De Achttiende Eeuw. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Thomas von der Dunk
| |
[pagina 32]
| |
revolutionairen met de oude Republiek der Zeven Provinciën korte metten maakten en de meritocratische boven de nepotistische gedachte deden zegevieren, heeft men vele keren met deze tegenstelling geworsteld. Dat namelijk zelfs de meest uitgesproken democratische ideologen niet altijd genegen waren om, zodra zij de touwtjes in handen hadden, de eigen voornemens door afwijkende opvattingen van volgelingen te laten dwarsbomen, maakt de gang van zaken bij de bouw van het nieuwe voorhuis van het genootschap aan de Kalverstraat in het jaar 1802 duidelijk. De nieuwe democratische zeden verlangden natuurlijk een raadpleging van de leden. De behoefde van de bestuurders aan daadkracht verlangde zulks niet, want de bestuurders wisten ook zonder leden al wel wat zij wilden. Er was dus een klein probleem. Dit probleem werd opgelost. Omdat de bestuurders wisten wat zij wilden, wisten zij ook wat het volk diende te willen. Zij wisten er dan ook tenslotte voor te zorgen dat het volk wilde wat zij wisten dat het wilde. Deze voor de Nederlandse zeden zo karakteristieke handelwijze van het stadsbestuur vóór 1795, en het sociëteitsbestuur ná 1795, tilt de ontstaansgeschiedenis van Doctrina et Amicitia, alsmede de totstandkoming van haar zetel, uit boven die van een reeks voorvallen van beperkt stadshistorisch belang alléén. Het thema van de geleide democratie vormt zodoende de rode draad door het onderstaande verhaal. | |
De Vaderlandsche SociëteitHelemaal aan het begin van de Amsterdamse Kalverstraat, gerekend van de Dam, bevindt zich aan de rechterzijde direct voorbij het gebouw van de Groote Club op de nummers 4 tot 8 een weinig opvallend pand. Het onderste deel ervan wordt thans ontsierd door een schreeuwerige winkelpui, maar wendt men het hoofd naar boven, dan valt de blik op een eenvoudige bakstenen gevel met vier grote vensters. Daarboven leest men in grote letters het opschrift: 1802 doctrina et amicitia 1931. Dit vandaag totaal vergeten pand heeft ooit een belangrijke rol gespeeld in de politieke geschiedenis van Amsterdam.Ga naar voetnoot1. Doctrina et Amicitia was de naam van één van de vele Patriotse genootschappen die op het eind van de | |
[pagina 33]
| |
achttiende eeuw overal in Nederland ontstonden.Ga naar voetnoot2. Vanaf deze plek werden door de Amsterdamse tegenstanders van de stadhouder de geesten rijp gemaakt voor een drastische hervorming van het staatsbestel van de Republiek, die op 19 januari 1795 resulteerde in de Bataafse Omwenteling.Ga naar voetnoot3. Men noemde zich weliswaar ten overstaan van de buitenwacht een kunstlievend genootschap, dat zich verre van staatszaken pretendeerde te houden, maar de binnenwacht wist wel beter, en menig buitenstaander eigenlijk ook. Ten eerste lieten politiek, kunst en wetenschap zich in de tijd van de Verlichting vaak moeilijk scheiden - verlichte wetenschap resulteerde in een onverlicht staatsbestel vrijwel onvermijdelijk ook in politiek - en ten tweede bood, mede om die reden, na de restauratie van 1787 het bedrijven van wetenschap een legitieme dekmantel voor het bedrijven van die politiek. De belangstelling voor de wetenschap mocht daarbij in het geval van velen zeker oprecht zijn, die voor de politiek was dat ook. Het genootschap Doctrina et Amicitia was - zoals in personele samenstelling en huisvesting tot uitdrukking kwam - namelijk de directe opvolger van de befaamde Vaderlandsche Sociëteit, die na de intocht van de Pruisen door de nieuwe oranjegezinde machthebbers was verboden.Ga naar voetnoot4. Het ledenregister van het genootschap verhulde deze continuïteit ook niet; er werd slechts een pagina in dat van de voorganger omgeslagen, waarna men - na een onderbreking van een | |
[pagina 34]
| |
