De Achttiende Eeuw. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Ernestine van der Wall
| |
[pagina 6]
| |
mentele wijzigingen in de positie van de filosofie ten aanzien van de theologie, de baanbrekende veranderingen op natuur- en bijbelwetenschappelijk gebied, de relatie van verlichten tot orthodoxe gelovigen, en de relatie tussen de mystieke stromingen en de Verlichting. Zijn dergelijke onderwerpen vanzelfsprekend altijd ook in het verleden in het onderzoek aan de orde geweest, het lijkt erop of de laatste jaren de behoefte wordt gevoeld de relatie tussen religie en Verlichting verder te expliciteren. Op zich zelf zijn al dergelijke thema's dus bepaald niet nieuw, maar de specifieke aandacht ervoor in verschillende landen lijkt dat wel te zijn. Wat Nederland betreft, vormt de oprichting in 1997 te Leiden van de interdisciplinaire Studiegroep Religie en Verlichting, die zich inmiddels in een bloeiend bestaan mag verheugen, ook een teken van deze groeiende interesse. | |
De moed om zelf te oordelen in godsdienstige aangelegenhedenOver de definities van zowel ‘religie’ als ‘Verlichting’ valt het nodige te zeggen. En dat gebeurt ook: met de stapels studies op dat veld kan men moeiteloos de basis leggen voor een vliegveld in zee. Waar moet het dan niet toe leiden als we over de relatie tussen beide gaan spreken ...? Pogingen om beide concepten, Verlichting en religie, nader te preciseren, laat ik dan ook achterwege. Zoals een van de voormalige voorzitters van onze Werkgroep, P.J. Buijnsters, behoor ook ik tot hen die zich de hel voorstellen als een plaats waar eindeloze verhalen worden gehouden over ‘wat Verlichting is’.Ga naar voetnoot3. Wanneer daar dan ook nog het begrip ‘religie’ bijkomt, dan weten wij ons haast dubbel gepredestineerd tot een eeuwig brandend vuur. Het is meer dan bekend: wanneer het om godsdienst gaat, wordt de Verlichting omschreven als een reeks van processen die in Europa de aanzet hebben gegeven tot een fundamentele positiewijziging van theologie, kerk, ja van religie in het algemeen. De verlichte mens is autonoom, hij laat zijn denken en handelen niet langer bepalen door gezaghebbende instanties, zoals synodes, concilies, belijdenisgeschriften, kerkvaders, de traditie in het algemeen. ‘Every age and generation must be as free to act for itself, in all cases, as the ages and generations which preceded it ... It is the living, not the dead, that are to be accommodated’. Zo formuleert de Anglo-Amerikaanse dissenter Thomas Paine op treffende wijze de idealen van de Verlichting.Ga naar voetnoot4. Hij eist een welbewuste vrijheid op tegenover de traditie en daarop gebaseerde autoriteitsclaims. Het gaat om de rechten en vrijheden van de levenden, niet om het gezag van de doden. Paines formulering doet vanzelfsprekend denken aan die veel vaker geciteerde definitie van Verlichting, die enkele jaren eerder aan het papier was | |
[pagina 7]
| |
toevertrouwd door de Duitse filosoof Immanuel Kant die eindigt met de vlammende, horatiaanse oproep: ‘Sapere aude! Habe Mut dich deines eigenen Verstandes zu bedienen!’. Of, nog weer eerder, met de Franse philosophe Voltaire, ‘osez penser par vous-même’.Ga naar voetnoot5. Een verlicht mens (voor de achttiende-eeuwer vooral de mannelijke soort) durft zélf te denken. De klemtoon ligt daarbij niet zozeer op iemands intellectuele capaciteiten als wel op zijn zedelijke vermogens: het gaat erom de moed op te brengen zelfstandig na te denken. En behalve dat dit een kwestie van durf is, is het ook een kwestie van recht: ‘Ieder christen heeft het recht in godsdienstige aangelegenheden zelf te oordelen’, luidde in 1788 de prijsvraag van Teylers Godgeleerd Genootschap. Niet zonder reden wordt de achttiende eeuw ook wel als ‘de eeuw van de individualisering’ gekenschetst.Ga naar voetnoot6. | |
