De Achttiende Eeuw. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Edwina Hagen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pelijke vijanden, zoals tegen aartsvijand Frankrijk. Dat land stelden zij voor als paaps, bijgelovig, onvrij en decadent. Daartegenover profileerden zij zichzelf als protestants, vrijheidlievend, moedig en mannelijk. Ook de Engelse historicus Colin Haydon verklaart het antikatholicisme van de achttiende eeuw uit de nationalistische motieven die daaraan ten grondslag liggen: ‘it encouraged a sense of patriotism’. Het voorzag in een negatieve definitie van wat goed en acceptabel was ‘by showing its wicked, deviant antithesis’.Ga naar voetnoot7. Dat in Nederland aan de relatie tussen nationalisme en antikatholicisme slechts sporadisch aandacht is geschonken komt grotendeels doordat er lange tijd in het algemeen weinig belangstelling bestond voor nationalisme en godsdienst. Het belang van dit thema voor de achttiende eeuw kwam aan het licht nadat de formatieve fase van het Nederlandse nationaal besef in kaart was gebracht. Vooral de originele inbreng in de vorm van artikelen én tentoonstellingenGa naar voetnoot8. van Niek van Sas - vaak samenwerkend met de kunsthistoricus Frans Grijzenhout - viel in dit verband op. Een kernpunt in zijn minutieuze analyse van de schoksgewijze ontwikkeling van het Nederlandse nationalisme is dat de revolutionaire geest van de Bataafse periode rond 1800 omsloeg in die van nationale verzoening.Ga naar voetnoot9. Dit beeld is inmiddels vanuit kerkhistorisch standpunt aangevuld en genuanceerd. Peter van Rooden karakteriseerde de nieuwe voorstelling van de natie als ‘morele gemeenschap’ waarbinnen godsdienst werd gelokaliseerd in het innerlijk van de burgers van het vaderland. Dit ideaal was volgens de auteur nieuw omdat tot ongeveer 1775 de samenleving was voorgesteld als opgebouwd uit aparte religieuze groepen die in een hiërarchische verhouding tot elkaar stonden. Aan de top stond de publieke, gereformeerde kerk. Daar kwam verandering in toen de verschillende protestantse groepen geleidelijk dichter naar elkaar toetrokken. Op informeel niveau vormden zij een ‘nationale kerk’. Een breed geformuleerd christendom achtten zij geschikt als fundament voor een hechte natie die door alle geloofsrichtingen werd erkend als de hoogste morele gemeenschap. Juist de voorstelling van de natiestaat als homogene eenheid creëerde volgens Van Rooden nieuwe uitsluitingen.Ga naar voetnoot10. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze gedachte hanteerde ook Theo Clemens als leidraad bij zijn publicatie getiteld De terugdringing van de rooms-katholieken uit de verlicht protestantse natie.Ga naar voetnoot11. Daarin demonstreerde hij aan de hand van bronnenmateriaal als preken, pamfletten en reisverslagen, dat de nieuwe voorstelling van de natie, in de betekenis van morele gemeenschap, feitelijk neerkwam op een protestantse annexatie van de Verlichting en nationaal besef: de natie werd gedurende de laatste jaren van de achttiende eeuw in toenemende mate geïdentificeerd met de Verlichting en het protestantisme. De katholieken werden daarentegen steeds meer bestempeld als onverlicht en bijgelovig en daarmee uitgesloten van de gemeenschap. Helemaal nieuw zijn deze inzichten overigens niet. Al in 1987 publiceerde Ton van de Sande, de historicus die op het terrein van het Nederlandse antikatholicisme het meeste werk heeft verrichtGa naar voetnoot12., een artikel over Noord-Brabant en antipapisme in het begin van de negentiende eeuwGa naar voetnoot13., waarin negatieve beeldvorming over katholieken en politieke uitsluiting met elkaar in verband werden gebracht. De auteur baseerde zich hiervoor op Stephanus Hanewinkels veel geciteerde ‘reizen door de majorij’ (1799/1800).Ga naar voetnoot14. Niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toevallig zouden die zijn verschenen vlak na de gelijkstelling van de Generaliteitslanden in 1796 toen daar de positie van de zittende bestuurlijke protestantse elite werd bedreigd. In zijn reisverslagen schilderde de gereformeerde predikant Hanewinkel de katholieke Brabanders af als extreem bijgelovig, achterlijk en dom waarmee hij aangaf dat zij ongeschikt waren voor de politiek. Langs de door Van Rooden, Clemens en Van de Sande uitgezette onderzoekslijnen en onder andere geïnspireerd door de boeken van Colley, Anderson en Haydon, beoog ik in deze bijdrage iets te laten zien van hoe het Nederlandse antikatholicisme naar inhoud en functie veranderde onder invloed van de opkomst van de culturele voorstelling van de natiestaat. Dit zal worden gedaan op basis van een deel van de oorspronkelijk Nederlandstalige spectatoriale geschriften. Doorgenomen zijn alle, dat wil zeggen in de lijst van BuijnstersGa naar voetnoot15. opgenomen, bladen die verschenen tussen 1750 en 1800, ongeveer vijftig in getal. Bruikbare fragmenten werden merendeels gevonden in de meer toonaangevende bladen met langlopende jaargangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nationaal besef en het protestants perspectief van de spectatoriale auteursJuist het spectatorgenre is zeer geschikt voor het traceren van een eventueel verband tussen vaderlandse en antikatholieke opvattingen. Hoe verschillend de spectatoriale auteurs hun ideeën ook uitwerkten - schertsend of moraliserend -, met hun geschriften streefden zij naar hetzelfde doel. Zij wilden de lezers bewust maken van wat zij als leden van dezelfde natie gemeenschappelijk hadden. Om deze reden wordt de spectatoriale pers tegenwoordig gezien als een belangrijke schakel in het proces van culturele natievorming dat vanaf ongeveer 1760 steeds nadrukkelijker op de voorgrond kwam. In staat gesteld door de internationale ontwikkeling van het ‘drukwerkkapitalisme’ zou zij mede vorm hebben gegeven aan het ontstaan van een ‘nationale communicatiegemeenschap’. Daarbinnen zou het ideaal zijn ontstaan van een op verlichte deugden gebaseerde samenleving. Een typisch voorbeeld van een ‘imagined community’ zoals die volgens Anderson van cruciale betekenis is geweest voor het ontstaansproces van het wijd en zijd verbreide nationalisme.Ga naar voetnoot16. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat de spectatoriale geschriften gestalte gaven aan een culturele vorm van nationalisme, is binnen het spectator-onderzoek inmiddels een algemeen geaccepteerde historische aanname. De suggestie echter dat zij antikatholicisme bevorderden, zal menig spectatorkenner bevreemdend voorkomen. In de secundaire literatuur worden de spectatoriale auteurs gekenschetst als vertegenwoordigers van de door redelijkheid en tolerantie gekenmerkte ‘Reformatorische Verlichting’.Ga naar voetnoot17. Deze auteurs volgden in godsdienstig opzicht een gematigde middenkoers en keerden zich zowel tegen de orthodoxie als tegen het ongeloof.Ga naar voetnoot18. Hun ideaal van harmonieuze interconfessionaliteit belette hen echter niet antipapistische uitlatingen te doen. De door de spectatorschrijvers voorgestane harmonie gold eerst en vooral de stromingen binnen het protestantisme. De auteurs van de spectatoriale geschriften - onder wie zich een groot aantal protestantse dissenters bevondGa naar voetnoot19. - profileerden zichzelf als fanatieke voorstanders van een algemeen protestantisme.Ga naar voetnoot20. Veel spectatoriale auteurs behoorden tot denominaties die evenals de Rooms-katholieke Kerk in de Republiek een achtergestelde positie innamen.Ga naar voetnoot21. Omwille van hun geloofwaardigheid als vertolkers van een nationale stem, was het deze dissenters er alles aan gelegen de aandacht te vestigen op de algemeen protestantse kern van de eigen religieuze identiteit en niet op de marginale positie ervan. Precies om deze reden kan niet op voorhand worden aangenomen dat zij in hun pleidooi voor religieuze tolerantie als vanzelfsprekend ook een plaats inruimden voor de katholieken. Antikatholicisme werkt versterkend voor de eigen protestantse identiteit. Hoe groter de afstand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot het katholicisme des te makkelijker de identificatie met andere richtingen binnen het protestantisme. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antikatholicisme in de spectatorsDe spectatoriale bladen besteedden nauwelijks aandacht aan het onderscheid tussen protestantisme en katholicismeGa naar voetnoot22., althans niet in de vorm van speciaal aan dit onderwerp gewijde vertogen. Kennelijk was de tegenstelling tussen de beide godsdiensten aan het einde van de achttiende eeuw inmiddels zo geaccepteerd dat zij niet meer voortdurend hoefde te worden geëxpliciteerd.Ga naar voetnoot23. Slechts in één vertoog vormde het verschil wel het hoofdthema. Dit stuk is opgenomen in het Zinryk en Schertzend Woordenboek. Het is geschreven naar aanleiding van de oorlog tussen het protestantse Pruisen en het katholieke Oostenrijk (1759).Ga naar voetnoot24. Omtrent de ‘onbezonnen Religie Eiver der Protestanten en Roomschen’ werd quasi neutraal betoogd dat zowel de protestantse als de katholieke godsdienstijver ‘redeloos en geheel van de billykheid verwydert is’. De schrijver meende echter dat het fanatisme van de katholieken slechts voortkwam uit een ‘begeerte van iets te verkrygen, 't geen zy [de katholieken] waanen verloren te hebben’, terwijl de ‘eiver’ van de protestanten gerechtvaardigd was gezien de ervaring dat ‘dezelve haast schipbreuk leid, daar hare | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenparty den Meester speelt’. Het Zinryk en Schertzend Woordenboek was overigens, althans naar Hartog beweert, reeds bij verschijnen controversieel omdat het ‘hevig tegen de Roomschen uitvoer en zijn best deed om hen bespottelijk te maken’.Ga naar voetnoot25. Hoe dan ook, nummers met een vergelijkbaar thema zijn in de spectators niet gevonden. Antikatholicisme is in de spectatoriale geschriften echter wel aanwezig maar meer als een altijd op de achtergrond aanwezige vanzelfsprekendheid; zich manifesterend in de vorm van bijzinnetjes, zijdelingse opmerkingen, losse passages, clichés en metaforen verstopt in vertogen die op het oog heel andere onderwerpen betreffen. Waar de spectatoriale auteurs veel over schreven en fel tegen waren, was bijgeloof. Dat kon niet genoeg worden bestreden omdat het in staat was ‘een geheele natie te bederven’.Ga naar voetnoot26. Dit is ook bepalend voor hun houding tegenover het katholicisme. De spectatorschrijvers voerden de katholieke godsdienst op als een voorbeeld bij uitstek van bijgeloof.Ga naar voetnoot27. In de meeste gevallen verwees het ‘roomsche bygeloof’, vaak voorzien van adjectieven als ‘kinderagtig’, ‘walgelyk’ of ‘rampzalig’, naar een denkbeeldig, in het verleden of in het buitenland gesitueerd katholicisme. Zij hield daarnaast kritiek in op uiterlijk godsdienstig vertoon dat als typerend werd beschouwd voor (onder andere) de katholieke godsdienst. In een viertal spectatoriale vertogen werd politieke ammunitie ontleend aan het bijgeloofargument. Dat gebeurde op verschillende manieren. Eerst op abstract filosofisch niveau, vanaf de jaren negentig toegespitst op actuele situaties en concrete katholieken. De spectatoriale voorstelling van het katholicisme is stereotiep van aard en vervult de functie van een negatieve tegenhanger van de redelijke godsdienst. Voorbeelden van uitwassen van de roomse bijgelovigheid doken het vaakst op juist daar waar de schrijvers het belang