klein jaar - weer keurig verder schreef, en de nadien binnengekomen leden gewoon werden doorgenummerd.Ga naar voetnoot5. Deze Vaderlandsche Sociëteit was in september 1783 opgericht, en toen nog geenszins in de vermomming van een braaf cultureel genootschap, maar met een subversief revolutionair vaandel in top. Tal van vooraanstaande politieke figuren maakten er deel van uit, zoals de Amsterdamse burgemeester Hendrik Hooft Dzn. (1716-1794), de bekende medicus Cornelis Rudolph Theodorus Krayenhoff (1758-1840) en de latere raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck (1761-1825). De Vaderlandsche Sociëteit moest de geesten voor de politieke doeleinden van de Patriotten rijp maken, en was in het hectische jaar 1787 dan ook tot het brandpunt van Patriots Amsterdam uitgegroeid.Ga naar voetnoot6. Het genootschap recruteerde haar leden vooral uit de gegoede burgerij, onder vooraanstaande kooplieden en advocaten, die tot dusverre door de regerende regentenkliek van het stadsbestuur waren uitgesloten.Ga naar voetnoot7. Ook de oprichters, de jurist-journalist Willem Irhoven van Dam, de arts Hendrik Stolte en de boekhandelaar Willem Holtrop, hadden, zoals de meeste leden in de eerste jaren, tot deze bestuurlijke buitenstaanders behoord.Ga naar voetnoot8. Maar naarmate de tegenstellingen binnenin het stadhuis zich verscherpten, won de Vaderlandsche Sociëteit aan aantrekkingskracht, en in november 1786 trad het merendeel van de radicaal-Patriotse fractie binnen de raad en vroedschap en masse bij.Ga naar voetnoot9. Het ledental steeg vooral het laatste jaar van haar bestaan fors, ook al bereikte het gezelschap nooit de omvang van de pas in februari 1786 | |
[pagina 35]
| |
opgerichte Burgersociëteit, die de lagere strata van de samenleving Patriots organiseerde.Ga naar voetnoot10. Desondanks was het politieke belang van de Vaderlandsche groter: het functioneerde als denktank, waar de kleinburgerlijke concurrent eer het voetvolk leverde. Van heinde en verre kwamen geestverwanten als introducés op bezoek om de politieke activiteiten in de diverse steden en gewesten te helpen coördineren. De frequentie van deze bezoeken nam vooral in het jaar 1787 sterk toe, totdat het aantal vreemdelingen in de dramatische septembermaand een climax bereikte; op de loop voor de binnengevallen Pruisische troepen vonden op de 20ste en 21ste van die maand talloze gevluchte Patriotten onderdak bij de Vaderlandsche Sociëteit, de laatste werd op de 25ste genoteerd.Ga naar voetnoot11. Kort daarop begon de omsingeling van Amsterdam, en kon zo voor twee weken niemand de stad meer in of uit. | |
Vestiging in de KalverstraatOver de aanvankelijke plaats van samenkomst van de leden van de Vaderlandsche Sociëteit is niets bekend,Ga naar voetnoot12. maar in de lente van 1787Ga naar voetnoot13. is in de Kalverstraat een tweetal panden aangekocht met het doel een eigen clubhuis te bouwen.Ga naar voetnoot14. Een dergelijk eigen gebouw vormde een ongebruikelijke luxe. Dat men daar met amper tweehonderd leden over kon beschikken, waar de drie maal zo grote Burgersociëteit met de huur van een zaaltje in een logement genoegen moest nemen, geeft aan dat de achterban van de Vaderlandsche verre van onvermogend was, en benadrukt andermaal de sociale status van dit gezelschap.Ga naar voetnoot15. | |
[pagina 36]
| |
Dat deze stap van de sociëteitsbestuurders samenhing met een aanmerkelijke verbetering van de politieke perspectieven voor de Patriotten is niet onaannemelijk. Op 21 april waren zij er in geslaagd op het stadhuis een omwenteling in hun geest af te dwingen door de remotie van de meest gehate prinsgezinde vroedschapsleden:Ga naar voetnoot16. een geëigende aanleiding voor de zegevierende partij om de politieke uitvalsbasis duidelijker architectonische contouren te verlenen, door het bouwen van een representatief clubhuis. Er werd een fraai bouwplan geformeerd. Een tekening in drie bladen toont ons een groot complex, bestaande uit een door een binnenplaats gescheiden achterhuis en voorhuis, het laatste met een elegante gevel aan de straat.Ga naar voetnoot17. De tekening is anoniem, en de maker zodoende omstreden. In eerste instantie wordt aan Leendert Viervant de Jongere (1752-1801) gedacht, een vooraanstaand neoclassicistisch bouwmeester die als ‘huisarchitect’ van het Haarlemse Teylers Genootschap duidelijke connecties in vooruitstrevende kring bezat.Ga naar voetnoot18. Maar ook de Amsterdamse architecten Jacob Otten Husly (1738-1796)Ga naar voetnoot19. en Pierre Esaie Duyvené (1760-1801) zijn, als vurige Patriotten, geloofwaardige gegadigden. De laatste zou dan ook later meermalen het genootschap zijn diensten verlenen, en bouwde bovendien voor twee sociëteitsleden een buitenhuis in Haarlem.Ga naar voetnoot20. | |