Religie: een zaak van de mensDie nieuw verworven autonomie heeft directe consequenties voor de houding ten aanzien van alles wat met godsdienst te maken heeft. In de theologie leidt het tot een verwerpen van traditionele dogma's, zoals die van de erfzonde, de verzoening, en de voorzienigheid. Op kerkelijk-institutioneel terrein leidt het tot de roep om de scheiding van kerk en staat, om de afschaffing van burgerlijke en kerkelijke privileges van een selecte groep gelovigen in de maatschappij. Op allerlei terreinen vinden machtswisselingen plaats, van de traditie naar experiment en eigen ervaring, van het hiernamaals naar het ‘hier en nu’, van God naar de mens. Het zwaartepunt ligt nier meer op de theologie, maar op de antropologie. Als programmatisch kan hier gelden de titel van een boek als dat van Johann Joachim Spalding, Religion eine Angelegenheit des Menschen (1797/1799). In die zin is er eerder sprake van een wijziging in religieuze mentaliteit dan van het omhelzen van een welomschreven pakket verlichte ideeën. ‘My own mind is my own church’, luidt Paines bekende verlichte geloofsbelijdenis.Ga naar voetnoot7. In zijn Age of Reason vat Paine de verlichte visie op religie voortreffelijk samen. Ieder moet alleen over zijn eigen religie oordelen, meent hij, dan is geen enkele religie onwaar. Maar als wij eenmaal over elkaars religie gaan oordelen, dan is geen enkele religie de ware. Dat betekent dat of de hele wereld gelijk heeft óf ongelijk. Kortom, elk confessionalisme is uit den boze. In de religie gaat het voor Paine om de mens, lid van de universele familie, die zijn Maker de vruchten van zijn hart aanbiedt. En hoewel die vruchten zoals aardse vruchten van elkaar verschillen, wordt ieders dankbare bijdrage aanvaard.Ga naar voetnoot8. Met andere woorden, Paine ziet een veelkleurige godsdienstige | |
[pagina 8]
| |
fruitmand waarin alle vruchten even smakelijk zijn. Wel te verstaan: vruchten van het hart. Als ergens de praktische, affectieve kant van de verlichte religie tot uitdrukking komt, dan wel hier. Daar ligt ook onmiskenbaar een affiniteit met die andere grote godsdienstige stroming van de achttiende eeuw, het piëtisme waarin innerlijke vroomheid en praktisch-sociaal handelen zo'n belangrijke rol vervullen. | |
Het nut van religieEen verlichte houding ten aanzien van religie betekent dus niet, uitzonderingen daargelaten, dat men alle religie als zodanig wil afschaffen. De pijlen zijn eerst en vooral gericht op vormen en uitingen van het christendom die men afgeschaft wenst te zien, op christelijke fanatici die mensen die anders denken dan zijzelf nietsontziend vervolgen. Verlichte religiekritiek is gewoonlijk kritiek op het (Europese) christendom, niet op andere religies, en zeker niet op religie als zodanig. Niet-christelijke religies zijn veelal te prefereren boven de christelijke om hun tolerantie en deugdzaamheid. Staat het Confucianisme, of het Boeddhisme, niet op een veel hoger niveau dan het christendom? Godsdienst als zodanig dient gehandhaafd te worden. Zij heeft vooral haar nut als grondslag van de zedelijke constellatie van de samenleving. Men wordt niet moe dat nuttigheidsbeginsel telkens opnieuw te beklemtonen. Religie is functioneel in de context van de sociale stabiliteit van een samenleving. Zonder religie geen moraal, en zonder moraal geen gezonde staat. De band tussen kerk en staat wordt gesubstitueerd door de band tussen godsdienst en zedelijkheid. Deugd komt in