De Achttiende Eeuw. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Jan Roegiers
| |
[pagina 166]
| |
De ultra-orthodoxe tegenstanders van de mogelijkheid van een ‘katholieke’ Verlichting hebben wel met graagte deze stroming geassocieerd met ‘protestantisme’. De tegenstanders van Jozef II vergeleken zijn optreden tegen de contemplatieve kloosters met dat van Hendrik VIII en de protestantse vorsten in de zestiende eeuw. In de ogen van dergelijke critici waren de kerken religiekritische ideeën van de achttiende eeuw hét logische uitvloeisel van het afwijzen van elke vorm van religieuze autoriteit die van nature in de Reformatie ingebakken was. Dit is een vast thema van veel katholieke apologetica in de achttiende eeuw en tijdens de negentiende zou met grote verbeelding daarop worden voortgeborduurd. Auteurs als Barruel, De Bonald, De Maistre en een hele reeks ultra's na hen, schilderden met brede trekken historische fresco's waarin de continuïteit werd onderstreept tussen Reformatie, Verlichting, Vrijmetselarij en Revolutie. Hun tableau kreeg vaak apocalyptische kleuren wanneer ze de onvermijdelijke ondergang beschreven waartoe deze hellevaart moest leiden.Ga naar voetnoot5. Deze associatie van ‘verlicht’ met ‘protestants’ werd door vele protestanten zelf gemaakt. Binnen de Republiek der Verenigde Nederlanden gebeurde dat in het bijzonder om zich te distantiëren van het ‘onverlichte’, want katholieke bevolkingsdeel. Het komt mij voor dat dit argument in het Koninkrijk van Willem I nog meer dan onder de Republiek werd gebruikt. Late verlichters, als de koning zelf en vele van zijn raadgevers en medewerkers, laboreerden aan een hervormingsprogramma dat de katholieken in het koninkrijk, in het bijzonder in het Zuiden, tot het ware licht zou brengen. De associatie moest dus geenszins door orthodoxe katholieken uitgevonden worden: ze vonden het argument gebruiksklaar bij hun tegenstanders. Merkle reeds heeft er op gewezen wat de fundamentele denkfout is van hen die de term Katholische Aufklärung behandelen als een contradictio in terminis: ze gaan ervan uit dat ‘Verlichting’ een helder, eenvoudig en eenduidig begrip is waarvan de inhoud a priori gegeven is. Daarmee forceren ze de veelvormige werkelijkheid van de achttiende eeuw, de vele soorten en vormen van ‘verlichtingen’ in een keurslijf van latere makelij. Het is waar dat de term ‘Katholieke Verlichting’ geen achttiende-eeuwse uitdrukking is om de eigentijdse situatie of elementen eruit te typeren. Daarom is het nog geen anachronisme. In de achttiende eeuw gebruikte men andere woorden om duidelijk te maken dat ‘Verlichting’ geen eenduidig begrip is. De toenmalige literatuur demonstreert dit ten overvloede aan de hand van de term ‘ware Verlichting’. Blijkbaar wilde men zich daarmee afzetten tegen een ‘valse’ Verlichting, of toch ten minste tegen andere stromingen die zich min of meer terecht ‘verlicht’ noemden. En in alle geval aarzelden christenen die zo graag met dit begrip ‘ware Verlichting’ schermden niet om zichzelf ‘verlicht’ te noemen. | |
[pagina 167]
| |
Diezelfde lieden, theologen, pastores, bisschoppen, maar ook ambtenaren, politici en rechters, verbonden de term ‘verlicht’ echter veel liever met ‘christelijk’ dan met ‘katholiek’ en het liefst van al nog met ‘religie’ tout court. ‘Plus catholique que chrétien’ is een verwijt dat Jozef II en zijn ambtenaren graag toesturen aan het kerkelijk verzet tegen hun hervormingsplannen. Ze voeren daarmee een nieuwe tegenstelling in die typisch is voor de verlichte aanpak. Indien er één kenmerk is waarmee de Katholieke Verlichting zich wil onderscheiden van het katholicisme van de vorige eeuw, dan is het door de relativering van datgene waardoor hun kerk verschilt van wat ze nog steeds betitelden als ‘la religion prétendument réformée’. In de mate dat deze laatste zich wil differentiëren van een ‘algemeen’ christendom, valt ze trouwens onder hetzelfde verdict. Zonder deze vorm van relativisme zou de tolerantie, die Jozef II en verscheidene van zijn collega's invoerden, minder aangeslagen zijn. En hier hoeft niet te worden uiteengezet hoe de vrijmetselarij en andere genootschappen van het bestaan van een dergelijk ‘algemeen christendom’ uitgingen, niet enkel daar waar verschillende kerkgenootschappen naast elkaar actief waren, maar ook in religieus homogene gebieden. Dit relativisme heeft ten minste twee achtergronden. Ten eerste is er de steeds maar groeiende kennis van en belangstelling voor het kerkelijk verleden. De ontdekking van een kerk van de eerste vijf of tien eeuwen leidde tot het bewustzijn van de relativiteit van concrete kerkorde en veel dat ermee samenhing. Het christendom doorstond de eeuwen, maar de vormen waarin dit gebeurde staan goeddeels los van de essentie van het geloof. De historische eruditie, die ook in katholieke kring sinds de zeventiende eeuw werd opgebouwd, deed elke intellectueel voorzichtig omgaan met specifiek katholieke elementen en ondersteunde een zoektocht naar de kern, naar ‘het wezen van het christendom’. Een tweede factor was de ontwikkeling van een typische apologetiek die sinds Cherbury (Edward Herbert, 1st baron Cherbury, 1582-1648) gebruik maakte van drie niveaus of stappen. Vooreerst werden de noodzaak en de logiciteit van een natuurlijke religie uiteengezet. Vervolgens werd aangetoond hoe deze natuurlijke, primitieve en beperkte openbaring door God zelf werd gecompleteerd in een meer directe openbaring, eerst op onvolkomen wijze door de Wet van het Oude Verbond, daarna op volmaakte wijze door de komst van zijn eigen Zoon die met zijn woord en voorbeeld de openbaring had voltooid. Tenslotte werd duidelijk gemaakt dat deze openbaring, om doorgegeven te worden, een gelovige gemeenschap veronderstelde. De kenmerken van de ware Kerk die uit dit derde axioma werden afgeleid, verschilden nogal naar gelang de argumentatie van katholieke of protestantse zijde kwam. Protestanten legden de nadruk op de noodzaak van de prediking van de boodschap, opdat hij het oor en het hart zou bereiken. Katholieken spitsten hun argumenten vooral toe op de noodzaak van een algemeen erkend gezag om heilloze diversiteit en zelfs tegenstrijdigheid in de interpretatie van de Schrift en in de religieuze praktijk te voorkomen. | |
[pagina 168]
| |
Tegen het midden van de achttiende eeuw was deze apologetiek in drie verdiepingen gemeengoed geworden, zowel in katholieke als in protestantse kring. Ze had echter ook onbedoelde neveneffecten. De overgang van het ene niveau naar het andere was minder vanzelfsprekend dan werd voorgesteld. Alle auteurs waren het erover eens dat het eerste niveau het meest fundamentele en dus het meest belangrijke was. Met de jaren groeide de aandacht die met deze middelen werd besteed aan de bestrijding van ongeloof en atheïsme. De opbouw en ontwikkeling van een fysico-theologie, die vooral in de eerste helft van de eeuw zoveel geesten mobiliseerde en pennen in beweging bracht, stond helemaal ten dienste van dit eerste niveau. Vele lezers en luisteraars stelden zich vervolgens de vraag waarom ze nog veel belang zouden hechten aan het tweede en vooral aan het derde niveau, als dat eerste toch het belangrijkste was. Wie niet verder raakte dan de eerste fase voegde zich bij het groeiende contingent van deïsten. Wie veeleisender was zette de stap naar een tolerant christendom. En wie zich uiteindelijk tot één concrete Kerk bekende, beschouwde dit vaak als louter een privé-aangelegenheid zonder verregaande sociale consequenties. Het eerste niveau echter gold als de basis van elke moraal en elke samenleving en had in de ogen van de meesten een dwingend en zelfs afdwingbaar karakter. Radicalen als Diderot en D'Holbach die daaraan durfden tornen, bleven de hele eeuw door