[pagina 37]
| |
Inderdaad is men ook daadwerkelijk met de werkzaamheden begonnen; op 25 juni 1787 ging de eerste spade in de grond, en op 27 juli 1787 werd de eerste steen gelegd.Ga naar voetnoot21. Erg ver kan men echter niet zijn gekomen; gezien de latere verwikkelingen kwam in de zomermaanden hooguit een deel van het achterhuis gereed, en is het oude voorhuis blijven staan.Ga naar voetnoot22. Reeds op 13 september volgde namelijk de Pruisische inval, op 10 oktober de ontruiming van Amsterdam door de Patriotten, en op 3 november - tegelijk met die van alle Patriotse politieke gezelschappen - in opdracht van de Staten van Holland de gerechtelijke ontbinding van de sociëteit, met het bevel aan de eigenaren om de beide halfafgebouwde panden onmiddellijk middels openbare veiling te verkopen.Ga naar voetnoot23. Daarmee viel het doek. Het heftige protest van enige leden, ‘geevende voor reden van bezwaar, over hunne verhinderde zamenkomsten, dat zy slegts eene gewoone Sociëteit uitmaakten, en met zaaken, het Lands of Stedelijk bestuur aangaande, zig nooit bemoeid hadden’, haalde om begrijpelijke redenen weinig uit.Ga naar voetnoot24. | |
De Vaderlandsche ondergrondsNovember 1787 dus werden de bouwheren gelast om hun in aanbouw zijnde sociëteitsgebouw publiekelijk te verkopen, maar de eigenaren gaven zich niet zo maar gewonnen. Intussen had een aantal leden van de ontbonden Vaderlandsche Sociëteit namelij k het besluit genomen onder een andere naam verder te gaan, en daartoe gewoon een nieuw genootschap op te richten, te weten Doctrina et Amicitia. Weliswaar was het bedrijven van politiek door de stadsregering streng verboden, maar geen nood: als men ditmaal bijeenkwam met de doelstelling zich aan de beoefening van kunsten en wetenschappen te wijden, kon geen weldenkend mens er iets tegenin brengen. Men kon er immers voor instaan, dat er in het openbaar niets gezegd zou worden, waaraan ook maar iemand in regeringskringen aanstoot zou kunnen nemen. Wat er dan na afloop van die officiële zittingen nog mogelijkerwijs bij de koffie besproken werd, onttrok zich uiteraard aan het zicht van het genootschapsbestuur. Zodoende kreeg het Stadhuis plots te horen dat de bevolen veiling geen doorgang hoefde te vinden, omdat men inmiddels al op belangstellenden voor | |
[pagina 38]
| |
het pand was gestoten. Het betrof de heren Volkert Christoffels, Cornelis Lely Jansz., Pieter Bel en Jacob van Halmael, toevallig alle vier makelaar van beroep, die, nogmaals geheel toevallig, juist voornemens waren een kunstlievend genootschap op te richten, en in verband daarmee, ook al toevallig, op dat moment net een eigen sociëteitshuis zochten, en na inspectie het bewuste pand als daartoe ten uiterste geschikt bevonden hadden. Of derhalve de vroedschap maar snel de ten behoeve van de geplande oprichting noodzakelijke overdracht wilde goedkeuren, opdat de bloei van kunst en wetenschap door bureaucratische beslommeringen ten stadhuize geen nodeloze schade zou lijden, en men zich spoedig op deze lovenswaardige arbeid zou kunnen storten. De stadsregering geloofde het maar half, het was haar allemaal net iets te toevallig. Aan de Staten van Holland schreef zij ‘verscheidene gegronde redenen [te] hebben, om te onderstellen, dat dit zogenaamd Kunstlievend Genootschap bestaan zal uit dezelfde Leden, waaruit de nu vernietigde Vaderlandsche Societeit bestaan heeft: althans de pretense Directeurs van dit Fonds zyn alle geweest Leden van de Vaderlandsche Societeit. [...] Het moet daarenboven vry vreemd voorkomen, dat dit Genootschap juist in dit oogenblik opgerigt wordt, na dat de Vaderlandsche Societeit vernietigd is; dat deeze daar toe verkiest dat zelfde huis, daar te voren de Vaderlandsche Societeit gehouden is’.Ga naar voetnoot25. Eigenlijk geloofde de stadsregering het dan ook gewoon helemaal niet. Sarcastisch merkte zij aangaande de oprichters van Doctrina et Amicitia op dat ‘zommige daar van, zo niet alle [...] te wel als ongeletterd bekend [staan], dan dat men zoude kunnen onderstellen, dat zy Leden, veel min Directeuren, zouden willen zyn van dit Genootschap, zo de bevordering van Kunsten en Weetenschappen het waare oogmerk van