de plaats van dogma's. Om in dit verband Paine nog een keer aan te halen: op zich zelf is het beeld dat hij van religie schetst positief. Hij koestert zich in een warm, harmonieus beeld van religie. Alle godsdiensten zijn naar zijn overtuiging van origine vriendelijk, welwillend en zedelijk voortreffelijk, anders hadden zij toch nooit aanhangers gekregen? Dat godsdiensten vervolgens intolerant en inhumaan zijn geworden, heeft maar één oorzaak: de ongelukkige verbinding van kerk en staat. Dat is een wangeboorte, een soort muilezel. Als deze verbinding wordt opgeheven zal iedere religie weer haar originele mildheid terugkrijgen, weet Paine.Ga naar voetnoot9. Kunnen dergelijke verlichte visies zelf als een vorm van religie worden beschouwd? Volgens de Amerikaanse historicus Henry May wel. In zijn bekende boek over de Verlichting in Amerika spreekt niet over ‘Enlightenment and religion’ maar ‘Enlightenment as religion’.Ga naar voetnoot10. Hoewel met zo'n positiekeuze aan beide begrippen onvoldoende recht wordt gedaan, mag de vraag óf en in hoeverre de Verlichting een religie bood niet direct van tafel worden geveegd. | |
[pagina 9]
| |
Harmonie of conflict?De visie op de verhouding tussen religie en Verlichting wordt vanaf de achttiende eeuw zelf al beschreven in termen van vriendschap dan wel vijandschap. Dit is vanzelfsprekend heel kort geformuleerd, maar in wezen komt het daar wel op neer. Is de Verlichting een ‘proces tegen het christendom’ of juist een proces dat zich veelal in en met theologie en kerk heeft voltrokken?Ga naar voetnoot11. Velen, zowel in de achttiende eeuw als daarna, zien de relatie tussen Verlichting en religie, en daarmee wordt dan het christendom bedoeld, als conflictueus. De autonomie van de verlichte mens is slecht voor een op heteronomie gebaseerde religie. De Verlichting heeft het christendom schade toegebracht, het heeft de status van theologie en kerk in hoge mate aangetast. De uniciteit en absoluutheid van het christendom zijn definitief ter discussie gesteld. De God der christenen staat terecht (Paul Hazard). Graag wordt dit proces door contemporaine vertegenwoordigers van het conflictmodel beschreven in termen als ‘ongeloof’, ‘atheïsme’, ‘indifferentisme’, ‘lauwheid’. Het is, met andere woorden: de theorie van het ‘verval’, die zich hier opnieuw in de geschiedenis aanmeldt. Bij de aanhangers van deze theorie proeft men de angst voor wat de nieuwe mentaliteit zal betekenen voor hun kerk, hun theologie; men weet zich door de nieuwe ontwikkelingen bedreigd en zoekt naar instrumenten om die dreiging te overmeesteren. Dat is de reden van de grote bloei van de apologetiek (het theologisch genre dat het christelijk geloof verdedigt) in de late zeventiende en de achttiende eeuw. De gangbare begrippen waarmee deze positieverandering van theologie en kerk in het historisch en systematisch onderzoek wordt aangegeven zijn secularisatie of ontkerstening (‘déchristianisation’). Ook over deze concepten is begripsmatig veel te doen.Ga naar voetnoot12. Van wezenlijke betekenis is de vraag welke criteria men hanteert wanneer men een ontkerstening constateert. Vaak heeft men tot nu toe dan gekeken naar de zondagsgang, deelname aan het avondmaal en dergelijke. Kortom: men peilt de betrokkenheid van een gelovige bij elementen van geïnstitutionaliseerde godsdienst. Al snel wordt dan (on)kerkelijkheid aan secularisatie gelijkgesteld. Maar is godsdienst niet veel meer dan georganiseerde religie? Dat het antwoord bevestigend moet luiden, is wel | |
[pagina 10]
| |