van de rede beklemtoonden voor de godsdienst. Een ander nu en dan terugkerend tegenbeeld was de inquisitie. Zo plaatste men de kerkelijke censuur tegenover wat volgens de spectatorschrijvers bij uitstek protestantse verworvenheden waren als de vrijheid van drukpers, van schrijven en denken. Ook het, naar de spectatoriale mening, in economisch opzicht nutteloze kloosterwezen was een contrastbeeld. Bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebrek aan kloosters in de Republiek putten de auteurs hun voorbeelden uit katholieke landen als Spanje, Italië en de Zuidelijke Nederlanden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het rooms-katholicisme als het tegendeel van de redelijke godsdienstBijgeloof is het sleutelwoord in de spectatoriale visie op het rooms-katholicisme. Dit is echter slechts een deelaspect van de vele betekenissen die door de spectatoriale auteurs aan deze term werd gehecht. Het is binnen dit bestek niet nodig afzonderlijk in te gaan op deze betekenissen. Het begrip werd gebruikt als verzamelterm voor verschijnselen als hekserij, toverij en waarzeggerij.Ga naar voetnoot28. In zijn meest algemene zin werd eronder verstaan: ‘de gereedheid om ligtelyk aan [...] van den gewoonen loop der dingen afwykende [zaken], geloof te geeven’.Ga naar voetnoot29. Het eigen lezerspubliek werd verondersteld doordrongen te zijn van de afkeurenswaardigheid van de diverse bijgelovige praktijken. Tot in hoeverre men zich daar ook naar gedroeg was een tweede. Men ging ervan uit dat bijgeloof het meest voorkwam onder de (niet of nauwelijks geschoolde) sociaal lagere bevolkingsgroepen. Onderscheid naar geloofsrichting werd daarbij doorgaans niet gemaakt.Ga naar voetnoot30. De spectatoriale auteurs hamerden erop dat de enige remedie tegen het bijgeloof was ‘het aankweeken van gezond verstand en studie’.Ga naar voetnoot31. Onkunde en vrees waren samen ‘de moeder van 't bygeloof’.Ga naar voetnoot32. De bestrijding van bijgeloof vond men zo belangrijk omdat men vreesde dat het religieus fundament van de samenleving er op den duur door zou worden aangetast. Er was, aldus De Menschenvriend, ‘geen groter kanker in de samenleving’.Ga naar voetnoot33. Alleen een op redelijkheid gefundeerde godsdienst achtten de spectatorschrijvers geschikt om, zoals De Philantrope verwoordde, ‘Nuttige Ingezetenen voor den Staat te maaken’.Ga naar voetnoot34. De rede mocht daarbij echter niet tot in het extreme worden doorgevoerd. Haar autonomie hield op daar waar de goddelijke openbaring begon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘Roomsche bygelovigheid’ in de spectatoriale geschriftenBijgeloofvormt sinds de Reformatie een kernonderdeel van het kerkelijk debat tussen katholieken en protestanten.Ga naar voetnoot35. In de spectators is deze notie echter niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
theologisch onderbouwd. Het spectatoriale argument is onkunde. De Roomskatholieke Kerk zou uit machtsoverwegingen de onkunde onder haar aanhangers opzettelijk laten voortbestaan. De spectatorschrijvers meenden dat men grondig moest worden onderwezen over godsdienst om religieuze onkunde tegen te gaan. Daarvoor was vrijheid van denken een onmisbare voorwaarde. Dat men geloofde dat het protestantisme hiervoor de beste garantie leverde blijkt uit in de spectatoriale bladen verspreide suggestieve zinnetjes als: ‘Waar is de man onder de protestanten die ooit zeide, dat hij anderen het denken wilden beletten?’Ga naar voetnoot36. In veruit de meeste gevallen werden de voorbeelden van katholiek bijgeloof geprojecteerd in het verleden. Dit moet in de context worden gezien van het meer algemene geschiedbeeld dat de spectatoriale auteurs hadden van bijgeloof. In de lijn van de zeventiende-eeuwse auteur Balthasar Bekker, stelden zij bijgelovige verschijnselen voor als relicten uit een voorchristelijk verleden die als anachronismen moesten worden bestreden. Zoals door Bekker was betoogd in zijn beroemde vierdelig werk De betooverde Wereld, had het Christendom de van oorsprong heidense vormen van bijgeloof gebruikt om de eigen positie te vestigen. Vervolgens zagen protestanten het als hun taak zich van deze restanten te ontdoen omdat alleen dan de bevrijding van de katholieke mistanden geslaagd zou zijn.Ga naar voetnoot37. In de spectators keerde deze gedachtegang het meest letterlijk terug in vertogen die specifiek waren gewijd aan de diverse verschijnselen van bijgeloof.Ga naar voetnoot38. Daarnaast kwam het rooms bijgeloof als historisch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschijnsel terloops aan de orde in tal van standaardpassages over het ontstaan van het protestantisme. Typerend voor deze tekstfragmenten was dat zij in eufemistische taal waren gesteld. Zo had volgens De Rhapsodist de Reformatie een einde gemaakt aan de ‘duisteren nagt des Pausdoms’ toen ‘Onkunde en Bygeloof’ de ‘scepter zwaaiden’.Ga naar voetnoot39. De opvatting van het roomse bijgeloof als een wantoestand uit een voorbij verleden, betrof nadrukkelijk niet de landen die katholiek waren gebleven. In ‘genoegzaam alle die landen’, aldus De Opmerker, ‘waar het Pausdom nog heerscht’, was het bij geloof het meest aanwezig.Ga naar voetnoot40. ‘In Spanje, in Italië, in Tirol, om van de Heidensche landen niet te spreken’, gebeurden ‘nog allerhande wonderbare dingen’, dáár speelde ‘het bedrog nog onbekommerd zyne rol’Ga naar voetnoot41. en daar waren vele milj oenen die zich christen noemden, ‘alleen omdat zy gedoopt zyn, het teken van het kruis weten te maken, en de Mis bywonen!’Ga naar voetnoot42. De spectatorschrijvers handhaafden het clichébeeld van het rooms-katholicisme als een alleen op uiterlijke vroomheid gebaseerde godsdienst. Dit