deszelfs Oprigteren was’.Ga naar voetnoot26. Maar hoe gering haar geloof ook was, het ontbrak de stadsregering aan bewijzen, en dit geringe geloof in daden omzetten durfde men derhalve op eigen houtje niet. Alvorens toestemming tot oprichting en overdracht te verlenen, dan wel deze te weigeren, wilde men het oordeel van de Staten van Holland weten. Vandaar de zojuist aangehaalde brief. De aangeschrevenen gingen daarover toen in conclaaf - of misschien gingen zij dat ook niet - maar in elk geval hoorde men in Amsterdam vervolgens een jaar lang niets. Ook hogerop wilde men ongetwijfeld gezien het gebrek aan bewijzen zijn vingers niet voorbarig branden. Als zo vaak losten de Staten bestaande problemen liever niet op, maar zaten zij ze liever uit. Het was zodoende al herfst 1788, toen de oprichters van Doctrina et Amicitia - dat intussen toch alvast maar gemakshalve opgericht was - zich andermaal tot het Stadhuis wendden, met de vraag hoe het er mee stond. Het schijnt dat in de voorgaande maanden tot twee maal toe opnieuw het bevel tot | |
[pagina 39]
| |
verkoop gegeven was,Ga naar voetnoot27. maar het schijnt ook, dat dit bevel niet bijster veel heeft uitgehaald, want in het tegenovergestelde geval immers had de eigenmachtig nieuwopgerichte Sociëteit nu niet erg veel meer te verzoeken. De stadsregering ging derhalve maar, in het klaarblijkelijke besef dat er uit de impasse zonder geweld geen andere uitweg was, schoorvoetend met de overdracht akkoord. Zij deed dit echter niet, zonder in de desbetreffende akte de uitdrukkelijke bepaling in te lassen, ‘dat in de bedoelde Perceelen nimmer een beslooten Collegie, Societeit of Gezelschap, zou mogen worden gehouden, dan alleen het kunstlievend Genootschap Doctrina et Amicitia, 't geen altoos, ingevolge deszelfs inrigting, alleen zou moeten en mogen strekken tot bevordering van Kunsten en Weetenschappen, zonder dat 'er immer of ooit eenige zaaken van Staat verhandeld zouden mogen worden, of dat dit gezelschap zig met zaaken raakende het publieq bestier zou mogen bemoeijen’. Waarbij de stadsregering zich nadrukkelijk het recht voorbehield om de nakoming van deze bepaling ten allen tijde in persoon te komen of door afgezanten te laten controleren en daartoe vrije toegang bedong.Ga naar voetnoot28. In de praktijk zou men zich evenwel slechts hoogstzelden laten zien, ongetwijfeld wetend, dat dit toch zinloos was, omdat bij de komst van een verspieder eventuele subversieve gesprekken toch meteen een onschuldige wending zouden nemen. En eigenlijk was het wel goed zo. De Patriotten in de sociëteit waren bereid plechtig politieke geheelonthouding te beloven, ook al beloofden zij feitelijk niets, en de Prinsgezinden op het stadhuis waren even plechtig bereid in de oprechtheid van die belofte te geloven, ook al geloofden zij feitelijk niets. Het tegendeel was echter toch nauwelijks te bewijzen, en daarom kon men, zolang alles netjes binnenskamers bleef, maar beter een andere kant uitkijken. En de officieel beleden beleidslijn dat er binnenskamers niets geschiedde wat aanstootgevend was omdat er immers afgesproken was dat er niets behóórde te geschieden wat aanstootgevend zou kunnen zijn, behoedde beide partijen in elk geval voor nodeloze narigheid. Ook Simon Stijl hield zich een paar jaar later van den domme, toen hij 1792 in zijn vervolg op Wagenaars stadshistorie enige pagina's aan de sociëteit wijdde.Ga naar voetnoot29. Hij roemde haar belangeloosheid en de nobele doelstelling | |
[pagina 40]
| |
‘om met het vermeerderen van kennis en geleerdheid, de onderlinge vriendschap aan te kweeken’.Ga naar voetnoot30. Geheel in deze geest was ook de charmante achteloosheid, waarmee de auteur vervolgens over alle pikante aspecten aan de verwerving van het clubgebouw der Patriotten heenstapte, en opnieuw het belaste verleden, en zelfs de naam van de ‘erflater’ verzweeg. ‘Aan de Westzyde van de Kalverstraat’, zo heet het hier, ‘tusschen den Dam en de Jonge-Roelofssteeg, stonden twee ledige huizen; zommige Leden van het Genootschap, over den koop daar van, in onderhandeling getreeden zynde, werden 'er de Eigenaars van. Op eene ruime Binnen- of Agterplaats, welke de Erven dier beide huizen zamenvoegt, hadt men, reeds voor eenige jaaren, tot een ander oogmerk de