De Achttiende Eeuw. Jaargang 38
(2006)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Isabella van Elferen
| |
[pagina 4]
| |
Het Land, 120: Emilia. Onderschrift: ‘De zachte treurigheid voedende schemering en het nadenkenwekkend Maanlicht vinden mij hier dikwijls peinzende.’
vast dat beide bewegingen zich in dit opzicht baseerden op de ervaringspsychologie.Ga naar voetnoot4 Deze zal dan ook een van de uitgangspunten vormen voor de comparatieve analyses in dit artikel. Daarnaast zullen ook de sociale en performatieve aspecten van het sentimentele huilen worden onderzocht. Op basis van deze theoretische overwegingen zal er vervolgens een kritische herlezing van Posts Het land worden gemaakt, om te onderzoeken op welke manier de genoemde aspecten van het achttiende-eeuwse wenen in deze roman functioneren. | |
De tranen van de bevindelijke zondaarDe religieuze tranen die te vinden zijn in de literatuur van de achttiende eeuw zijn onder te verdelen in een aantal categorieën, waarvan tranen van rouw, tranen van liefde voor God, en tranen van berouw de belangrijkste zijn. Vanaf de late zeventiende eeuw - het tijdperk van de Nadere Reformatie - is de laatste categorie de opvallendste. In veel devotionele literatuur en egodocumenten uit deze tijd wordt gewag gemaakt van de tranen die vrome mannen en vrouwen oncontroleerbaar over de wangen rollen uit berouw om hun gedane zonden. Deze toename vindt een historische achtergrond in de calvinistische theologie en haar praktische uitwerkingen in Nederlandse devotionele praktijken. | |
[pagina 5]
| |
De eerste van de 95 stellingen die Maarten Luther aan de kerkdeuren van Wittenberg nagelde, luidde Indem unser Herr und Meister Jesus Christus sagte: ‘Tut Buße’ usw. (Matth. 4,17), wollte er, daß das ganze Leben der Glaubenden eine Buße sei. Ook de andere hervormers, Zwingli en Calvijn, benadrukten in hun strenge kritiek op de katholieke aflaatpraktijken het belang van oprecht berouw over de eigen zondigheid. Centrale gedachte in de theologie van Johannes Calvijn is het verbond dat God met het door hem uitverkoren volk heeft gesloten: in ruil voor gehoorzaamheid aan Gods wet zullen degenen die in Christus geloven door hun geloof gered worden.Ga naar voetnoot5 Deze verbondsgedachte heeft twee belangrijke gevolgen voor de geloofsgemeenschap. In de eerste plaats initieert ze de predestinatieleer, in de tweede plaats verplicht ze het uitverkoren volk om diens kant van het wederzijdse verbond na te komen.Ga naar voetnoot6 Hoewel de verschillende stromingen binnen het Nederlandse calvinisme over de theologische exegese van Calvijns verbondsgedachte van mening verschilden, bestonden er met betrekking tot de concrete invulling ervan weinig misverstanden.Ga naar voetnoot7 De ware gelovige diende door middel van een ernstige, sombere levenshouding God en de wereld te bewijzen het verbond waardig te zijn. Het verbond was een verbond van genade: God was bereid de gelovige ondanks diens zonden te rechtvaardigen op basis van zijn geloof. De wet van het geloof (lex fidei, Rom. 3:27) vereiste daarom een voortdurend besef van de eigen zondigheid en van de afhankelijkheid van Christus als middelaar.Ga naar voetnoot8 De verschillende calvinistische gemeenschappen in Nederland leken elkaar soms af te willen troeven in hun tentoonspreiding van zondenbesef en dus hun mate van uitverkorenheid. Met name de beweging van de Nadere Reformatie plaatste de noodzaak van een ernstige levenswandel in het middelpunt van de publieke belangstelling. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw probeerden onder anderen Gijsbertus Voetius en Willem Teellinck de Nederlandse maatschappij godsvruchtiger te maken vanuit de overtuiging dat alleen een deugdzaam leven waar geloof en ware devotie kon opwekken. De gevolgen van de ambities van de Nadere Reformatoren zijn bekend: niet alleen werd de gelovige aangeraden vrome literatuur te lezen, berouw te tonen en veel te bidden, maar ook diende hij zich verre te houden van modegrillen, pruiken en andere vormen van uiterlijk vertoon, zoals zelfs lachen.Ga naar voetnoot9 Ernst en somberte wekten godsvrucht op en waren dus sinds de Nadere Reformatie levensparadigma's voor veel Nederlandse gelovigen. Deze gelovigen huilden veel en graag, zo blijkt uit geschriften uit de late zeventiende en de achttiende eeuw. Momenten van inkeer en berouw gingen gepaard met heftige tranenuitstortingen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het gedicht ‘Treursang van een weder-geboren | |
[pagina 6]
| |
over de Sonde’ van Jodocus van Lodenstein, een zeventiende-eeuws dichter wiens werken tot in de late achttiende eeuw steeds opnieuw werden herdrukt en gelezen: Ah! dat mijn hert (door d'oogen
So ligt in Schuld getogen)
Nu innerlijck bewogen
Al treurende die oogen
Weer springen als springen dee, en maakten een zee
Van siltig traanen-vogt,
En vulde de logt
Met een naar wee! wee!
[...]
Het Bloed dat 's Hemels liefde
Ons tuygden, en geriefde
In 't hulpeloos gerigte.