duidelijk, maar het onderzoek wordt er niet gemakkelijker op: hoe en waaraan bijvoorbeeld individuele vroomheidsbeleving te toetsen? Dat is maar één van de vele vragen die in verband met de problematiek van secularisatie en ontkerstening te stellen zijn. Zonder Verlichting geen ontkerstening: zo kunnen wij de conflictvisie samenvatten. Deze ontkerstening wordt als verval geïnterpreteerd. Anderen zijn echter de mening toegedaan dat er helemaal geen sprake is van religieus verval, maar juist van een voltooiing van een proces waarin het ware christendom zich verder ontvouwt. Geen conflict tussen religie en Verlichting maar juist harmonie tussen beide, is hun leuze. De Verlichting heeft als ideaal níet om kerk en theologie af te breken maar om die te hervormen, te verbeteren. Verbeteren wil zeggen: geen dogmatische haarkloverijen meer, geen hameren meer op confessionele verschillen, maar opkomen voor een eenvoudige, praktisch-verlichte godsdienst zonder bijgeloof. Zo krijgt de Verlichting veel trekken van een praktische hervormingsbeweging. In de negentiende eeuw zetten vertegenwoordigers van beide visies hun stempel op historiografische tradities over de Verlichting en religie: de conservatieve traditie die het liefst over de achttiende eeuw heen terugsprong naar de idealen van de orthodoxe, confessionele zeventiende eeuw, en de vrijzinnige traditie die in de achttiende eeuw juist de dageraad van het nieuwe, gloedvolle, van dogmatische en confessionele ketens bevrijde, ware christendom aanschouwt. Beide tradities zijn tot op heden nog altijd merkbaar aanwezig in het debat over religie en Verlichting. Het ligt voor de hand dat de vraag naar wat ‘het’ christendom voor iemand inhoudt van grote betekenis is voor zijn standpuntbepaling in dit debat.Ga naar voetnoot13. Inmiddels is er een - haast wanhopig makende - overdaad aan benamingen voor de relatie tussen religie en Verlichting ontstaan. Zo kunnen wij, vrij simpel nog, van een ‘christelijke Verlichting’ spreken, die wij dan weer nader kunnen verfijnen tot een ‘protestantse’, ‘reformatorische’, ‘katholieke’ Verlichting of ‘joodse’ Verlichting, al naar gelang de confessie of godsdienst waarmee de Verlichting zich verbindt. Of men acht het zinvol om van een ‘conservatieve’ Verlichting te spreken wanneer kerk en theologie een alliantie aangaan met verlichte opvattingen. We komen deze categorieën ‘samengestelde’ Verlichtingen allemaal tegen in de literatuur. En dan mag deze opsomming bepaald niet als uitputtend gelden. Bovendien is men over ‘nationale’ Verlichtingen gaan praten, een verschijnsel dat mede is ingegeven door de relatie tussen religie en Verlichting in verschillende landen. Uit veel van die benamingen valt af te leiden dat er aan het einde van de twintigste eeuw een consensus is ontstaan in het wetenschappelijk debat over | |
[pagina 11]
| |
de verhouding tussen christendom en Verlichting. Een consensus die, anders dan Peter Gay in zijn inmiddels klassiek geworden interpretatie van de Verlichting wilGa naar voetnoot14., geen tegenstelling aanneemt tussen religie en Verlichting maar een harmonieus samengaan. Gelet op de huidige stand van het Verlichtingsonderzoek dienen wij, kortom, het idee van een vijandige houding van de Verlichting tegenover religie als achterhaald te beschouwen. Die constatering is overigens geen ontdekking van de late twintigste eeuw. Deze boodschap werd al veel eerder verkondigd door vooraanstaande auteurs als Ernst Troeltsch en Sebastian Merkle. Ernst Cassirer ging op dit spoor verder, later gevolgd door Klaus Scholder.Ga naar voetnoot15. Inmiddels lijkt de pendel wat ver doorgeslagen en is de nadruk zó op het harmonieuze aspect van de relatie tussen religie en Verlichting komen te liggen