aanvang gemaakt van de Stigting van een geheel nieuw Gebouw, 't welk de volle breedte der beide huizen zoude beslaan, doch waar van de voltooijing, om tusschenvallende beletsels [sic!], was gestaakt’.Ga naar voetnoot31. Zo op het eerste gezicht was Amsterdam immers na 1787 weer een nette prinsgezinde stad, die dan ook op de verjaardagen van Willem V braaf met de rest van het land meefeestte en fel oranje kleurde. Maar Stijl maakt elders op zeer laconieke wijze de geringe diepgang van deze gevoelens duidelijk: ‘Sints de Omwenteling van den jaare 1787, tot in denjaare 1792, ontmoette men zelden iemand hier ter Stede, die niet met een Oranjelint of leuze was uitgestreeken. Deels uit eigen gezintheid, deels ook, en wel voornamelyk, was die algemeenheid het gevolg eener Waarschuwinge van den elfden October des genoemden jaars, vernieuwd en nader aangedrongen op den negenden December daar aan volgende, by welke Myne Heeren van den Geregte noodig hadden geoordeeld, zo als zy zig uitdrukten, ‘ter bevorderinge van de algemeene Rust, allen en eenen iegelyk ernstig te vermaanen, om zig uiterlyk van een Oranjeteeken te voorzien, en verder te verklaaren, dat de zodanigen, welke zouden nalaaten, aan deeze aanmaaning te voldoen, als Fauteurs van onrustige, woelzieke en tweedragtzoekende gevoelens zouden beschouwd en behandeld’. Menigvuldig en zwaar waren, dikmaals, de mishandelingen, die, door dus genaamde Oranjevrienden, de zulken werden aangedaan, die niet verkoozen, zig naar die Waarschuwing, of naar 't algemeen gebruik, te voegen. Allengs, egter, en toen de gemoedsdrift, altyd op haar heetst in het tydstip eener Omwentelinge, begon te bekoelen, keerde ook de goede orde in de zamenleeving weder: waarom dan ook Myne Heeren van den Geregte, in de maand Maart dezes jaars, te raade werden, de bovengemelde Waarschuwing in te trekken en buiten | |
[pagina 41]
| |
werking te stellen. Die Intrekking was naauwlyks geschied, of, nog dien zelfden dag, zag men naauwlyks iemand een Oranjeteeken draagen.Ga naar voetnoot32. Deze instelling van de Amsterdamse bevolking verklaart tevens de hele houding van het Amsterdamse stadsbestuur na 1787. Als woord bestond het begrip gedogen toen weliswaar nog niet, als praktijk bestond het wel. Zolang de wetsovertreder niet te veel aanstoot gaf, wilde ook anno 1787 de wetshandhaver niet te veel zeuren. Al snel na de relletjes en plunderingen waarmee de restauratie gepaard was gegaan had de overheid over het algemeen de dreigende gevaren van een verdere polarisatie ingezien, in het besef dat alles gedaan diende te worden om een nieuwe burgeroorlog te voorkomen. Zelfs de stadhouder had op matiging aangedrongen. Reeds de zuivering na de Pruisische inval was een halfslachtige geweest, en nadien sloot men, zolang zij althans maat hielden, op het stadhuis voor de producenten van Patriotse gemoedsuitingen liever de ogen dan de deur van het cachot.Ga naar voetnoot33. | |
Terugkeer naar de KalverstraatIn het licht van het bovenstaande is het begrijpelijk dat het stadsbestuur ook in het onderhavige geval de zaak niet op de spits dreef, en de initiatiefnemers van Doctrina et Amicitia alsnog hun zin hebben gekregen. Op 28 oktober 1788 vond de overdracht van de percelen plaats.Ga naar voetnoot34. De oprichting was, als gezegd, al eerder geschied: 26 mei 1788 was de nieuwe sociëteit althans op papier een feit.Ga naar voetnoot35. In werkelijkheid duurde het iets langer voor de zaak op gang kwam, want toen men eindelijk over een geschikte locatie beschikte, was men enige maanden verder. Pas in september werd op Keizersgracht 382, direct naast het terrein van de in 1772 afgebrande Stadsschouwburg, een paar kamers gehuurd;Ga naar voetnoot36. hier vond vervolgens op 16 oktober 1788 de eerste ledenvergadering plaats.Ga naar voetnoot37. Een jaar lang zou men van het pand gebruik maken, want het vergde nog de nodige tijd aleer het beoogde eigen sociëteitspand, dat | |
[pagina 42]
| |