Mijn siel! hoe dus! 't Gesigte
Van dat Heyl, van dien Ondanck verbaast mij, dat ick
(Onmagtig nog een woord
Te singen soo 't hoort)
Eyndig met een snick.Ga naar voetnoot10
Dit gedicht is typisch voor de confessionele literatuur uit de tijd na de Nadere Reformatie. Dergelijke teksten beginnen met een uitgebreide verklaring van het zondenbesef van de gelovige en diens onwaardigheid, Gods genade te ontvangen.Ga naar voetnoot11 De diepe gevoelens van berouw en angst die uit het geplaagde geweten van de zondaar voortkomen worden dan uitgedrukt in soms ellenlange beschrijvingen van diens tranen.Ga naar voetnoot12 De huilende gelovige smeekt vervolgens om vergeving door het bloed van de gekruisigde Christus, en eindigt met het uitspreken van de hoop dat deze uitdrukking van berouw een verandering in zijn gedrag en zijn gemoed zal inleiden. Tranen functioneerden aldus theologisch als een manier om God oprecht berouw te laten zien; in de retoriek van het confessionele gedicht of de bekeringsgeschiedenis hadden ze de rol van onderpand in de smeekbede om vergeving. Huilen werd zo een vast topos in de devotionele literatuur van de late zeventiende en vooral achttiende eeuw. De tranenmetaforiek die zich hieruit ontwikkelde was uitbundig: de gelovige weende geen druppels, maar zeeën, rivieren, regens en zondvloeden van tranen om zijn zonden af te wassen. Deze metaforen waren geïnspireerd door de bijbelse beeldspraak uit onder andere de (boete-)psalmen, de klaagliederen van Job en Jeremia en het berouw van Petrus en Maria Magdalena. Vaak werden ook de bijwerkingen van het huilen, die het gebed om vergeving konden versterken, beschreven: de huilende zondaar zuchtte, jammerde, snikte en snotterde, wrong zijn handen, viel op zijn knieën en weigerde te eten. Hoeveel de berouwvolle zondaar ook huilde, de enige die het in zijn macht had om zon- | |
[pagina 7]
| |
den werkelijk weg te wassen en uit te wissen was Jezus, van wiens genade de gelovige volledig afhankelijk was. Uit het geciteerde gedicht van Lodensteyn blijkt dat de tranenvloed van de zondaar zonder het bloed van Christus weinig effect had; behalve oprecht berouw en geloof was ook Gods genade door het bloed van Christus noodzakelijk voor vergeving en rechtvaardiging. Dit hechte verband tussen de tranen van de zondaar en het bloed van Christus is enerzijds terug te voeren op de al genoemde verbondstheologie, anderzijds op de ervaringspsychologie die vanaf de vroege achttiende eeuw in opkomst was. De christelijke theologie beschouwt het bloed van de gekruisigde Christus als een tweede zondvloed, de vervulling in het geloof van het verbond tussen God en mens in het Oude Testament. Net als de zondvloed van regen in Genesis verdronk ook Christus' bloed de zonden van de wereld om plaats te maken voor verzoening en nieuw leven (zie 1 Petr 3: 18-22). Deze vervulling van het Oude Testament vestigde het nieuwe verbond tussen God en zijn uitverkoren volk dat in het sacrament van de communie gecelebreerd wordt.Ga naar voetnoot13 Beide protestantse sacramenten zijn gerelateerd aan het verbond. De doop functioneert als een vernieuwing van het oudtestamentische verbond door de zonden van de dopeling ritueel af te wassen;Ga naar voetnoot14 het avondmaal vertegenwoordigt de nieuwtestamentische vervulling hiervan door Christus' bloed aan het kruis. De liturgische tekst van het avondmaal verwijst daarom expliciet naar het nieuwe verbond.Ga naar voetnoot15 Een godsvruchtige levenswandel staat zowel theologisch als liturgisch tussen de beide sacramenten in: zonder een rein geweten kan er geen deelname aan het avondmaal zijn, daardoor geen vervulling van de wet van het geloof en dus geen verbond. Het is dus geen wonder dat veel van de genoemde confessionele gedichten en egodocumenten voor de avondmaalsdeelname zijn gesitueerd; het was van het grootste belang dat de gelovige zich juist op dit moment op zijn zondigheid bezinde en om inkeer bad. De tranen die zo kenmerkend werden voor de gebeden van de berouwvolle gelovige werden reeds in het vroege Christendom beschouwd als een hernieuwing van de doop. Het begrip van een zogenaamde ‘tranendoop’ ontstond in de derde eeuw na Christus en werd in de zestiende eeuw in de protestantse theologie opgenomen.Ga naar voetnoot16 De tranen van de gelovige dienden met behulp van Gods genade om zijn zonden af te wassen en op deze manier de doop te hernieuwen en het verbond tussen God en mens te bevestigen.Ga naar voetnoot17 Naast deze theologische achtergrond reflecteerden de tranen van de huilende gelovige ook diens psychologische constellatie. Ze markeerden een moment van omslag in het uitgebreide zelfonderzoek waaraan de gelovige zich onderwierp. Het huilen functioneerde als psychologische reiniging; na goed ‘uitgehuild’ te hebben stond de gelovige open voor een | |
[pagina 8]
| |
nieuw emotioneel en religieus begin. Pieter Boddaert stelt in het gedicht ‘Liefde- en vreugdetranen’ dan ook dat de tranen waarmee de zondaar in een verwijzing naar psalm 6, de eerste boetepsalm zijn bed natweent, uiteindelijk tranen van blijdschap zijn: [De waereld] mag zich vermaken in een zinneloos gelach;
Zy heeft in 't lachen smert, haar vreugd eind in geklag:
Terwijl een godsgezind gemoed, schoon 't lichaam quynt,
Door tegenspoed bedweld, door smerten afgepynd,
Op 't eenzaam leger vaan zyn kruis en ramp vergeet,
En veelmeer tranen stort van blydschap dan van leed.Ga naar voetnoot18