werd bijvoorbeeld tot uitdrukking gebracht in het door De Borger bij de lezers bekend veronderstelde spreekwoord: ‘wy zyn allen zeer goede katholieken, maar godsdienst hebben wy niet’.Ga naar voetnoot43. In de katholieke rituelen waren de spectatoriale auteurs in het geheel niet geïnteresseerd. Zij werden slechts omschreven in de trant van ‘de grollen, buitensporige en bespottelyke plegtigheden van om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gangen en andere kerkgebaarden’.Ga naar voetnoot44. Volgens De Opmerker en De Onderzoeker was de meerderheid van de katholieken bijgelovigGa naar voetnoot45. al meende de eerste wel dat zich zelfs onder hen ‘verstandige en godvrugtige lieden’ bevonden die ‘gaarne het bygelovige en nutteloze uit hunne gemeenschap zouden verbannen zien’.Ga naar voetnoot46. Door zijn gehechtheid aan godsdienstige uiterlijkheden voldeed het katholicisme precies aan wat onder bijgeloof moest worden verstaan: ‘dat men het uiterlyke in plaats van 't innerlyke en van 't ware van den godsdienst omhelst en aankleeft’.Ga naar voetnoot47. Iets van de inwerking van deze definitie van bijgeloof kan worden begrepen vanuit de manier waarop destijds gekeken werd naar de verhouding tussen godsdienst en vaderlandsliefde. Zoals aan het begin van dit artikel uiteengezet, werd volgens Van Rooden godsdienst in het laatste kwart van de achttiende eeuw steeds meer gelokaliseerd in het innerlijk van de burgers van het vaderland. Daar vormde zij het fundament voor een nieuw nationaal besef. Doorredenerend zou dit betekend kunnen hebben dat wie het stempel ‘alleen uiterlijk vroom’ kreeg opgedrukt, zich niet kwalificeerde voor het hebben van een goed vaderlandse identiteit. Deze vergaande consequentie trokken de spectatorschrijvers echter niet. Wel suggereerde De Opmerker dat van mensen ‘wier gehele godsdienst in nutteloze gebruiken bestaat, die denken voldaan te hebben als zy die gebruiken hebben vervuld’, ‘zedekunde’ en ‘godvrugt’ niet viel te verwachten.Ga naar voetnoot48. In een aantal vertogen werd een politieke wending gegeven aan het verband tussen katholicisme en bijgeloof. In filosofische zin gebeurde dit in het tweedelig vertoog ‘Over de verschillende oorzaken en gevolgen van het bygeloof en geestdryvery’ dat in 1761 in het blad De Philantrope werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gepubliceerd.Ga naar voetnoot49. In dit vertoog, feitelijk een vereenvoudigde vertaling van David Humes essay Of Superstition and Enthusiasm (1741)Ga naar voetnoot50., werden bijgeloof en geestdrijverij tegen elkaar afgewogen als twee vormen van godsdienst die bedreigend waren voor de burgerlijke vrijheid. Het verschijnsel geestdrijverij was een soort massahysterie die door slechts weinig ‘roervinken’ als jansenisten en ‘Kwaakers’ werd gemobiliseerd. Onvoorspelbaar als de geestdrijverij was, vormde het echter geen machtsbedreigende factor. Veel meer had de ‘Burgerstaat en Saamenleving’ te duchten van het bijgeloof dat zijn kracht ontleende aan een hoge graad van institutionalisering. Het werd geassocieerd met de ‘Joodsche’ en de ‘Roomsche Godsdienst’, beide omschreven als ‘samenweefsels’ van ‘allerleie ongerymde bygeloovigheeden, dwaaze plegtigheeden en beuzelachtige onthoudingen’. Deze vormen van bijgeloof begunstigden het gezag der geestelijken, in het bijzonder dat van de jezuïeten. Deze ‘slaaven van het Roomsche Hof’ zouden proberen greep te krijgen op de overheden om zo de staat van binnenuit omver te werpen. De overname van Humes tekst door De Philantrope moet worden gezien in het licht van de spectatoriale preoccupatie met het thema bijgeloof. Waar Hume echter geestdrijverij en bijgeloof vatte in een abstraherende typologieGa naar voetnoot51., projecteerde De Philantrope het kwaad van deze verschijnselen (onder andere) in het katholicisme. Daarmee gaven de Philantrope-vertogen een filosofische onderbouwing voor de stelling dat het protestantisme voor een stabiele, welvarende staat, de meest aangewezen kandidaat was. Het tweede voorbeeld van een antikatholiek bijgeloofvertoog met een meer politieke betekenis betreft een aflevering uit het te Dordrecht anoniem verschenen blad De Antwoorder. In het vertoog ‘Wat is bijgeloof?’ (1792)Ga naar voetnoot52. werd de inhoud van dit begrip uiteengezet aan de hand van (het beeld van) de Zuid-Nederlandse Brabantse Omwenteling van 1789-1790. De Brabantse Patriottenbeweging was ontstaan als reactie op de bestuurshervormingen die keizer Jozef II probeerde in te voeren, waarbij onder andere de machtspositie van de Rooms-katholieke Kerk dreigde te worden ondermijnd. In verzet kwamen de democraten van Vonck en de klerikale statisten onder leiding van Van der Noot. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Antwoorder, die naar eigen zeggen reageerde op vragen die waren geponeerd door het Leidse blad De Vraag-al, behandelde de kwestie wat ‘Heintje van der Noot voor eenigen tijd’ betekende voor de Brabanders om het verschijnsel bijgeloof ‘in zijne volste uitgestrektheid’ te doen kennen. Volgens de spectator hadden de Brabantse patriotten met hun afwijzing van de politiek van Jozef II een unieke kans laten lopen het gezond verstand te laten regeren. De Jozefistische maatregelen waren erop gericht ‘om het bijgeloof uit te roeijen’ onder andere door ‘het vernietigen van eenige schadelijke en nuttelooze Kloosters’Ga naar voetnoot53. en de afschaffing van ‘belachgelijke en kostbaare Ommegangen’. De Rooms-katholieke Kerk verdiende geen verdediging omdat dit instituut stond voor geloof aan ‘kinderagtige en zomtyds ergerlijke fabelen’, het opleggen van ‘zotte penitentiën, voor de zonden, die men zelf onder de boetedoening op nieuw pleegde’ en het ‘vetmesten’ van de Geestelijkheid die door middel van de biecht ‘volstrekt meester van alle geheimen was’. Als toppunt van bijgeloof beschouwde De Antwoorder het moment waarop de Brabantse volksmassa's het portret van de voorvechter van deze bijgelovige godsdienst, Heintje van der Noot zelf, op de borst speldden en in processies ronddroegen. Het negatieve oordeel dat hier wordt geveld over de Brabantse Patriottenbeweging doet sterk denken aan de mening over dezelfde kwestie van de Nederlandse patriot Gerrit Paape zoals hij die ventileerde in zijn de Hollandsche Wijsgeer in Brabant.Ga naar voetnoot54. Daarin sprak Paape zijn bewondering uit voor Jozefs godsdienstpolitiek, vooral voor zijn besluit de kloosters te sluiten. Net als de auteur van De Antwoorder maakte ook Paape gebruik van antikatholieke retoriek. De identiteit van de auteur van De Antwoorder is onbekend maar het stuk zou heel goed afkomstig kunnen zijn van iemand met (Nederlandse) patriotse sympathieën, van wie er zich immers velen onder de spectatoriale auteurs bevonden.Ga naar voetnoot55. Het laatste voorbeeld van een vertoog waarin het bijgeloofargument in politieke zin gebruikt werd, draagt de titel ‘Geene geestelijken voegen zich in het staatsbestuur’. Het kan met zekerheid worden toegeschreven aan een van de eerste (Nederlandse) vrouwen met een eigen blad, de politiek geëngageerde dichteres Petronella Moens (1762-1843).Ga naar voetnoot56. In dit vertoog, dat een hele afleve- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring besloeg van De Vriendin van 't Vaderland, werd, inhakend op de scheiding van kerk en staat (1796), aan zogenaamde Nederlandse, ontevreden, katholieken uitgelegd waarom met de uitsluiting van geestelijken uit het staatsbestuur ‘geen minachting tegen de katholieke godsdienst aan de dag werd gelegd’. De aanwezigheid van geestelijken zou in de Nationale Vergadering de uitingsvrijheid van alle andere roomsgezinde volksvertegenwoordigers belemmeren. Dat zich onder katholieken, buiten de geestelijkheid, niet voldoende geschikte kandidaten voor de politiek bevonden, was het ‘treurig gevolg van vooroordeel en bijgeloof’: ‘Hebben uwe geestelijken, uit vrees dat de leeken door te veel kennis dwaalen zouden, niet, zoo veel mogelijk was, den onderzoeklust vermoord? Hebben de Roomschgezinden niet, de voortbrengsels van andersgezinden algemeen veroordeeld, zonder die te kennen? Hebben zij niet meestal het gezond verstand van waarheidminnende Protestanten geschuwd, en als doodlijk vergif voor de rust hunne ziel beschouwd?’Ga naar voetnoot57. Moens vertolkte het vooroordeel dat een vrije manier van denken door de katholieke kerk niet werd getolereerd. Tegelijkertijd gaf zij toe dat ook de ‘onderdrukking der protestanten’ de onkunde onder de katholieken had bevorderd en instandgehouden, zo het tekort aan capabele katholieke politici impliciet bevestigend.Ga naar voetnoot58. Interessant is dat Moens' vertoog in dezelfde richting wijst als het door Clemens geschetste beeld dat de antikatholieke tegenstand harder werd naarmate de katholieken hun in 1796 verkregen recht op vrijheid van godsdienst daadwerkelijk begonnen in te vullen, ondermeer op politiek terrein.Ga naar voetnoot59. Voor zijn artikel baseerde Clemens zich echter op bronnen afkomstig van predikanten die de status quo wilden handhaven. Moens had juist een politieke voorkeur voor de vernieuwingsgezinde Nederlandse patriotten. Dit is interessant omdat over antikatholicisme onder deze beweging maar weinig bekend is. Antipapisme wordt veeleer met de Oranje-propaganda geassocieerd.Ga naar voetnoot60. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de eerder genoemde vertogen waarin het rooms bijgeloof op politiserende wijze aan de orde werd gesteld, weerspiegelen een veranderde houding tegenover het katholicisme. Werden antikatholieke vooroordelen in de spectators overwegend gehecht aan een abstract beeld van katholicisme, in deze vertogen werden zij toegepast op politiek actuele situaties en katholieken van vlees en bloed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inquisitie versus vrijheid van godsdienst, schrijven en denkenGruwelijke taferelen van de paapse inquisitie waren een populair thema in de zeventiende-eeuwse (voor het gewone volk bestemde) vaderlandse geschiedenissen. De Zwarte Legende moest, naar Simon Schama beweert, de Nederlanders eraan herinneren dat aan het ontstaan van het vaderland een bloedige strijd was vooraf gegaan.Ga naar voetnoot61. In de spectators is de term inquisitie meer een metafoor voor geloofsdwang en verkettering van de ander. Zij stond haaks op de rede die leerde dat ieder zijn of haar godsdienstig standpunt zelf moest kunnen bepalen.Ga naar voetnoot62. Het opleggen van religieuze overtuigingen resulteerde slechts in uiterlijke vroomheid, wat hetzelfde was als bijgeloof. Voorzover men uitweidde over de gruweldaden van de inquisitie fungeerden deze passages als een soort opstapje naar betogen tegen een mentaliteit van vervolgzucht die er volgens vele spectatoriale auteurs heerste onder protestanten onderling.Ga naar voetnoot63. In één vertoog ‘Over de Reden’ werd het beeld van de katholieke zucht tot vervolging op dusdanig provocerende wijze naar voren gebracht dat van een metaforisch gebruik nauwelijks kan worden gesproken. Het betreffende vertoog werd aangetroffen in De Nederlandsche Spectator en was, aldus de redactie, overgenomen uit de Engelse spectator The Independent Whig.Ga naar voetnoot64. In het stuk, dat ondertekend was met het veelzeggende pseudonym ‘Christianus Logophilus’, tierde de auteur dat de papisten leerden dat: ‘Onweetendheid de Moeder van Godsdienstigheid zy: zy verbannen de Vryheid, oversnorken de Reden en vervolgen