dat langzamerhand óf vrijwel iedereen in de zeventiende en de achttiende eeuw verlicht genoemd wordt, óf alle verlichten eigenlijk nogal religieus blijken te zijn. Een annexatie naar beide kanten dus, die niet of nauwelijks recht doet aan de - zwijgende - rechtzinnige meerderheid noch aan de - hoorbare - anti-christelijke verlichte minderheid. Wellicht dat zo dadelijk een nieuwe Gay opstaat die de conflictueuze aspecten weer eens voor het voetlicht haalt. Dat zulke uiteenlopende interpretaties van de relatie tussen religie en Verlichting mogelijk zijn, geeft overigens eens te meer de complexiteit van deze kwestie aan. | |
Religie en Verlichting in de NederlandenOp het congres van de Werkgroep De Achttiende Eeuw, gehouden op 8 en 9 december 1999 te Leiden, waarvan deze aflevering de bijdragen bevat, stond de samenhang tussen religie en Verlichting centraal. In geografisch opzicht gaat het om de Nederlanden. Ondanks studies over de Verlichting in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, is het religieuze karakter van dit proces tot nog toe minder voorwerp van specifieke aandacht geweest. Het komt altijd wel ter sprake in studies van filosofische, politieke en/of algemeenculturele aard, maar gezien het belang van religie is het opmerkelijk dat dit thema tot voor enkele jaren wat onderbelicht is gebleven. En dat is des te opmerkelijker wanneer we bedenken dat de Verlichting zich in de noordelijke Nederlanden het eerst heeft gemanifesteerd. Roy Porter, in zijn kleine maar fijne boekje The Enlightenment (1990), merkt op dat de Nederlanders de problemen van de Verlichting al hadden opgelost voordat | |
[pagina 12]
| |
anderen erover begonnen na te denken. Hij doelt dan vooral op onze pluralistische samenleving met onze veelgeroemde tolerantie.Ga naar voetnoot16. Veel eerder, in 1908, heeft de Duitse kerkhistoricus Karl Heussi, auteur van een kerkhistorisch handboek, al beweerd dat de Verlichting in Nederland is begonnen. Heussi baseert zich voor zijn visie op het cartesianisme en spinozisme in de zeventiende-eeuwse Republiek.Ga naar voetnoot17. | |
Cartesiaanse theologie en spinozisme: het begin van de Verlichting in de RepubliekNiet Engeland met haar deïsten, maar de Republiek met haar cartesiaanse theologen en spinozisten is het eerste land van de Europese Verlichting. Zo zou de publicatie van Lodewijk Meijer uit 1666 over de filosofie als uitlegster van de bijbel (Philosophia S. Scripturae interpres), als een aardig jaartal kunnen fungeren - voor zover er een specifiek jaartal te noemen valt ... Niet John Toland en Anthony Collins, maar Lodewijk Meijer en Adriaan Koerbagh komt de eer toe (in sommige ogen: een dubieuze eer) van de eerste verlichters te zijn. Hun optreden, en dat van andere cartesiaanse theologen en spinozisten, was zeker even kritisch en daardoor schokkend voor hun tijdgenoten als dat van de latere Engelse verlichte deïsten en de Franse philosophes. Het cartesianisme kweekte een liberaal klimaat binnen het Nederlandse calvinisme, een klimaat waarin verlichte denkbeelden in de achttiende-eeuwse gereformeerde kerk konden gedijen. Dat gold a fortiori voor de protestantse dissenters. De grote cesuur in de geschiedenis van religie en kerk in de Republiek ligt dan ook in de jaren zestig van de zeventiende eeuw. Verder onderzoek naar deze eerste fase van de Verlichting is dan ook gewenst. Het laat tevens zien dat wij ook ten aanzien van de godsdienstige aspecten van de Verlichting met faseringen rekening moeten houden.Ga naar voetnoot18. | |