De psychologische dimensie van de achttiende-eeuwse religieuze tranen laat zich gedeeltelijk verklaren vanuit de opkomst van het piëtisme, tot welke stroming ook Boddaert behoort. Oprecht gevoeld berouw speelde een belangrijke rol in de devotionele praktijk van het piëtisme, omdat deze de voorwaarde was voor de geestelijke wedergeboorte waarop de piëtistische theologie was gebaseerd.Ga naar voetnoot19 Zonder een grote gewetensnood, schuldgevoelens, zelfverachting en hevige angst voor de wraak van God kon de de gelovige ziel niet bekeerd en wedergeboren worden.Ga naar voetnoot20 Vanwege de theologische nadruk op een dergelijke boetestrijd waren expliciete emoties, en dus ook tranen, in het piëtisme nog belangrijker dan in de protestantse orthodoxie. Philipp Jakob Spener, een der grondleggers van het piëtisme, smeekt God in een dramatisch ‘Gebet um wahre Buß’ uit gewetensangst te kunnen zuchten, wenen en klagen: Ja Herr, so würcke selbst in mir die busse und bekehrung, und mache mich darzu willig und gehorsam, tüchtig und geschickt, erwecke in mir eine rechte wahre reu über meine sünde, daß ich sie hertzlich und schmertzlich beseufftze, beweine und beklage, mich betrübe und ängstige; ja, daß ich mir gleichsam gram und feind sey, daß ich so schrecklich gesündiget habe; daß ich so lang gesündiget habe; daß ich so offt gesündiget habe; und daß ich dich, o du frommer und getreuer; Gott, mit meiner missethat und übertrettung erzürnet, und dich mir zum Feinde gemacht habe.Ga naar voetnoot21 In de regels die op deze passage volgen spreekt de theoloog de hoop uit dat de gelovige net zo veel en uitbundig kan huilen als David, Petrus en Maria Magdalena.Ga naar voetnoot22 Ook in Nederland verschenen er veel piëtistische verhandelingen waarin nadruk werd gelegd op het belang van emotionaliteit voor de religieuze ervaring. Niet voor niets werden de Nederlandse piëtisten wel ‘de bevindelijken’ of ‘de fijnen’ genoemd; deze bijnamen hadden betrekking op de - volgens orthodoxe calvinisten overdreven - fijngevoeligheid van de piëtisten, die bekend stonden om hun treurige gezicht en lijzige manier van praten.Ga naar voetnoot23 De religieuze wedergeboorte van een gelovige ziel werd in deze boeken consequent beschreven | |
[pagina 9]
| |
als een tranenrijke gebeurtenis. Een voorbeeld is te vinden in het even omstreden als invloedrijke tractaat Het Innige Christendom van Wilhelmus Schortinghuis. De auteur beschrijft hoe zijn eigen bekering plaatsvond doordat een grondig zelfonderzoek zijn gevoelloze hart in beroering bracht, waardoor zijn berouw zich kon uiten in niet te stelpen tranen. Pas na deze psychische reiniging was het hem mogelijk, Jezus in zijn hart toe te laten en een nieuw begin te maken: Daarop wierde ik (nadat ik mij zoo even tot het onderzoek der Goddelijke schriften begeven haddde) schielijk en zeer onverwacht, als in een oogenblik gansch overstelpt met vele tranen, bewegingen en innerlijke ontroeringen des gemoeds [...]. O ik zag mijzelven van boven tot beneden als een zeer ijselijk en gansch afschuwelijk monster van zonden en ongerechtigheden [...]. Hier zonk ik als 't ware ter neder en versmolt als het mij scheen in een stroom van tranen, en meende dat ik in de aarde, ja zoo in den afgrond zoude neerstorten, verdwijnende in mijne helwaardige nietigheid en verdoemelijkheid, met die nare en overstelpte uitroep: Ach wat zal ik doen? Hand. 16:30. [...] O hoe klein wierde ik in mijne oogen! een worm, een made, een zondig stof en assche, een niet, ja minder als niet; ik verfoeide mijzelven duizendmaal met snikken en tranen, met schudden en bewegen van mijn ganschen lichaam [...] Jes. 6:5.Ga naar voetnoot24 De wedergeboorte is bij Schortinghuis een expliciet emotionele aangelegenheid, en ongevoeligheid een equivalent van ongelovigheid.Ga naar voetnoot25 Deze gelijkschakeling van religiositeit en emotionaliteit vinden we ook in de vele egodocumenten die uit de achttiende eeuw bewaard zijn gebleven. Zo citeert Els Stronks het dagboek van Jacoba van Thiel, waarin deze piëtistische vrouw beschrijft hoe ze al lezend in de bijbel - met name de psalmen - vaak tot tranen toe bewogen wordt, en daardoor dichter bij God komt.Ga naar voetnoot26 Ook Fred van Lieburg beschrijft de Nederlandse piëtistische bekeringsgeschiedenis, die zonder uitzondering over vele emoties en tranen verhaalt, als een zeer emotioneel genre: Vaak werd er gedurende vele dagen en weken en met vele tranen geweend en getreurd om de voorgaande levenswandel, die tot eer van satan en de goddelozen, en tot oneer van God en de godvrezende was geweest. Paulus van der Spek was zo benauwd ‘dat ik het moest uitschreeuwen op mijn legerstede en ook in het open veld en in het verborgene’, terwijl Willem Mense soms huilend van ellende door het staande koren kroop.Ga naar voetnoot27 Hoewel emoties en tranen een evident grotere rol speelden in het geloofsleven en de conventikels van de Nederlandse piëtisten, waren ze middels het al eerder genoemde verbondsdenken ook in de orthodoxe calvinistische geloofsleer verankerd. De emotionele beeldspraak en tranendiscoursen die hier zijn beschreven, zijn dan ook niet beperkt tot de piëtistische devotie, maar komen ook voor in gereformeerde, baptistische en mennonitische bronnen.Ga naar voetnoot28 | |
[pagina 10]
| |
Religieuze versus sentimentele tranenJuist op het gebied van de gelijkschakeling van gevoeligheid met diepzinnigheid, en van psychologische ontberingen met wijsheid, vertoont de emotionele religiositeit die hierboven is beschreven opvallende overeenkomsten met het sentimentalisme, dat rond dezelfde tijd in Nederland zijn culminatiepunt bereikte. Bronnen uit de beide stromingen stemmen idiomatisch opvallend met elkaar overeen. Zowel religieuze als sentimentele tranen werden niet druppelsgewijs, maar in stortvloeden vergoten; beide soorten tranen werden begeleid door zuchten, steunen en handengewring; beide werden bovendien expliciet beschreven als het resultaat van oprechte emoties, die leidden tot een geestelijke ommekeer. De preken van Bernardus Bosch laten heel duidelijk de overeenkomsten tussen beide idiomen zien: Ja! zo er iets is, om u op het gevoeligst te overtuigen, 't is het gedrag van den ouden Vader omtrent zijnen verkwistenden Zoon. Als hij nog verre was, zag hij hem. Op het zelfde oogenblik, toen hij den armen, den weenenden, den uitgeteerden jongeling beschoude, begon zijn ingewand te rommelen als een harp, waar op zagte, godlijke, tonnen geslagen worden. Zijn hartpols slaat terstond, en zijn bloed kroop naar hem, eer 't naar