ingevolge de omwenteling van het jaar daarvoor in onvoltooide staat was gebleven, in gereedheid zou zijn gebracht. In de tussentijd moest men zich redden met dit noodonderkomen, en dat ging weldra zeer slecht. Al in juni 1789 week men voor de ochtendbijeenkomsten uit naar het befaamde koffiehuis De Karsseboom in de Kalverstraat.Ga naar voetnoot38. En nadat het plaatsen van een advertentie, waarin om twee of drie royale kamers gevraagd werd, niets bruikbaars had opgeleverd,Ga naar voetnoot39. verhuisde men per 1 september in zijn geheel naar een pand aan de oostzijde van het Rokin, pal tegenover de Nieuwezijdskapel.Ga naar voetnoot40. Daarmee kwam men tegemoet aan de vele kooplieden onder de leden, die overdag meestal in de Beurs moesten zijn, waardoor de Keizersgracht voor hen te afgelegen lag.Ga naar voetnoot41. Het pand van de gewezen Vaderlandsche Sociëteit was op dat moment kennelijk nog steeds niet gebruiksklaar, maar daar werd in de daaropvolgende winter hard aan gewerkt. Waarom men niet meteen na de capitulatie van de stadsregering in de herfst van 1788 al de zaak gereed heeft gemaakt, blijft in nevelen gehuld - de notulen zwijgen er over - maar het vermoeden is gewettigd, dat daaraan financiële oorzaken ten grondslag lagen; het pand in de Kalverstraat bevond zich althans nog steeds als particulier eigendom in handen van de vier makelaars die het indertijd hadden gekocht. Pas op 6 juli 1790 werden door het genootschap 525 aandelen, groot ƒ160, van een lening uitgegeven, ‘te besteeden tot het overneemen van twee huizen en erven, in de Kalverstraat, tusschen den Dam en Jonge Roelofsteeg’, waarvan de koopprijs dus kennelijk ƒ84.000 bedroeg.Ga naar voetnoot42. Vermoedelijk werd het perceel toen in voltooide staat overgedragen; reeds in februari kreeg de al genoemde architect Duyvené een relatief fors bedrag uitbetaald voor niet nader gespecificeerde diensten, waarvan zich evenwel vermoeden laat dat deze met de voltooiing van het sociëteitshuis in verband stonden.Ga naar voetnoot43. Met de oplevering van het sociëteitshuis was men in elk geval de hele eerste helft van het jaar bezig. Op 16 augustus kan het bestuur zijn eerste vergadering in het nieuwe onderkomen houden,Ga naar voetnoot44. en op 20 september wordt | |
[pagina 43]
| |
de zaal in het achtergebouw met een passende redevoering ingewijd.Ga naar voetnoot45. Waarschijnlijk werd alleen de bouw van dit achterhuis min of meer conform de oude plannen met een eigen gevel aan de binnenplaats voltooid.Ga naar voetnoot46. Het voorhuis heeft men vooreerst zo laten staan als het er stond toen men het kocht, en hooguit van binnen heringericht of verbouwd.Ga naar voetnoot47. Het is ook niet aannemelijk, dat een eventueel geheel nieuw gebouw zodanig gebrekkig opgetrokken zou zijn, dat het een dozijn jaar later al weer wegens bouwvalligheid vervangen moest worden, wat zonder twijfel de reden was waarom men in 1802 overging tot de bouw van het thans bestaande pand aan de Kalverstraat.Ga naar voetnoot48. | |
OmwentelingNu men over een eigen pand beschikte, waar men door feitelijk niemand meer gestoord zou worden, kon Doctrina et Amicitia werkelijk op gepaste schaal met haar werkzaamheden beginnen: het verrichten van wetenschappelijke experimenten, het houden van leerzame redevoeringen en het declameren van gedichten op de georganiseerde bijeenkomsten, conversatie onder het genot van pijp of wijn, biljartspel, alsmede raadpleging van kranten en boeken naar individuele behoefte. Pas nu, op de algemene vergadering van 5 januari 1791, werd officieel een reeks van wetten en reglementen vastgesteld, waarin nogmaals nadrukkelijk bepaald wordt dat het eenieder geheel vrij staat om het onderwerp van zijn lezing te kiezen mits niet politiek, en mits zijn voordracht niet ‘'s Lands of Stads wettige Regeering hoonen, eenige andere Genoodschappen ofte bysondere Persoonen beschimpen ofte benadeelen, of door hatelyke uitdrukkingen schertsende en bijtende beledigingen, iemands eer of goeden naam bezwalken’ zal.Ga naar voetnoot49. Toch was de verleiding daartoe groot, en die verleiding was al eerder kennelijk zo groot geweest, dat het bestuur voor de onvoorzichtigheid van sommige sprekers werd gewaarschuwd. Reeds maart 1790, toen men nog op het Rokin samenkwam, hadden althans enige toehoorders gemeld dat in de jongste rede passages voorkwamen die met de reglementen in strijd waren, | |
[pagina 44]
| |