Het religieuze profielHoe ziet het religieuze profiel van de Verlichting in de Nederlanden eruit? Dat een dergelijke vraag alleen in vergelijking met de internationale context besproken kan worden, is duidelijk. En het wordt al onmiddellijk duidelijk wanneer we de processen in de noordelijke en zuidelijke Nederlanden met elkaar vergelijken. Dan blijkt bijvoorbeeld hoezeer de confessionele kleur van belang is. Wat de Republiek betreft, dient de vraag gesteld in hoeverre de religieuze Verlichting vrucht is van interne, endogene processen dan wel van buitenlandse, exogene factoren?Ga naar voetnoot19. Hoe ontwikkelde de Verlichting zich hier in | |
[pagina 13]
| |
vergelijking met andere overwegend calvinistische landen als Zwitserland en Schotland? Op welke wijze reageerden de gereformeerde en katholieke orthodoxie op verlichte denkbeelden? Heeft de gereformeerde orthodoxie, met haar calvinistisch-rationalistische trekken, zelf bijgedragen tot het Verlichtingsproces? Wat is de rol van het socinianisme geweest? Hoe is in de Republiek het debat over de gelijkstelling van godsdienstige denominaties gevoerd? In welke mate zijn religieuze debatten mede bepaald door factoren van politieke aard? In hoeverre heeft hier de wens om het publieke debat aan te gaan zijn weerslag gehad op de vorming van godsdienstige denkbeelden? Welke rol hebben de godsdienstige prijsvragen van de verschillende genootschappen (orthodox en vrijzinnig) gespeeld in de discussie? Kortom: valt er iets aan te wijzen als het eigene van de religieuze Verlichting in Nederland? en zo ja, waarin bestaat dat? De afgelopen jaren zijn verscheidene studies verschenen - waaronder nogal wat dissertaties - die ons meer licht schenken over preken en de preekmethode, de fysicotheologie, de verhouding tussen kerk en staat, de sociale aspecten van religie, de genootschappen, de situatie in de niet-gereformeerde denominaties, de strijd tussen voetianen en cartesio-coccejanen, de polemieken over de tolerantie, de liedcultuur, de relatie tussen orthodoxie en Verlichting, de katholieke Verlichting, de vrijmetselarij, de invloed van cartesianisme en spinozisme, de rol van Franse immigranten en hun geleerden-tijdschriften enzovoorts.Ga naar voetnoot20. Welk beeld van de Verlichting in de Republiek heeft dit allemaal opgeleverd? Het vigerende beeld is dat van een ‘gematigde’ Verlichting, overwegend protestants van karakter. Gematigd, omdat de meeste intellectuelen streefden naar een harmonie tussen rede en openbaring, geloof en wetenschap, kortom, een religieus poldermodel. Geen conflict hier dus tussen religie en Verlichting, zoals dat in Frankrijk het geval was, maar een eigen Nederlandse variant waarvoor met name humanisme en calvinisme de voedingsbodem vormden.Ga naar voetnoot21. Dit beeld van een gematigde Verlichting is niet onaangevochten gebleven. Zo wordt naast de gematigde versie van de Verlichting een radicalere versie waargenomen, allereerst in de late zeventiende eeuw onder de immigranten in de Republiek (Franse en Engelse intellectuelen); vervolgens in de late achttiende eeuw wanneer zich een antichristelijke versie van de Verlichting zou manifesteren. Wellicht was er meer aan de hand in het schijnbaar gematigd-christelijke Nederland en is er toch ook sprake van radicale elementen. Dat mogen we ook opmaken uit de onafzienbare stroom apologetische publicaties die van de persen in de (noordelijke en zuidelijke) Nederlanden kwamen - of | |
[pagina 14]
| |
waren deze apologeten verwikkeld in schijngevechten? Kortom, is er in het achttiende-eeuwse Nederland sprake van harmonie of conflict tussen religie en Verlichting? Voor het antwoord op deze vraag is eerst veel meer onderzoek naar de radicale versie van de Verlichting nodig.