zeldzame uitzonderingen. Voltaire en Rousseau, Lessing, Frederik II, de vrijmetselaars en de ontwerpers van een civil religion voor de Verenigde Staten van Amerika of voor de Franse Republiek konden niet zonder deze algemene ‘natuurlijke’ religie. Ze was niet noodzakelijk tegengesteld aan of onverzoenbaar met het toebehoren tot een kerkgemeenschap, maar ze sloot dit evenmin noodzakelijk in. Ze gold als een algemeen kenmerk van de hele mensheid. In de ogen van de meeste Europeanen bleef ook het tweede niveau vanzelfsprekend. De wens zich te blijven onderscheiden van de niet-Europese volkeren en zelfs de rechtvaardiging van een vorm van superioriteit boven de rest van de wereldbevolking, speelde daarin duidelijk mee. Voor velen was dit het niveau van de ‘ware Verlichting’, de gulden middenweg, uitstekend boven het primitieve deïsme, maar duidelijk onderscheiden van elke vorm van ‘fanatisme’, dat geassocieerd werd met concrete kerkelijke toestanden. De derde verdieping telde onder de Verlichting minder bewoners, maar stond in de achttiende eeuw geenszins leeg. Toebehoren tot een welbepaalde kerk werd vaak geassocieerd met het behoren tot een welbepaalde natie: een vorm van minder fundamentele differentiatie, maar anderzijds volgend uit gehechtheid aan een dierbaar erfgoed en een vertrouwde omgeving. Zeldzaam zijn de achttiende-eeuwse apologeten die de klemtoon op dit niveau leggen; in alle geval kunnen deze laatste moeilijk tot een ‘katholieke’ of ‘christelijke’ Verlichting gerekend worden. | |
[pagina 169]
| |
Een dergelijke vorm van apologetiek leidde dus niet tot het verwerpen van bepaalde onderdelen van het traditionele geloofsgoed, maar tot een vorm van hiërarchisering en het hanteren van een waardeschaal die het specifiek denominationele duchtig relativeerde. Ook wie zich uitdrukkelijk tot een welbepaalde kerk bekende, achtte zich op de eerste plaats verplicht om de twee meer fundamenteel geachte niveaus prioritair uiteen te zetten en te verdedigen. Dat leidde, ook onder katholieken, tot een catechese en een prediking, een religieuze kunst en een devotionele literatuur die in de ogen van latere generaties vaak een bijna deïstisch of minstens een vrij abstract karakter vertonen. Deze hiërarchisering valt bij voorbeeld duidelijk afte lezen in de studieprogramma's, de handboeken en de algemene instructies die Jozef II en zijn medewerkers oplegden aan het Seminarie-Generaal te Leuven, waar vanaf 1786 de katholieke clerus voor de Oostenrijkse Nederlanden zou gevormd worden. In de documenten verschijnt het woord ‘religie’ - vaak in verbindingen als ‘notre sainte religion’ - op zowat elke regel. De term ‘christelijk’ ontbreekt ook niet. Het woord ‘katholiek’ komt er niet in voor. Dat stilzwijgen alarmeerde trouwens spoedig een aantal wantrouwige tegenstanders. Men zou dus de vraag kunnen stellen of ‘Katholieke Verlichting’ geen contradictie inhoudt, aangezien de mogelijke aanhangers ervan zelf het etiket ‘katholiek’ vermeden. Wat is er nog ‘katholiek’ aan een beweging die aarzelt zich zo te noemen? Bestaat die ‘Katholische Aufklärung’ en, zo ja, wat houdt ze in? Merkle raakte niet veel verder dan het opsommen van een groot aantal initiatieven van katholieken die in de achttiende eeuw hadden geijverd voor verandering, voor hervormingen die poogden een brug te slaan tussen typisch katholiek erfgoed en eigentijdse cultuur. Een symposium te Wenen in 1977Ga naar voetnoot6., een sectie van het internationaal congres voor kerkgeschiedenis dat in 1978 te Warschau werd gehoudenGa naar voetnoot7. en een Tagung van de Deutsche Gesellschaftfür die Erforschung des 18. Jahrhunderts te Trier in 1988Ga naar voetnoot8. raakten er ook niet uit. Bernard Plongeron, die in 1969 nog meende de omtreklijnen van een ‘Aufklärung catholique’ te kunnen schetsen, toonde zich nadien voorzichtiger.Ga naar voetnoot9. Is het fenomeen niet te vatten, of is het niet bestaande? | |
