal in het leger van keizer Justinianus. Groot was Belisarius' roem toen hij belangrijke gedeelten van het Italische schiereiland heroverde op de Gothen. Diep zijn val toen hij beschuldigd werd van verraad aan de keizer, gevangen gezet, beroofd van zijn functies en eretekenen, blind gemaakt en verbannen. Zijn bewezen onschuld en het daarop volgend eerherstel konden de latere legendevorming rond zijn persoon niet verhinderen: als blinde bedelaar zou de oude generaal in de straten van Constantinopel zijn kostje bij elkaar hebben moeten schooien, totdat hij herkend werd door een soldaat die onder hem gediend had en die de aandacht vestigde op zijn vroegere meester: ‘date obolum Belisario’: ‘geeft toch een obool aan Belisarius!’ Die scène komt in de beeldende kunst van de zeventiende en achttiende eeuw regelmatig voor, als historie met een krachtige morele les van vaderlandsliefde en de vergankelijkheid van de roem. Het schilderij van Jacques-Louis David uit 1781 is het bekendste voorbeeld.
De geschiedenis van Belisarius krijgt in de achttiende een onverwachte impuls met de verschijning van Marmontels roman Bélisaire in 1767. Bij Marmontel is Belisarius een balling geworden die op zijn filosofische wandeling tal van vragen betreffende religie en moraal aansnijdt. Vooral het vijftiende hoofdstuk over de tolerantie en de in het boek opgeworpen vraag of ook deugdzame heidenen in de hemel kunnen komen, leidt tot verwoede debatten (de ‘Socratische oorlog’) tussen vertegenwoordigers van de orthodoxe kerk en verlichte of gematigde filosofen. Belisarius wordt een cultfiguur, een achttiende-eeuws icoon van verdraagzaamheid en verlichting. Zo kon hij ook het symbool worden van de verlichte balling.
Frans Grijzenhout