en ‘dat zy Heeren bedugt waaren, dat wanneer er zodaanige redevoeringen voortaan wierden gedaan, of diergelijke passagien daar in gelascht, men gevaar zoude loopen, dat by het rugtbaar worden derzelven, dezen vriendelyke bijeenkomsten zouden worden gestoordt, en daardoor een merkelyk, en wel ligt een onherstelbaar nadeel aan deeze maatschappij & derzelver leeden worden toegebragt’.Ga naar voetnoot50. De stilzwijgende afspraak met het stadhuis functioneerde immers slechts zolang als men deze ook inderdaad stilzwijgen kon. Het bestuur heeft daarop wel maatregelen genomen om herhaling te voorkomen, want zeker bedreven veel leden ook zonder politieke bijbedoelingen de wetenschap serieus. Maar gaandeweg, ook naarmate de politieke kansen van de Patriotten met de groeiende macht van het revolutionaire Frankrijk keerden, is de sociëteit steeds openlijker haar tot dan toe verheimelijkte beginselen gaan belijden. De belangeloze wetenschap verloor het zo steeds vaker van de belangenrijke politiek. Bij de redevoeringen maakten derhalve onschuldig ogende thema's als ‘Vriendschap bij de Ouden’ in de loop van de jaren negentig steeds meer plaats voor pikanter thema's als ‘Vrijheid bij de Zwitsers’, en een lezing met als titel ‘Over de noodzakelijkheid der omwentelingen’ liet anno 1792 wel helemaal geen twijfel meer over de diepste zieleroerselen der samengekomenen bestaan.Ga naar voetnoot51. Ook kregen de fysische en chemische proeven van Krayenhoff, in combinatie met diens gedegen verhandelingen over de vestingbouw, in potentie een explosieve lading naarmate de bevrijding door de aanstormende revolutielegers uit Parijs naakte. Deze geleidelijke metamorfose van cultureel genootschap tot revolutionaire stoottroep paste overigens uitstekend in de algemene opzet van vooraanstaande Bataven als Gogel en de al genoemde Irhoven van Dam, om door middel van mantelorganisaties in het hele land al in het geheim de komende staatkundige omwenteling voor te bereiden.Ga naar voetnoot52. Het kon dan ook niet verbazen dat toen in de loop van 1794 de militaire situatie voor de Republiek dramatisch verslechterde, en de machthebbers moesten vrezen dat de door Pichegru naar de Nederlandse grenzen gedirigeerde Franse troepen van een vijfde colonne in eigen boezem steun zouden krijgen,Ga naar voetnoot53. ten stadhuize ook het | |
[pagina 45]
| |
1. Ontwerp voor de Vaderlandsche Sociëteit uit 1787; voorgevel en lengtedoorsnee. (Foto: Kunsthistorisch Instituut Utrecht, collectie Olie)
wantrouwende oog op het kunstminnende genootschap in de Kalverstraat viel. En eens temeer viel het oog daarop, omdat deze kunstliefhebbers zich op 14 oktober dat jaar, na de ontdekking van het belangrijkste Patriotse wapenarsenaal door de Amsterdamse hoofdschout Elias, plotseling ontpopten als de hoofdondertekenaars van een vermoedelijk ook door de secretaris van Doctrina, Samuel Iperuszoon Wiselius (1769-1845), opgesteld en door een twaalfkoppige delegatie burgemeester Huydecoper bruut in handen geduwd weinig kunstlievend rekwest. Daarin werd de stadsregering in klare taal te verstaan gegeven dat zij het uit haar hoofd diende te laten om ter eventuele verdediging van de stad tot inundaties te besluiten, laat staan een Engels garnizoen binnen de muren te halen, daar de rekwestranten ‘derzelver aannadering [zullen] aanmerken, als het teeken door U Edele Groot Achtbaaren gegeeven, om eene Burger-Revolte te beginnen, voor welker gevolgen U Edele Groot Achtbaaren alleen responsabel zullen zijn’.Ga naar voetnoot54. Een duidelijker signaal hadden burgemeesters niet nodig. Op 17 oktober 1794 werden met alle petities ook alle sociëteiten uit overwegingen van staatsveiligheid verboden. De onbeschaamde deputatieleiders van Doctrina et Amicitia verdwenen, voorzover ze niet al ijlings de wijk hadden genomen, | |
[pagina 46]
| |
2. Eerste project voor Doctrina et Amicitia uit 1801; voorgevel. (Foto: Gemeentearchief Amsterdam, Topografische Atlas)
| |
[pagina 47]
| |
3. Tweede project voor Doctrina et Amicitia uit 1801; voorgevel. (Foto: Gemeentearchief Amsterdam, Topografische Atlas)
| |
[pagina 48]
| |
4. Voorgevel van Doctrina et Amicitia uit 1801, als afgebeeld in de Maandelykse Nederlandsche Mercurius, deel 83 (1803), t.o.p. 360.
| |
[pagina 49]
| |
achter de tralies, en na enig geharrewar ging op 11 november het pand der samenzweerders daadwerkelijk gerechtelijk op slot.Ga naar voetnoot55.