[pagina 170]
| |
Het grote probleem voor de historicus is het ontbreken van een eigentijds discours dat deze problematiek uitdrukkelijk heeft gethematiseerd. Er bestaat geen katholieke tegenhanger van Kants Was ist Aufklärung? De vraag ‘Was ist katholische Aufklärung?’ werd voor de twintigste eeuw niet gesteld. Wel ontbreekt het geenszins aan katholieke polemiek tegen wat de ene beschouwde als ‘valse’ Verlichting en de andere gelijkstelde met Verlichting zonder meer: rationalistische kritiek van kerk en religie, deïsme, atheïsme. Veel van deze polemische literatuur gaat verder dan louter aanval en kritiek. Vaak wordt met nieuwe eigentijdse elementen een apologetisch discours ontwikkeld. De twee typische ingrediënten daarvan zijn enerzijds de drie-verdiepingenstructuur waarin de ‘ware religie’ wordt aangetoond en anderzijds uiteenzettingen over het sociaal nut van de religie in het algemeen en de Katholieke Kerk in het bijzonder.Ga naar voetnoot10. Het laatste discours argumenteert met feiten, eerder dan met ideeën. Het is daarom niet minder verlicht, integendeel zelfs.
Eerder hebben we reeds vermeld waar het echte probleem voor de definiëring van ‘katholieke’ of ‘christelijke’ Verlichting te vinden valt: in het ontbreken van een bruikbare definitie van Verlichting die verder gaat dan een a priori stellingname, die in staat is om de bijzonder rijk gedifferentieerde en geschakeerde ontwikkeling van alles wat nieuw was in de achttiende eeuw, van de vaak tegenstrij dige meningen en optredens, als één samenhangend fenomeen te typeren. Alle recente literatuur over het verschijnsel ‘Verlichting’ put zich uit in het beschrijven van de interne contradicties en de veelvormigheid ervan, zonder nochtans het bestaan van ‘een’ Verlichting ter discussie te stellen. Hoe is het mogelijk dat de tijdgenoten zelf er niet het hoofd bij verloren hebben, dat ze bleven geloven in de vooruitgang en de verbeterbaarheid van mens en samenleving, dat ze de Verlichting zagen groeien en bloeien? Het antwoord op die vraag moet mijns inziens niet gezocht worden in het theoretisch discours, niet in de beschouwende literatuur waaraan die eeuw zo rijk is, maar in de verlichte praktijk. Peter Gay en vele anderen hebben met nadruk gewezen op de activistische trekken die de Verlichting tekenen.Ga naar voetnoot11. Verlichting is voor velen geen zaak van nieuwe ideeën, maar van een nieuwe praxis. Het bewustzijn groeit dat de tijden veranderen en dat het nodig is zijn gedrag als individu en als lid van een gemeenschap aan te passen aan nieuwe omstandigheden. Meer zelfs: de mens wordt zich ervan bewust dat hij met een veranderend gedrag nieuwe en betere omstandigheden kan creëren, dat hij zijn eigen toekomst en die van zijn medemensen in handen houdt. Nieuwe overtuigingen leiden tot het ontwikkelen van een pedagogiek om die over te dragen, tot het concipiëren van de Verlichting als een pedagogisch proces dat de hele | |
[pagina 171]
| |
samenleving zal vernieuwen, een wederopvoeding van het hele mensengeslacht. De ware toets om de juistheid van ideeën te meten is niet meer hun conformiteit met enige autoriteit van goddelijke of menselijke oorsprong, maar hun operationaliteit en praktische toepasbaarheid. In tegenstelling tot zijn rivaal Frederik II stelde Jozef II geen Antimachiavel samen of enig ander theoretisch geschrift van belang, maar niettemin geldt hij als verlichter. Ook de academieleden, professoren, predikanten, opvoeders, essayisten, spectators en andere geleerden en betweters toonden zich in de achttiende eeuw veel meer begaan om werkelijke veranderingen dan om bespiegeling an sich. Niet enkel de geneeskunde maar ook de sociale wetenschappen verloren hun speculatief karakter. De nieuwe natuurwetenschap al evenzeer als het nieuwe rechts-denken leidden tot concrete actieprogramma's en toepassingen. Utilitarisme