hem toe mogt gaan. Hij gedagt niet meer aan zijn ongeregeld leeven. Vaderlijke deernis teekent een handschrift van vergetelheid. Zijn hart vliegt voor uit. Hij loopt met open armen naar hem toe. Er is geen enkele kreuk op 't voorhoofd, geen vergramd woord op zijne lippen. De blijdschapstraanen benatten zijnen breeden witten baard. De beevende jongeling ligt, op zijne nadering, al op zijne knieën, en smeekt, en kermt met gevouwen handen.Ga naar voetnoot29 Net als de gevoelige gelovige, ervoer ook de modieuze sentimentalist frictie tussen zijn eigen overgevoelige ziel en de harde, gevoelloze wereld om hem heen.Ga naar voetnoot30 Dit geestelijke lijden bracht echter tevens voldoening met zich mee: in zijn continue strijd met de wereld en met zichzelf herkent de sentimentalist, net als de bevindelijke gelovige, zijn eigen deugdelijkheid. In Posts Het Land beschrijft Emilia haar sombere karakter als resultaat van haar contemplatieve natuur. Door al het lezen en denken wordt ‘wat eerst zachte vrolijkheid is, [...] ras aangename droefgeestigheid; en deze denkende ernst.’Ga naar voetnoot31 Somberte en zwaarmoedigheid waren net zo paradigmatisch voor de sentimentele ziel als voor de berouwvolle zondaar. De noties omtrent deugdelijkheid die in de sentimentalistische theorievorming werden gehanteerd, vertonen verdere gelijkenissen met de deugdzaamheid die in stichtelijke geschriften te vinden is. In beide gevallen is morele verbetering het gevolg van uitgebreide introspectie, zelfkennis en emotionele zelfeducatie. De contemporaine definitie van de Duitse term voor sensibiliteit, Empfindsamkeit, refereert aan precies dit aspect van morele zelfontwikkeling door emotionele gevoeligheid: Empfindsamkeit [...] bedeutet eine Leichtigkeit, sanfte moralische Empfindungen zu erwecken. [...] Ein gewisser Grad der Empfindsamkeit für das Schöne und Gute, ist zur moralischen Besserung des Menschen unumgänglich nöthig. [...] Sie [die schönen Wissenschaften] dienen nicht blos zum Zeitvertreib, sondern ihr letzter Endzweck geht auf moralische Empfindungen, die durch Verstand und Weißheit geleitet werden.Ga naar voetnoot32 | |
[pagina 11]
| |
Sentimentele moraliteit werd, kortom, zowel gedefinieerd via als bereikt door sensitiviteit. Rhijnvis Feith beargumenteert in zijn tractaat Het ideaal in de kunst dat zijn esthetische ideaal tevens ‘het ideaal van het Goede’ is, dat ‘voor zijn [de kunstenaars] geest staat, daar zijn hart voor ontgloeit, dat zijne driften gaande maakt’.Ga naar voetnoot33 Kunst die dit doel nastreeft, bevordert bovendien de ‘beschaving van verstand en veredeling van het hart, en vooral de Godsdienst en in de eerste plaats de Christelijke’.Ga naar voetnoot34 Deze morele ontwikkeling zou moeten plaatsvinden door middel van het opwekken en sturen van de sentimenten. De kunstenaar diende zich daarom te richten op het opwekken van emoties bij zijn publiek: ‘Neen, om de harten voor de deugd en het waar geluk, dat op de deugd alleen rust, te winnen, moet men de verhevenste gewaarwordingen [...] afschilderen.’Ga naar voetnoot35 In de gevoelsesthetiek van de sentimentalisten zijn kunst en ethiek dus nauw met elkaar verbonden.Ga naar voetnoot36 In deze context waren de sentimentele roman, het dagboek en de brief zeer belangrijke genres. De lezer ervan kon leren door middel van empathie met de moeilijkheden waardoor de onvermijdelijk tragische held van het boek zich emotioneel ontwikkelde. De emoties - in het bijzonder milde emoties zoals medelijden, tederheid, vriendschap en liefdeGa naar voetnoot37 - vormden het eigenlijke thema van de sentimentele roman. De ervaring van deze emoties door de held èn de lezer bepaalden de morele educatie die in de structuur van het boek was ingebed. Hoewel het eind van het boek tevens het eind van de emotionele ontwikkeling van hoofdpersoon en lezer betekende, stond de weg daarnaartoe altijd voorop. De ervaring van de emotionele strijd zelf was belangrijker dan het resultaat ervan.Ga naar voetnoot38 In dit opzicht vormden de sentimentele roman, brief en dagboek seculiere pendanten van de stichtelijke bekeringsgeschiedenissen en egodocumenten die ik eerder besprak. Een onontbeerlijk aspect van de sentimentele moraliteit was huilen. Tranen die vloden uit een bewogen geweten maakten emotionele ervaringen kenbaar en tastbaar. Ze markeerden, net als in het geval van de oprechte zondaar, het begin van de weg naar deugdelijkheid. Het sentimentele huilen, als uitdrukking van intense emoties, was tevens een bewijs van deugdelijkheid.Ga naar voetnoot39 De Encyclopédie van Diderot en D'Alembert benadrukt de deugdelijke kant van huilen uit oprechte emoties: Les pleurs sont l'effet de toute violente émotion de l'ame; car on pleure d'admiration, de joie, de tristesse, &c. Les plus grands héros n'étoient point honteux chez les anciens de verser des larmes. Achille, Alexandre, Scipion, Annibal ont fu pleurer. Comment les pleurs déshonoreroient-ils un grand homme, puisque la sensibilité dont ils procedent est une vertu? Les larmes qu'Ennée versa dans le mouvement de joie qu'il ressentit de voir l'honneur qu'en faisoit à sa patrie & aux braves guerriers qui | |
[pagina 12]
| |
l'avoient si courageusement défendue, étoient des larmes d'une ame bien née; sunt lachrymae rerum, dit Vergile, locution latine qui est d'une élégance admirable.Ga naar voetnoot40 Ook de Nederlandse sentimentalisten vonden huilen een bewijs van morele grootheid, zoals blijkt uit verschillende passages in de poëzie van Jacobus Bellamy: Welaan! dat dan mijn traanen vloeien!
't Zijn traanen van gevoel!
In 't stug en ongevoelig harte,
Woont ware grootheid niet!Ga naar voetnoot41
Rhijnvis Feith is zelfs van mening dat het vermogen tot huilen ware menselijkheid kan tonen: Hij, die geen' teêrheid kent, moog' u, ô Jongling! doemen [...]
Dan, elk aandoen'lijk hart kan u, slegts zugtend noemen [...]
Ja, Maagden! ween' hier vrij - schreit ... schreit, ô Jongelingen
Gij weent... gij weent der mensch'lijkheid! [...]