de Waarheid. Ingevolge van 't welk alles de misleide Aankleevers der Roomsche kerke zo onweetend zyn, als de Mahometaanen, zo groote Slaaven, grooter Afgodendienaars, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grooter vervolgers; dat is, in Woestheid gaan zy de Turken te boven, welke in woestheid de meeste anderen overtreffen.’Ga naar voetnoot65. Antipapistische citaten van een vergelijkbare radicaliteit waren in de spectators maar weinig te vinden. De felheid ervan is wellicht te wijten aan het feit dat het een Engelse vertaling betreft. De door de Nederlandse spectators hooggewaardeerde Britse pers was vanaf haar ontstaan fel antikatholiek.Ga naar voetnoot66. Opvallend was dat in De Zeedemeester der Kerkelyken van antipapisme doortrokken meningen over bijvoorbeeld het priesterschap door (fictieve) Engelsen naar voren werden gebracht.Ga naar voetnoot67. Toch blijft de herkomst van de tekst intrigeren. Het anti-Turkse element - dat op soortgelijke wijze overigens ook naar voren kwam in andere spectatorsGa naar voetnoot68. - doet bijvoorbeeld Nederlands aan. De vergelijking dringt zich op met de protestantse leuze ‘Liever Turks dan Paaps’ die populair was tijdens de Tachtigjarige Oorlog.Ga naar voetnoot69. Het aangehaalde artikel bevatte geen verwijzingen naar de actualiteit maar duidelijk is dat de auteur niet alleen zinspeelde op de Spaanse kettergerichten uit de Middeleeuwen. Ook in andere spectators werd de inquisitie gehekeld binnen een meer actuele context. In de Nederlandsche Criticus werd zij samen met de kerkelijke censuur tegenover de vrijheid van drukpers geplaatst door middel van de bijna achteloos gestelde retorische vraag: ‘Waar bloeit de Kennis, de Geleerdheid, en de Weetenschappen in 't algemeen, meer dan in de Roomsche Landen, waar de Inquisitie heerscht, of Geestelyke- en Wereldlyke goedkeuring der werken nodig zyn, dan in zodanige Protestantsche Landen, waar in alle vernuften meer of min de teugel gevierd word? De waare Kristelyke Godtsdienst, de Zedekunde, de waarheid der Historie, het Geluk van den Staat, men zwygt de Vryheid van 't Volk, en al wat daar aan kleefd, gelyk inzonderheid de Koophandel en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Scheepvaart is, worden die gevonden, of bloeijen die meer in Italië of Spanje, dan onder de Protestanten?’Ga naar voetnoot70. De lezer mocht zelf zijn standpunt kiezen al is zonneklaar dat een gelijkwaardige afweging niet de bedoeling was. Werd de inquisitie in het algemeen slechts genoemd ter bevestiging van het eigen gelijk omtrent de rede of de vrijheid van drukpersGa naar voetnoot71., een enkele keer ageerde men tegen het verschijnsel zelf. Openlijk vijandig is het vertoog ‘Over de opkomst en voortgang der Inquisitie’. In deze tekst, die bijna de lengte van twee vertogen beslaat, vroeg De Rhapsodist zich af (onder verwijzing naar een niet bij name genoemde katholiek auteur), of de instandhouding van de ‘affschuwelyke stigting’ van de inquisitie door veel Europese landen voor ‘de protestantsche Mogendheden’ niet reden was zich onderling te verenigen om zo dit ‘wreedaartig regtsgebied voor altoos te vernietigen?’.Ga naar voetnoot72. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kloosterling versus de vaderlandse burgerIn de spectators is de kloosterling precies het tegendeel van de op het vaderland betrokken burger: lui, economisch onproductief en genotzuchtig. Volgens De Opmerker was een in 1772 in Duitsland verschenen boek over de ‘dwalingen’ en ‘gewigtige misbruiken’ van ‘das Monschswesen’ voor Nederlandse lezers slechts gedeeltelijk interessant aangezien zij ‘God zy gedankt, niet belast zyn met het onderhoud van enige duizenden van nutteloze monniken’.Ga naar voetnoot73. In twee vertogen in het Zinryk en Schertzend Woordenboek werden kloosterlingen belachelijk gemaakt onder meer omdat zij ‘uiterlyke vroomheid’ gebruikten om ‘vette soepen te eeten, en lui en vatsig te leeven’.Ga naar voetnoot74. Het meest treffende voorbeeld is echter een, naar spectatoriale maatstaven ongebruikelijk lang vertoog van zesentwintig pagina's, in - alweer - De Rhapsodist dat een ‘Onderdaanig smeekschrift’ van het ‘Romeinsche Volk’ aan de paus ‘tot herstel van Landbouw, Konsten en Koophandel’ heette te zijn.Ga naar voetnoot75. Zogenaamd vanuit Italiaans perspectief schreef De Rhapsodist dat de protestantse landen vervuld waren van ‘kloeke, naarstige, en nuttige onderdaanen voor den Staat’ omdat men daar niet zoals in Italië, ‘die gemaklyke gelegenheid’ had om een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Godsdienstig- of Klooster-, dat is, een nutteloos leven, en den Kerkelyken Staat, dat is een Staat van luiheid en weelde, te omhelzen’. De protestantse delen van Europa waren welvarend omdat daar iedere burger bereid was voor zijn eigen bestaan te zorgen. Dit zou vooral te zien zijn in steden met een gemengd protestants-katholieke bevolking. Terwijl de protestantse stedelingen zich ten volle overgaven aan ‘den arbeid’ leefde het katholieke deel van de stad in ‘armoede, dronkenschap en werkeloosheid’.Ga naar voetnoot76. Elders in De Rhapsodist beweerde een auteur dat de ‘Kloosters en Munniken’ algemeen werden gehouden voor ‘gezworen vyanden van het verstand’. De portee van het stuk was echter dat de kloosters ‘nu verderflyk voor ieder land en volk’ hun nut als bewaarders en doorgevers van de christelijke traditie in het verleden hadden bewezen. Niettemin wenste de schrijver, zij het in de marge van zijn verhaal, dat er ‘eens een tyd moge koomen, dat ‘er geenen [kloosters] op den aardbodem gevonden worden’. Ieder ‘Souverain’ die ‘ooit een eenig klooster dulde’ handelde in strijd met het landsbelang.Ga naar voetnoot77. De Denker