was een algemeen kenmerk van een nieuwe politiek. Ook kerk en religie ontsnapten niet aan die trend. De meest verlichte aspecten van het katholieke leven in de achttiende eeuw waren concrete hervormingen in vele landen en op talloze domeinen: van opvoeding en armenzorg tot sacramentenbeleving en devoties. Sommige geplande of aangevatte hervormingen gingen erg ver, zoals Febronius' poging om de christelijke kerken in Duitsland te herenigen door Romeinse invloeden strikt te beperken, de jozefistische tussenkomsten in het kloosterwezen en de priesteropleiding of de pogingen van Scipione de' Ricci en zijn Synode van Pistoia (1786) om de volkstaal in te voeren in de liturgie en om ‘barokke’ devoties, zoals die tot het H. Hart, uit te roeien. Andere hervormingen riepen minder weerstanden op en werden zonder veel ophef gerealiseerd, zoals de hervormingen die Maria Theresia doorvoerde in de universitaire opleidingen of die bisschoppen, zoals de door Dries Vanysacker geciteerde Garampi en Wellens, introduceerden in pastoraal en armenzorg. Geen domein ontsnapte aan de vernieuwingsdrang in kerkelijke milieus, het kerkelijk recht al evenmin als de kerkelijke kunst. Het is veelbetekenend dat de nieuwe theologische discipline die in de achttiende eeuw aan de universiteiten werd geïntroduceerd, de pastoraaltheologie, een bij uitstek op de praktijk gerichte kennis was. Utilitarisme kenmerkte de hervormingen van de theologische opleiding. Dit katholieke activisme had ook te maken met een vorm van hiërarchisering die de grondleggers van een Katholieke Verlichting hadden doorgevoerd binnen de plichten van de christen. Het meest typische en het meest inspirerende geschrift ter zake was het traktaat dat Ludovico Muratori in 1747 publiceerde onder de titel Della regolata Divozione de' Cristiani en dat spoedig circuleerde in Duitse en Franse vertalingen. De geleerde bibliothecaris van Modena zette daarin uiteen welke vormen van religieuze beleving voor een christen noodzakelijk zijn voor het zielenheil, welke daarvoor minder nodig of nuttig, overbodig of zelfs schadelijk zijn. Hij opent met de absolute noodzaak te beklemtonen van een ware godsvrucht tot God als Vader, Zoon en Geest, vraagt vervolgens aandacht voor de praktijk van de goddelijke deugden, | |
[pagina 172]
| |
geloof, hoop en liefde, voor de sacramenten in het algemeen en de eucharistie in het bijzonder, en besluit met zeer relativerende kapittels over Mariadevotie, heiligenverering en andere vrome praktijken. Een dergelijke hiërarchisering hield in achttiende-eeuws Italië een bijzonder breed hervormingsprogramma in. Een religieus gemotiveerd activisme werd in dit boekje uitdrukkelijk gerechtvaardigd en geprezen. Hoofdstuk V van het werk noemt de goede werken als eerste voorwaarde voor de ware devotiebeleving. Ik citeer uit een Franse vertaling, De la véritable dévotionGa naar voetnoot12.: ‘Il est très aisé de faire, ainsi que les Théologiens, de longs traités sur les vertus, et d'élever des questions qui ne servent qu'a piquer la curiosité: mais toute la Théologie se réduit, pour les savans et les ignorans, a un point essentiel, qui consiste a faire des actions agréables a Dieu. La science certainement ne nous sauvera pas; l'on doit s'attendre, au contraire, a rendre un compte plus considérable, lorsque des connoissances acquises, au lieu d'être pour nous un moyen de salut, n'auront servi qu'a constater notre vanité. Le titre de vrai savant n'est du qu'a celui qui, quoique peu versé dans la littérature, connoît la vérité que l'Eglise lui enseigne, la met en pratique, et rejette toute action que Dieu reprouve’.Ga naar voetnoot13. De hele verdere achttiende eeuw door werd Muratori's boekje, terecht of onterecht, gelezen als recept voor een ‘ware Verlichting’, een katholieke Verlichting. Bijzonder typisch voor het discours van de Katholieke Verlichting is