't Is 't reinst gevoel, waar voor gij schreit!Ga naar voetnoot42
De parallellen die P.J. Buijnsters naar aanleiding van dit soort passages opmerkt tussen het sentimentele idioom van Rhijnvis Feith en het piëtistische sentimentalisme van diens Duitse voorbeeld Klopstock wortelen mijns inziens eerder in de discursieve en levensbeschouwelijke overeenkomsten tussen beide stromingen, dan in de mogelijke piëtistische interesses van de schrijver.Ga naar voetnoot43 Zo werd ook de piëtistische wedergeboorte, die zoals we gezien hebben op dezelfde manier plaatsvond als de sentimentele Bildung, vaak in termen van sensitiviteit beschreven. De piëtistische theologen beschouwden een gevoeligheid voor de zachte emoties als voorwaarde voor oprecht berouw; Spener benadrukt herhaaldelijk dat het hart van de gelovige gevoelig moet worden voor ‘empfindliche ängste’, zodat het uit echte gevoelens van spijt kan smelten.Ga naar voetnoot44 Tranen werden in beide contexten beschreven als een bewijs van de wijsheid die uit gevoeligheid voortkomt. De hechte thematische en stilistische verbindig tussen beide stromingen werd verder versterkt door de voortdurende kritiek op de sentimentele mode vanuit zowel stichtelijke alsook literatuurkritische kringen. Critici van het sentimentalisme verwoordden steeds weer de angst dat door de onderdompeling in wat zij beschouwden als modieuze dweperij, de ‘ware’, deugdelijke bevindingen in gevaar kwamen. Door dit debat, dat door Annemieke Meijer uitgebreid in kaart is gebracht,Ga naar voetnoot45 verkreeg de Nederlandse sentimentele literatuur een vaak expliciet christelijk karakter: auteurs als Feith en Post maakten steeds duidelijk dat de gevoelens waaraan hun hoofdpersonen waren blootgesteld, christelijk en dus deugdelijk waren. Deze christelijk-bevindelijke invulling van de sentimentele ervaringspsychologie onderscheidt het Nederlandse sentimentalisme duidelijk van bijvoorbeeld de vaak natuur- | |
[pagina 13]
| |
theologisch of deïstisch geöriënteerde Duitse Empfindsamkeit, en maakt de scheidslijn tussen religieuze bevindelijkheid en seculiere sensibiliteit in dit land zeer onduidelijk. Sentimentele zowel als bevindelijke tranen waren het resultaat van introspectie, zelfkennis en de wil tot morele ontwikkeling. Huilen was actief: het functioneerde tegelijk als sensitieve zelfexpressie en als morele zelfheling. Om deze redenen was het van het hoogste belang dat de tranen die vergoten werden, uit niets anders dan echte, diepe gevoelens resulteerden. Zowel in sentimentele als in bevindelijke bronnen wordt veel aandacht besteed aan het verschil tussen ‘echte’ en ‘valse’ tranen. Terwijl de eerste direct aan het deugdelijkgevoelige hart ontsprongen, werden de laatste beschouwd als een leeg fysiek mechanisme dat geen enkele verbinding had met hart; valse tranen en de valse gevoelens die ze weerspiegelden konden slechts de morele ontwikkeling hinderen of zelfs in gevaar brengen.Ga naar voetnoot46 | |
Sociale functies van het huilenNaast hun psychologische en ethische functie, hadden de tranen van gevoelige gelovigen en sentimentalisten ook een duidelijke sociale dimensie. Ze maakten de teergevoeligheid van de huilende persoon zichtbaar en kenbaar aan diens omgeving, of die nu een lezerskring, een salon of concertzaal, een kerkgemeenschap of een biechtvader was. Omdat de contemporaine ideeën met betrekking tot moraliteit expliciet in verbinding werden gebracht met sociabiliteit, wonnen de tranen die uit persoonlijke emoties werden vergoten aan betekenis en zwaarte wanneer ze publiek werden gemaakt. Zowel in religieuze als sentimentele kringen veroorzaakten de paradoxale pogingen om individualiteit en sociabiliteit met elkaar te verbinden wrijving.Ga naar voetnoot47 Eenzaamheid, bijvoorbeeld, was om deze reden problematisch. Feith en Post ervoeren afzondering net als Goethe als ‘een voortreffelijke balsem voor de ziel’,Ga naar voetnoot48 en de bevindelijke gelovige trok zich het liefst in een eenzaam hoekje of alleen in de natuur terug om zichzelf aan gebed en reflectie te wijden.Ga naar voetnoot49 Kloosters werden vanwege de volstrekte isolatie van kloosterlingen vaak beschreven als een welhaast mystiek oord, waar zelfbeschouwing en persoonlijke emotionaliteit door middel van contemplatie tot grote hoogte konden opbloeien. Teveel afzondering maakte echter de ontwikkeling van de al even belangrijke sociale vaardigheden onmogelijk. Een van de manieren om deze paradox op te lossen was om de wens om alleen te zijn in de sociale conversatie te integreren; door het verlangen naar eenzaamheid te delen, konden gevoelige zielen hun deugdzaamheid publiek maken, en tegelijk collectieve sensitieve identiteiten creëren.Ga naar voetnoot50 De brieven in Posts Het Land zijn vaak op eenzame plekjes geschreven, en vervullen dus deze zeer gewenste rol van overbrugging tussen eenzaamheid en gedeelde gevoelens: | |
[pagina 14]
| |
Ik zit deze brief te schrijven, in een eenzaam hoekje van het beukenbos, waarin wij dikwijls wandelden, dat zelden betreden wordt en daar het mos, nog door geen voet gedrukt, een schone hoogte heeft.Ga naar voetnoot51 Zowel vanuit religieus als sentimenteel perspectief was er geen beter bewijs van deugdzame gevoeligheid dan een eenzame huilbui. Ook hier, echter, kon dit bewijs alleen geapprecieerd en gewaardeerd worden wanneer er achteraf getuigenis van werd afgelegd. De vaak schier eindeloze opsommingen in achttiende-eeuwse romans van wanneer, waar, waarom en hoeveel de held(in) huilt of gehuild heeft, zijn een manifestatie van het verlangen, de waarde van het huilen te valideren.Ga naar voetnoot52 Het literaire dagboek (in religieuze kringen ook ‘zielsdagboek’ genoemd) vormde een zeer geschikt voertuig voor zulke gedeelde intimiteit, omdat het de ruimte bood om zowel de huilbuien van de auteur als de hoogstaande emoties waardoor die tranen werden veroorzaakt, te beschrijven.Ga naar voetnoot53 Niet zelden wordt er tijdens het schrijven gehuild; de uitroep ‘- Ik moet enige ogenblikken afbreken!’ van Posts heldin Eufrozyne is een typisch voorbeeld.Ga naar voetnoot54 In de briefroman kon bovendien de reactie van de ontvanger op de ontboezemingen worden opgenomen: ‘Ik heb tranen van blijdschap met u geweend.’Ga naar voetnoot55 Huilen was een sociale activiteit, zoals ook blijkt uit de grootste Duitse encyclopedie van de achttiende eeuw, de Zedler: Der Mensch allein, der eine Vernunft alleine hat, kan weinen, und daß er dieses Vermögen hat, ist aus sonderbarer Providentz geschehen. Denn da er ihn zur Socialität erschaffen so soll er andere durch das Weinen zur Mitleidigkeit; durch das Lachen aber zur Beyfreude bewegen, und dadurch Gelegenheit geben, daß die Liebe unter einander je mehr und mehr gestärcket mithin das Band der Socialität fester werden.Ga naar voetnoot56 De sentimentele zowel als de bevindelijke ziel lijkt te genieten van zijn lijden, en huilen fijn te vinden, omdat deze geestestoestanden de buitenwereld zijn gevoeligheid en deugdelijkheid toonden. Zwaarmoedigheid en tranen waren onderdeel van een aantrekkelijke sociale verschijning. Anne Vincent-Buffault beschrijft in haar studie over gevoeligheid en sentimentaliteit in achttiende-eeuws Frankrijk uitgrebreid dat huilen een onmisbaar onderdeel was van de modieuze salons. Tijdens het voorlezen van sentimentele verzen konden zowel voorlezer als zijn publiek hun gevoeligheid laten zien èn met elkaar delen door middel van een dramatische declamatie en stemgebruik, expressieve gezichtsuitdrukkingen, zuchten en meest overtuigend, huilen.Ga naar voetnoot57 Vanwege de sociale waarde ervan werd huilen een subtiele vorm van verleiding; hoe meer men van zijn gevoelige kant liet zien, hoe aantrekkelijker men was.Ga naar voetnoot58 Het huilen van de gevoelige zondaar had een zeer vergelijkbare sociale functie. Tijdens de boetedoening - of deze nu tot een biechtvader, de geloofsgemeenschap, of tot de pagina's van een dagboek gericht is - deelt de bevindelijke gelovige zijn geheime zonden, de meest persoonlijke beleving van zijn gevoelens van berouw en zijn morele inzichten met een ‘pu- | |
[pagina 15]
| |
bliek’. De geïntendeerde reactie van dit publiek, die tevens maatgevend is voor de effectiviteit en betekenis van de boetedoening, is empathie, medelijden en uiteindelijk vergevende waardering. Net als de expliciete gevoeligheid van de sentimentele salonbezoeker heeft ook die van de bevindelijke zondaar een direct sociaal effect: wanneer oprecht berouw zichtbaar is, zal de boetedoening in de vorm van een vergrote sociale status ‘de performatieve magie van de verzoening’ totstandbrengen.Ga naar voetnoot59 Vanuit dit oogpunt kan ook de bevindelijke bekeringsgeschiedenis worden geïnterpreteerd als een enactment van sensitiviteit. Vanuit dit cultuursociologische perspectief kunnen de achttiende-eeuwse tranen worden geïdentificeerd als niet alleen het bewijs, maar zelfs als een performance van sensitiviteit. Huilen was vaak een bestudeerde openbare demonstratie van gevoeligheid die juist door het publieke karakter ervan performatieve betekenis verkreeg.Ga naar voetnoot60 Deze performance kreeg op uiteenlopende manieren een concrete gestalte: van het publiceren van een sentimenteel (dag-, brieven-)boek tot het publiekelijk voorlezen ervan, van het wegpinken van een gevoelig traantje tijdens de beschaafde conversatie tot de demonstratieve somberheid van de ‘fijnen’. De publieke sfeer verschoof hiermee van het openbaar gepubliceerde en gelezen woord tot de salon, het conventikel en de biechtstoel. Deze sociale functionaliteit van huilen is onderdeel van een ontwikkeling die het meest indringend door Jürgen Habermas is beschreven als het ontstaan van een ‘publikumsbezogene Privatheit’ in de achttiende eeuw.Ga naar voetnoot61 Habermas argumenteert onder andere dat de openbare reflectie op de eigen intellectuele en emotionele ontwikkeling onderdeel werd van het nieuwe politieke ethos. Zoals boven beschreven droeg de explosieve groei van literaire zelfreflectie in de vorm van briefromans, dagboeken en psychologische Bildungsromane in het kielzog van deze historische ontwikkeling bij aan het ontstaan van een nieuwe publieke sfeer, waarin intimiteit gedeprivatiseerd werd en plaats maakte voor gedeelde emoties en intersubjectiviteit.Ga naar voetnoot62 Het compulsieve delen van individuele gevoelens, en de publieke huilbuien van de sentimentelen en bevindelijken kunnen in dit licht opnieuw geïnterpreteerd worden. Juist de meest subjectieve gevoelens waren niet alleen thema, maar ook doel van de op deze manier ontstane intersubjectiviteit. Omdat sensibiliteit een sociale kwaliteit was die voor zijn erkenning afhankelijk was van publieke tentoonspreiding, werden persoonlijke emoties per se collectief; de hooggewaardeerde affecten van ‘medeleven’ en ‘medelijden’ werden letterlijk gezien als de gedeelde gevoelens van een demonstratief gevoelige ziel en zijn net zo expliciet emotionele omgeving.Ga naar voetnoot63 Tranen, het directe en bovendien zeer zichtbare resultaat van hevige emoties, waren instrumenteel in deze vorm van intersubjectieve communicatie. Zien huilen deed huilen; waar tranen vloeiden, werden persoonlijke emoties gedeeld en vaak in collectief wenen publiek gemaakt. Vincent-Buffault spreekt in de context van de Franse salons zelfs van de ‘vloeibare economie van tranen’, die een primaire vorm van com- | |
[pagina 16]
| |
municatie vormde.Ga naar voetnoot64 Omdat het de grenzen tussen de private en de publieke sfeer voortdurend actief verstoorde en opnieuw definieerde, functioneerde het sentimentele huilen als een van de werkzame factoren in de vestiging van een nieuwe publieke sfeer. | |