steunde het besluit van sommige buitenlandse ‘redelyker denkende Koningen’ om het aantal kloosters te verminderen.Ga naar voetnoot78. Opvallend aan de fragmenten omtrent het kloosterwezen was dat toespelingen van pornografische aard, één van de meest centrale elementen in de rijke traditie van de anti-monastieke lectuur die Nederland heeft gekendGa naar voetnoot79., nagenoeg achterwege bleven. Klaarblijkelijk was het genre daarvoor te moraliserend van aard. Eén interessante uitzondering kan er echter worden genoemd. In het anoniem gepubliceerde blad De Vrouwelyke Spectator, kreeg een van de vertogen een antipapistisch accent doordat daarin een scabreus getint verhaal over een thermometer die de graad van seksuele opwinding bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouwen kon meten, nadrukkelijk binnen de context van een maagdenklooster werd geplaatst.Ga naar voetnoot80. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieVolgens de Britse historicus Jonathan Israel speelde net als in Engeland in Nederland het antikatholicisme na 1750 geen rol meer in ‘high culture and intellectual life’.Ga naar voetnoot81. Colley en Haydon gaan er beiden vanuit dat gelijktijdig met de opkomst van de Verlichting en het groter worden van de sociale afstand tussen de verschillende lagen van de bevolking, antikatholicisme, naast allerlei andere gedragingen, door de elite in toenemende mate werd afgekeurd.Ga naar voetnoot82. Daarmee wordt antikatholicisme gekarakteriseerd als iets traditioneels, als iets daterend uit het verleden dat slechts zo nu en dan de kop op stak, alleen nog maar onder het achtergebleven volk naar aanleiding van bepaalde incidenten. Aan het kameleontisch vermogen van het fenomeen wordt voorbij gegaan: antikatholicisme is niet vanuit het verschijnsel zelf bestudeerd. Analyse van het genre van de Nederlandse spectators bracht aan het licht dat de spectatoriale auteurs - die ten dienste werkten van de elite - hun betogen nu en dan lardeerden met antikatholieke gemeenplaatsen of stereotypen over katholieken. Daarmee zijn zij niet als minder verlicht te beschouwen, integendeel. Zij deden dit juist vanuit hun moderne doelstelling van nationale zelfprofilering. Via hun geschriften verbonden met hun lezers, vormden zij een nationaal verbeelde gemeenschap waarbinnen een in het innerlijk gelokaliseerd rationeel godsdienstideaal een centrale plaats innam. De wisselwerking tussen het zelfbeeld en het beeld van de ander is een onderzoeksthema dat de laatste jaren is uitgegroeid tot een specialisme dat onder de term ‘imagologie’ vanuit verschillende invalshoeken als de vergelijkende literatuurwetenschap en de cultuurgeschiedenis volop wordt beoefend.Ga naar voetnoot83. Ook antropologen zijn in deze materie geïnteresseerd. Het ligt voor de hand dat de theorievorming omtrent de constructie van de ander ook van betekenis kan zijn voor de bestudering van de spectatoriale verbeelding van de diverse religieuze groepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De spectatoriale kijk op het rooms-katholicisme roept associaties op met wat door de Palestijns-Amerikaanse literatuuronderzoeker Edward Said ‘Oriëntalisme’ is genoemd.Ga naar voetnoot84. Met deze term kritiseerde Said de negentiendeeeuwse Westerse beeldvorming van het Oosten waarin westerse moderniteit werd tegengesteld aan oosterse traditionaliteit. De representatie van het Oosten als irrationeel, religieus fanatiek en achterlijk legitimeerde het koloniale regime maar diende tevens als spiegel om het eigen moderne, rationele zelfbeeld te bevestigen. Saids Oriëntalisme is uiteraard niet letterlijk van toepassing op de spectators (hoewel sommige auteurs katholieken aan ‘Mahometaanen’ gelijkstelden)Ga naar voetnoot85. maar kan wel helpen bij het nadenken over de manier waarop zij de katholieken weergaven. Het meest opvallende daaraan was namelijk de spiegelbeeldige wijze waarop dit gebeurde. De spectatorschrijvers ondersteunden hun betogen voor de redelijke godsdienst soms met voorbeelden uit het katholieke geloof. Daarbij representeerden zij het katholicisme steevast als precies het tegenovergestelde van wat zij idealiter als karakteristiek zagen voor het algemeen christendom. Het rooms-katholicisme werd geassocieerd met bijgeloof; meestal als historisch of buitenlands verschijnsel en gekoppeld aan uiterlijke vroomheid, vervolgzucht en - in verband met het kloosterwezen - economische afhankelijkheid en hedonisme. Het door de spectators als algemeen voorgestelde - maar in feite sterk protestants gekleurde - Christendom werd daartegenover geïdentificeerd met rede gelieerd aan het heden, innerlijke vroomheid, vrijheid van denken, economische welvaart en spaarzaamheid. Daarmee zeggen de spectatoriale uitlatingen over de ‘katholieke ander’ niet zozeer iets over het katholicisme maar meer iets over de manier waarop de spectatorschrijvers de nationale eigenwaarde van de Republiek en hun ideaal van godsdienst definieerden. Zij deden dit onder andere door te wijzen op de afwezigheid van negatieve eigenschappen die zij presenteerden als kenmerkend voor het rooms-katholicisme. Dit kan nog met een allerlaatste voorbeeld van een van de meest publicerende spectatoriale auteurs worden aangetoond. In zijn Zeedemeester der Kerkelyken, omschreef Philippus Statius Muller (1725-1776) zijn versie van de redelijke godsdienst ‘heilzaam voor de Maatschappij’, als een godsdienst vrij van ‘Bijgeloovigheeden’ en ‘beoeffende Inwikkelingen der Paapsche Priesters’.Ga naar voetnoot86. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anti-catholicism, national consciousness and the Dutch spectatorial weeklies in the second half of the eighteenth century.On the basis of spectatorial weeklies published between 1750 and 1800, about fifty in total, this article examines the development of Dutch anti-Catholicism under the influence of nascent representations of the nation-state. As elsewhere, modern Dutch nationalism spread successfully because of the emergence of a periodical press. As the Dutch scholar Niek van Sas writes, spectatorial weeklies contributed to the creation of a national ‘communication society’ in which a new image developed of an enlightened Dutch society, an ‘imagined community’ in the phrase of Benedict Anderson. In literature they are characterised as typical representers of the Dutch Christian Enlightenment who in religious matters followed a moderate course. Nevertheless, their interdenominational views did not stop them from making antipapist remarks and comments. Not that they attacked Catholics in an extreme or radical way. Their anti-Catholicism could be described as a natural part of their religious attitude which largely manifested itself only in the form of metaphorical expressions, cliches and casual remarks. In the spectatorials the battle against superstition was an important one. Superstition was regarded as something that undermined the religious moral of the citizens. Roman Catholicism served as the ultimate example of superstition. Most spectatorial journalists argued that popish superstition belonged to the past but it is perhaps significant that they did not actively state that it no longer existed. A small number of them cited popish superstition as a valid reason for the political exclusion of Catholics, while others merely implied that such superstitious practices were the domain of other countries, not those of enlightened Dutch. Within the spectatorial articles examples of popish superstitious excrescences nearly only appeared within the context of underlining the importance of reason in religion. A second frequently appearing counterimage was the inquisition represented as the opposite of what Protestants regarded as their most important achievements, freedom of press, thought and of investigation. A third counterimage was monasticism. Even though there were hardly any monasteries in the country, monks were depicted as exactly what virtuous individual citizens were not supposed to be: lazy, economically unproductive and hedonistic. In conclusion, the spectatorial picture of Catholicism is highly stereotypical. It offered a negative mirror image which reflected the specific nature of what the spectatorial authors believed was the core of their own religion: Reason. With that, the spectatorial portrayal of Catholicism does not say so | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
much about the ‘Catholic other’ but much more about the spectatorial definition of Dutch national self-esteem and of religion. Finally, the analysis of the Dutch spectatorials threw new light on the current opinion that anti-Catholicism was just a traditional phenomenon that only played a role within the pursuit for the unity of the nation. The spectatorials illustrated that under the influence of the rise of the nation-state, the age-old religious prejudices of anti-Catholicism, adopted other, more modern forms. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de Auteurs
Dr. J.W. Buisman studeerde geschiedenis aan de Leidse universiteit en promoveerde aldaar in 1993 op Tussen vroomheid en Verlichting. Een cultuurhistorisch en -sociologisch onderzoek naar enkele aspecten van de Verlichting in Nederland (1755-1810), 2 dln. (Zwolle, 1992). Sindsdien publiceert hij regelmatig over het natuurgevoel in Nederland in de periode 1750-1830 en over de geschiedenis van de religieuze mentaliteit in dat tijdvak. Adres: Helenahoeve 9, 3451 TM Vleuten.
Dr. W. van Bunge (1960) studeerde filosofie in Utrecht en promoveerde in 1990 in Rotterdam op Johannes Bredenburg (1643-1691). Een Rotterdamse collegiant in de ban van Spinoza. Hij is als universitair docent verbonden aan de Faculteit der Wij sbegeerte van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Binnenkort gaat daar onder zijn leiding een door NWO gesubsidieerd onderzoeksprogramma van start, getiteld The Early Enlightenment in the Dutch Republic, 1650-1750. Cartesianism, Spinozism, Empiricism. Adres: Prins Bernhardkade 22-A, 3051 AJ Rotterdam.
Drs. E. Hagen (1967) studeerde van 1988 tot 1994 nieuwe en theoretische geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Zij studeerde af bij prof. dr. N.C.F. van Sas op een scriptie over Petronella Moens (1762-1843). Sinds januari 1996 is zij als promovenda verbonden aan de Onderzoeksgroep Godsdienst en Maatschappij van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen. Het artikel is gebaseerd op de eerste resultaten van haar promotieonderzoek met als werktitel ‘De ontwikkeling van het Nederlandse antikatholicisme onder invloed van de opkomst van de voorstelling van de natiestaat’ dat zij verricht onder begeleiding van dr. P.T. van Rooden. Adres: Van Kinsbergenstraat 10-III, 1057 PP Amsterdam. Telefoon privé: 020-7765083; werk: 020-5253618.
Dr. J. van Sluis (Franeker, 1953) studeerde te Groningen theologie (proefschrift: Herman Alexander Röell, 1988) en filosofie (proefschrift: Heideggerdenkwegen en dwaalwegen, 1997). Hij is als redactie-secretaris van het Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme verbonden aan de Faculteit der Godgeleerdheid van de Universiteit Utrecht. Adres: Heidelberglaan 2, De Uithof, Utrecht; postadres: Postbus 80.105, 3508 TC Utrecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DE ACHTTIENDE EEUW DOCUMENTATIEBLAD WERKGROEP ACHTTIENDE EEUW
INHOUD
30 (1998) 1
30 (1998) 2
All contributions are summarized in English |
|