Bij deze stand van zaken is het een boeiende onderneming om het onderwerp vanuit verschillende disciplines en perspectieven te belichten, zoals dat in deze bundel gebeurt. Ter verheldering is gekozen voor een indeling in een drietal overkoepelende thema's: 1. Religie, cultuur en Verlichting; 2. Katholieke en protestantse Verlichting; en 3. Rationele en irrationele Verlichting. Vanzelfsprekend hebben dergelijke overkoepelende titels wat arbitrairs, maar niettemin is het de bedoeling dat langs deze weg enkele kernthema's van het centrale onderwerp aan de orde komen. Die kunnen worden belicht, zoals in het eerste deel gewijd aan ‘religie, cultuur en Verlichting’ gebeurt, aan de hand van bronnen zoals de Vermakelykheden der taalkunde van de voorman van de vroege Verlichting, Pieter Rabus (Jan de Vet); de - door sommigen wel blasfemisch geachte - geloofsbelijdenis van een voorvrouw van de Verlichting, Elisabeth Wolff (De onveranderlyke Santhorstsche geloofsbelydenis, 1772) (André Hanou); of de bekende definitie van Verlichting van Kant en de implicaties daarvan (Peter van Rooden). Dat de katholieke Verlichting in de zuidelijke Nederlanden wel een heel ander fenomeen is dan de protestantse Verlichting in de noordelijke Nederlanden was al bekend, maar blijkt eens te meer uit de bij dragen van Dries Vanysacker en Jan Wim Buisman. Het doet ons beseffen dat regionale en confessionele verschillen van groot belang zijn. Daarbij spreken wij dan nog niet eens over de joodse Verlichting in de Republiek, die in deze bundel buiten beschouwing blijft. Of we überhaupt rationele en irrationele Verlichting zo tegenover elkaar kunnen zetten zoals hier in het derde deel gedaan wordt, is de vraag. Aan de hand van stromingen als cartesianisme, spinozisme en empirisme alsook aan die van de esoterie wordt de complexiteit van deze vraagstelling belicht door respectievelijk Wiep van Bunge en Jan Snoek. In de openings- en slotbijdrage gaan respectievelijk Ernestine van der Wall en Jan Roegiers in op aspecten die met de relatie tussen Verlichting en (orthodox) christendom te maken hebben met bijzondere aandacht voor verdedigingsmechanismen die aan de zij de der orthodoxe gelovigen werden ontwikkeld om de verlichte aanval te stuiten. Tenslotte: deze bundel pretendeert geenszins het thema ‘religie en Verlichting’ uitputtend te behandelen. Dat zou ook een onmogelijke opgave zijn. De bijdragen zijn vooral bedoeld als een verdere stimulans tot bestudering van dit boeiende en essentiële onderwerp van onze achttiende eeuw. | |
[pagina 15]
| |
Religion and Enlightenment. Harmony or conflict?Ga naar voetnoot*The 1999 conference of the ‘Werkgroep Achttiende Eeuw’ was devoted to the relationship between religion and Enlightenment, which has again received explicit attention in recent years. One of the main questions is whether this relationship was characterized by harmony or conflict. On the one hand there are those who emphasize the conflictual aspects of this relationship - a prominent example is Peter Gay -, while on the other hand it has become fashionable, in the vein of Ernst Troeltsch, Sebastian Merkle and Ernst Cassirer, to stress the harmonious side, resulting in such concepts as ‘christian Enlightenment’ or ‘moderate Enlightenment’. The aim of the conference was to discuss questions relating to this ‘conflict-harmony’ debate from the perspective of various disciplines. The conference focused on both the Dutch Republic and the Southern Netherlands, which brought out differences as well as affinities between Protestant and Roman-Catholic contexts. Due to the impact of Cartesian and Spinozist philosophies the Dutch Republic could easily be called the first country where the European Enlightenment manifested itself. The 1660s may be regarded as the great turning-point. One of the questions is whether the Enlightenment in the northern Netherlands is to be labelled as ‘moderate’ or whether other versions of the Enlightenment, for example, an anti-Christian one, can be detected. |
|