Sentimentele, metafysische en performatieve tranen in Elisabeth Maria Posts Het LandDe religieuze, sentimentele en sociale aspecten van het achttiende-eeuwse huilen die in dit artikel zijn beschreven, waren door de grote culturele invloed van met name de Nadere Reformatie in Nederland nog sterker met elkaar vermengd dan elders. Er lijkt, sterker nog, door de voortdurende nadruk op het christelijke karakter van het sentimentalisme in Nederland, naast de beschreven vervaging van de grenzen tussen religieuze en sentimentele emotionaliteit enerzijds, en private en publieke gevoelens anderzijds, nog een derde vorm van grensvervaging werkzaam te zijn geweest. Deze emoties alsmede hun concrete manifestatie in tranen hadden hier namelijk ook een metafysische dimensie; ze begeleidden wat Buijnsters de ‘kosmische ontgrenzing van het eigen ik’ heeft genoemd.Ga naar voetnoot65 Door het vaste geloof in zijn eschatologische heil waren de emoties van een bevindelijke gelovige nooit beperkt tot het wereldse tranendal, maar omvatten ze ook de heilsverwachting na en buiten dit leven. Tranen van ongenoegen om het tijdelijk-aardse gingen vaak als vanzelf over in tranen van verlangen naar het eeuwig-hemelse, zoals bijvoorbeeld volgend citaat van Rhijnvis Feith illustreert: Zoo wordt mijne ziel geheel gevoel als ik eenzaam de volle maan aan een' ruimen en zuiveren hemel beschouw. Ik staar er gedachteloos op; mijne aandoeningen overstelpen mij; tranen biggelen langs mijne wangen; ik kom weder tot mij, en de gedachtenis van alle mijne overleden vrienden zweeft voor mijne oogen; ik bepeins mijne vergankelijkheid, ik gevoel mijne onsterfelijkheid.Ga naar voetnoot66 De sentimentele en bevindelijke tranen in de Nederlandse literatuur waren derhalve vaak tevens metafysische tranen, die de overgang van wereldlijke naar eschatologische overwegingen en gevoelens markeerden. Zoals bijvoorbeeld het boven geciteerde gedicht van Boddaert laat zien, resulteren deze tranen vaak eerder uit de ambivalent ‘zwaarmoedige vreugde’ van de bevindelijke geest dan uit eendimensionaal verdriet. Alle drie de typen tranen, in al hun onderlinge vervlochtenheid, zijn terug te vinden in de mortuaire literatuur, die tijdens de sentimentele periode in Nederland een grote bloei beleefde. Dit in zekere mate stichtelijke genre binnen de sentimentele literatuur groeide in Nederland met name uit de imitaties van de Engelse graveyard literature en beschreef de veelal nachtelijke verblijven van ettelijke hoofdpersonen op kerkhoven, alwaar zij zich in het maanlicht en onder tranen wijdden aan contemplaties over sterfelijkheid en eschatologie.Ga naar voetnoot67 Hier vloeien alle aspecten van het sentimentele huilen samen: de bevindelijke zondaar toont zich publiekelijk gevoelig, en leert uit zijn hevige emoties de metafysische les van de eschatologie. Ondanks het evident stichtelijke karakter van de grafliteratuur diende ook de lezer hiervan te worden gewaarschuwd voor de mogelijk ondeugdelijke of desocialiserende gevolgen van een al te groot zwelgen in sentimentele eenzaamheid. Jacob Eduard de Witte | |
[pagina 17]
| |
schrijft zelf in het voorwoord bij zijn sentimentele roman Zephire uit 1788: ‘een traantje of drie die een gevoelvolle trek u afdwingt is niets; zy zullen u niet schaaden - houdt slechts altyd in het oog dat gy een christen zyt.’Ga naar voetnoot68 Elisabeth Maria Posts brievenroman Het Land, in brieven vormt een goede illustratie van alle genoeme aspecten van het sentimentele huilen in de Nederlandse literatuur. Het boek, dat wegens zijn enorme succes binnen het eerste jaar drie herdrukken beleefde, werd in 1788 met een inleiding van de bevindelijke predikant en devotioneel dichter Ahasverus van den Berg uitgegeven. Van den Berg prijst de wijze waarop Post met haar brieven de lezer sentimenteel weet te ‘roeren en behagen’ en daarbij tegelijk haar eerbied voor religieuze thema's weet uit te drukken, ‘zodat men deze brieven, zowel tot Godsdienstige stichting, als tot een aangename uitspanning lezen kan.’Ga naar voetnoot69 Het boek vormt de weerslag van de intieme correspondentie tussen de twee gevoelige vriendinnen Emilia en Eufrozyne en is op verschillende manieren karakteristiek voor de Nederlandse interpretatie van de Europese sentimentele modes. De vrouwen wisselen, veel meer dan de feitelijkheden uit hun dagelijks leven, hun gevoelens daaromtrent uit. Dat deze gevoelens, zoals het de schrijfsters van een sentimenteel brievenboek betaamt, heftig zijn en om al even heftige reacties vragen, laten de vele uitroepen en afgebroken zinnen, maar bovendien de vele tranen van de beide vriendinnen zien. In iedere brief wordt wel verteld over een huilbui, de aanleiding daarvoor en de les die eruit is getrokken; de vrouwen laten bovendien geregeld weten, tijdens het schrijven door emoties overvallen te worden en de pen enige tijd neer te moeten leggen. Net als de Franse, Duitse en Engelse sentimentalisten zwelgen de vriendinnen ook in hun gevoelens voor elkaar. Vriendschap werd beschouwd als een van de hoogste emoties, die Emilia en Eufrozyne deugdelijke tranen van wederzijds medeleven doet wenen, immers ‘[e]en traan die de vriendschap over ons lot weent, is balsem in de wonden des harten.’Ga naar voetnoot70 Emilia woont in een klein dorp, omringd door een bezielde en inspirerende natuur. De eenzaamheid geeft haar de gelegenheid zich over te geven aan haar lectuur en bespiegelingen, zodat ze zich dikwijls verbeeldt ‘bijna een Non in haar cel te zijn’.Ga naar voetnoot71 De contemplaties waaraan beide dames zich wijden, markeren tevens het samengaan van sentimentalisme met bevindelijkheid, en daarmee het specifiek Nederlandse karakter van Het land. De vriendinnen tonen zich goede calvinisten in de stijl van de Nadere Reformatie: hoewel ze zich bewust zijn van hun eigen zondigheid, tonen ze zich voortdurend bereid om door middel van hun gevoeligheid religieuze lessen te leren, om op die manier Gods verbond waardig te zijn. Emilia's overdenking over het berouw van Petrus - een geliefd topos in de achttiende-eeuwse devotionele literatuur - laat zien hoe de ervaringspsychologie gevoeligheid en bevindelijkheid aan elkaar koppelt. Naar aanleiding van haar gedachten aan de discipel herleest Emilia de betreffende passage in Klopstocks Messias en huilt met de berouwvolle apostel mee: Ik verbeeldde mij de smart die de ziel van deze discipel folterde [...] en - toen - ja, nog lang daarna, edele tranen, uit gemengde hartstochten, [deed] vloeien. - Ik stak toen de lamp weer aan, en las in de onvergetelijke KLOPSTOCK, dit zo allertreffendst geschilderd stuk; - ik bewonderde de kunst des on- | |