in dit citaat de uitdrukking ‘toute la Théologie se réduit [...] a un point essentiel’. Het benadrukken van het ‘unum necessarium’, het ‘reductionisme’ dat hier blijkt en dat uit de pen van talloze anderen kwam gelopen, is de consequentie van het eerder beschreven hiërarchiseringsproces. In de ogen van sommige critici kwam dit neer op een aansporing tot het overboord gooien van belangrijke geloofsgegevens. In de ogen van de verlichters zelf was het een aansporing tot uitzuivering, tot kiezen en tot handelen. Muratori was een directe bron van inspiratie voor Jozef II, voor zijn broer Leopold en voor talloze andere hervormingsgezinden in Italië, in Duitsland en elders. Dat paus Benedictus XIV, ondanks felle kritieken die vooral klonken vanuit de bedelorden, zorgde voor een expliciete goedkeuring van het werk, onderstreept het bijna officiële karakter van het katholiek activisme in het midden van de achttiende eeuw. Het activisme maakte in de ogen van Muratori een uitgesponnen theoretisch discours overbodig. De ‘ware’ Verlichting manifesteerde zich metterdaad. Het was op deze manier dat katholieken in de achttiende eeuw erin slaagden bruggen te slaan naar de cultuur van hun eigen tijd: door zich met overtuiging in te schakelen in een veranderingsproces dat de hele samenleving | |
[pagina 173]
| |
mobiliseerde en waarin ook zij een rol wilden spelen, een veranderingsproces waaraan ook het kerkelijk leven en zelfs het strikt religieuze domein zich niet konden onttrekken. Ze waren meer doeners dan denkers. De term ‘Katholieke Verlichting’ was hen onbekend, de praktijk ervan echter niet. Dit activisme maakt mijns inziens ook een goed deel van het verschil uit tussen ‘katholieke’ en ‘protestantse’ Verlichting - om een term te hanteren die ook niet uit de tijd stamt. Uitzondering moet misschien gemaakt worden voor een deel van de piëtistische traditie. Vanzelfsprekend laat de nadruk op het handelen zich slecht rijmen met het sola fide, sola gratia. Er moeten echter meer redenen zijn waarom in katholieke kring zo weinig sporen te vinden zijn van ‘Neologie’ of andere vormen van theoretische kritiek. Ongetwijfeld heeft veel te maken met kerkstructuur, hiërarchie, leergezag. De vraag of er ook naar een verklaring gezocht moet worden buiten de andere theologische traditie, zoals die sinds de Reformatie was gegroeid, moet hier onbeantwoord blijven. In elk geval zou het ook voor het bestuderen van de ‘christelijke’ Verlichting buiten katholieke kring de moeite lonen om niet enkel de geschriften en ideeën te bestuderen, maar ook de praxis die ermee samenhing in kaart te brengen. De ‘ware Verlichting’ was immers voor velen niet zozeer de waarheid denken, maar ook, met een johanneïsche uitdrukking, ‘de waarheid doen’. | |
Enlightened ActivismThe term Catholic Enlightenment met with strong resistance, both in and outside the Church. Many consider it a contradictio in terminis. The term does not occur in eighteenth-century sources. Does this mean it is an anachronism? On the other hand, contemporary authors and later historiographers do not hesitate to use the term Christian Enlightenment and often underline the connaturality of Protestantism and Enlightenment. Some eighteenth-century Catholics presented themselves firstly as Christians and only in the second place as Catholics. This was the result of a process of ‘reduction’ that intended to emphasize the essentials of faith. The antinomy between the two terms was solved in the eighteenth century, not in a theoretical, but in a pragmatical and practical way. The Enlightenment is characterized by its activism. Rather than solving the problems of their time by theological discussions or a theoretical discourse, Catholics developed a new practice that suited the contemporary developments and that was intended as a contribution to the European Enlightenment in its own right. |
|