[pagina 18]
| |
sterfelijken dichters, die mij niet slechts iets deed gevoelen van 't geen Petrus voelde en tranen deed storten om zijn wenen, maar ook mijn hart deed gloeien van liefde tot mijn Zaligmaker.Ga naar voetnoot72 Deze brief verweeft de bewondering voor een sentimenteel dichter met de ervaring en expressie van oprecht berouw, en de uiteindelijke loutering van de ziel door de ervaringsschool van heftige emoties. Door het gebeurde bovendien gedetailleerd aan haar vriendin te verhalen maakt Emilia haar deugdelijkheid openbaar; Eufrozyne laat op haar beurt niet na om in haar daarop volgende brief te vertellen hoezeer zij door het relaas van Emilia geroerd was. De somberheid die hierboven werd beschreven als paradigmatisch voor zowel de gevoelige als de bevindelijke geest ervaren de vriendinnen als een aangenaam lijden: ‘Welk een sombere wellust gevoelt mijn ziel!’Ga naar voetnoot73 De schedel die Emilia als memento mori op haar bureau heeft staan symboliseert de metafysische aspecten van Het land. De heldinnen wijden vele brieven aan thema's als de dood en eschatologie. Beiden hebben een voorliefde voor graven en kerkhoven: veelvuldig beschrijven ze hun gedachten en tranen bij de graven van geliefden. Zeer typerend voor de religieuze gelaagdheid van de Nederlandse sentimentele literatuur is ook de liefdesgeschiedenis waarvan Emilia haar vriendin vertelt. Zij was ooit verliefd op de gevoelige en intelligente Melidor, die haar verzen van Miller voorlas, en die haar zelfs de zo geliefde afzondering als eenzaamheid deed voorkomen. Melidor echter stierf voortijdig, en Emilia rest niets anders dan haar vriendin om tranen van medelijden te vragen. Na een gezamenlijke huilbui besluit Emilia het verhaal van haar ongelukkige liefde met een religieuze bespiegeling: de hoop op een toekomstig leven samen met haar Melidor verandert haar droefheid in blijdschap en droogt haar tranen.Ga naar voetnoot74 De metafysische dimensie van het ervaringspsychologische leerproces overwint hier de aardse gevoelens van verlies. Eufrozyne deelt de lezer mede dat ze na het horen van deze geschiedenis nog meer van haar vriendin houdt, en bezegelt hiermee de performatieve werking van diens tranen: juist het delen van haar hevige emoties en de les die ze daaruit trekt, maakt Emilia's deugdelijkheid kenbaar en waardeerbaar. De gedeelde gevoeligheid en ervaringswijsheid van de beide vriendinnen verstevigt hun vriendschapsband, die gebaseerd is op de wederzijdse herkenning van deze kenmerken. In de ‘zachte droefgeestigheid’ van de avondschemering mijmeren Emilia en Eufrozyne samen over de wereld, de menselijke natuur en de vriendschap; ‘- wij zagen elkander zwijgend aan; en onze vochtige ogen zeiden elkander: dat één gevoel ons bezielde.’Ga naar voetnoot75 Heel opmerkelijk in dit kader zijn ook de beschrijvingen van Emilia's grafmonument, dat ze in het midden van een beukenbos heeft laten maken om zichzelf te herinneren aan haar vergankelijkheid en uiteindelijke bestemming. Ze bezoekt haar graf vaak 's nachts om beter te kunnen nadenken en neemt ook Eufrozyne mee tijdens een van die nachtelijke wandelingen (zie illustratie). De vriendinnen hebben een roerend gesprek over hun sterfelijkheid en de tijd die na de dood komt. Onder tranen en uitroepen verzekeren ze elkaar van de onsterfelijkheid van hun vriendschap en het weerzien na de dood: Wat zult gij, wat zal ik, gevoelen! Hoe zullen wij, al waren onze graven in onderscheidene wereldoorden, elkander tegemoet ijlen! en in elkanders omarming, nieuwe wellust gevoelen, dat wij herleven! | |
[pagina 19]
| |
Hoe zullen wij, met verrukking, de lotwisseling van ons eertijds verderfelijk lichaam zien! ons de scheiding in het vorig leven herinneren! Maar met geen andere tranen, dan die der dankbaarheid en vreugde [...].Ga naar voetnoot76 Ook de dood van Eufrozyne aan het einde van het boek wordt in deze termen beschreven: weliswaar weent Emilia een stortvloed van tranen op het graf haar vriendin, maar deze zijn tranen van dankbaarheid om hun vriendschap en van vreugde om het toekomstige weerzien. De onsterfelijkheid van hun intense emoties verleent de vriendschap van de beide vrouwen een metafysische dimensie; de tranen die Emilia om Eufrozyne vergiet vormen de tastbare manifestatie van deze transcendente gevoelens. Het publieke forum van de briefroman maakt het bovendien mogelijk dat ook de lezers van Het Land op intersubjectieve wijze kunnen delen in de emotionele ervaringsschool die de vriendinnen doorleven. Elisabeth Maria Posts Het Land vormt een typisch voorbeeld van de Nederlandse verwerking van het internationale sentimentalisme. Het boek laat de drie vormen van grensvervaging zien die in dit artikel als onderdeel van deze korte fase in de Nederlandse literatuurgeschiedenis zijn aangemerkt. Religieuze en sentimentele emotionaliteit zijn volledig met elkaar vervlochten, beide vormen van gevoeligheid worden middels het brievenboekgenre direct in de intersubjectieve publieke sfeer geplaatst, en de bevindelijke visie op sterfelijkheid doet de grens tussen leven en dood vervagen tot een metafysische overgang naar eschatologisch heil. De door de beide heldinnen vergoten tranen functioneren als voertuig voor en belichaming van deze gelaagde grensoverschrijding.
Voor Guido |
|