Veel hielp dit niet. De overige leden kwamen nu voortaan twee maanden lang met de leden van alle andere zesendertig officieel ontbonden Patriotse leesgezelschappen in het Wapen van Emden aan de Nieuwendijk bijeen en beraamden van daaruit de onafwendbare Omwenteling verder.Ga naar voetnoot56. Toen deze, nadat de Fransen over de bevroren rivieren de Republiek binnengetrokken waren, op 19 januari 1795 met de vlucht van de stadhouder was voltooid, werden op Kalverstraat nr. 8 de zegels verbroken en gingen de deuren van het sociëteitshuis weer wagenwijd open. Nog diezelfde dag marcheerde men van hier naar het stadhuis en dwong burgemeesters en vroedschappen hun biezen te pakken.Ga naar voetnoot57. De liefste revolutie van Europa was een feit. De helft van het daarop nieuw geïnstalleerde stadsbestuur kwam regelrecht uit de gelederen van Doctrina.Ga naar voetnoot58. Toen de Bataafse feestroes voorbij was en ook de stevige rekening van de herbergier van het Wapen van Emden voor drie maanden revolutionair vergaderen van ƒ5650 tot ƒ1650 was teruggebracht,Ga naar voetnoot59. stonden de leden voor de vraag, hoe in het vervolg verder te gaan. Doctrina et Amicitia kon zich nu eindelijk weer openlijk tot haar Patriotse wortels bekennen, maar de aandrang daartoe was tegelijk weg. Het politieke doel was immers bereikt. Zolang het bedrijven van politiek verboden was geweest, had men zich in een wetenschappelijke mantel gehuld. Nu, vanaf 1795, was politiek niet alleen weer toegestaan, maar had men zelfs de macht in handen, en daarmee had men politiek eigenlijk geen particulier genootschap meer nodig. Zodoende deed zich dus de vraag voor of de wetenschapshonger van de leden apart beschouwd zo groot was, dat zij, en daarmee het genootschap, ook zonder die politieke drijfveer kon overleven. Die vraag bleek bevestigend te kunnen worden beantwoord. Op wetenschappelijk terrein zagen de leden nog steeds een taak, en de meeste zagen | |
[pagina 50]
| |
deze ook uitsluitend hier. Er waren slechts weinigen, die op dit punt anders oordeelden, voor wie de politiek niet alleen de hoofdzaak, maar ook de enige reden van bestaan voor het genootschap was geweest, en dat dientengevolge ook voor de toekomst moest vormen. Hun op de eerste algemene vergadering onder het nieuwe bestel, op 24 februari 1795, in die geest gedane voorstel om het genootschap weer zijn oude naam van Vaderlandsche Sociëteit te geven, werd echter met 120 tegen 26 stemmen afgewezen: men besloot voortaan als nu inderdaad puur wetenschappelijk genootschap voort te bestaan.Ga naar voetnoot60. Men had toch immers, ook al bleek de inmiddels tot stadscommandant opgeklommen Krayenhoff zich deze maanden liever met staatkundige dan met scheikundige experimenten onledig te houden, niet voor niets de afgelopen jaren het clubhuis met dikke boeken en dure apparatuur volgestouwd?Ga naar voetnoot61. | |
Een nieuw voorhuis ontworpenEr verstreken enige jaren, waarin de leden zich in de Kalverstraat rustig in de wetenschap bekwaamden, ofschoon het pand ook herhaaldelijk voor andere doeleinden beschikbaar werd gesteld, zoals voor het houden van Grondvergaderingen.Ga naar voetnoot62. Maar al snel deed zich de onvolkomen staat van de voorhanden lokaliteit gevoelen; immers, het voorhuis was, ten gevolge van de Restauratie van 1787, nooit volgens de plannen vernieuwd. Tegen de eeuwwisseling begonnen de leden dan ook te klagen over de bouwvalligheid en ongeschiktheid van dit gedeelte van het sociëteitscomplex, en derhalve wendden de klagers zich tot het bestuur. Dit reageerde snel. In de vergadering van 20 oktober 1801 konden de thesaurier, Nicolaas van der Biet, en de secretaris, Dirk Waandert EngertGa naar voetnoot63. meteen al de ontwerptekening voor de façade van een nieuw voorhuis overleggen, die op zijn verzoek door één van zijn vrienden was vervaardigd:Ga naar voetnoot64. een deftige gevel met een breedte van vijf vensters, een grote ronde deur in het midden, en een statig fronton bovenop. De andere aanwezigen zien geen reden om tegen deze gang van zaken bezwaar te maken, en Engert krijgt daarom de opdracht ‘de Teekening aan | |
[pagina 51]
| |
den Burger Langerhuizen te willen geeven, ten einde Hij eene berekening der kosten zoude kunnen maken’.Ga naar voetnoot65. Met als gevolg dat het ontwerp meteen in de prullenbak kan. Op de volgende bijeenkomst is namelijk ook deze Abel Langerhuizen (overigens geen Doctrinalid)Ga naar voetnoot66. aanwezig, om duidelijk te maken dat de bewuste tekening van geen kanten deugt - waarom vermelden de notulen helaas niet - en tevens een eigenhandig nieuw bouwplan te overleggen. De gevel telt daarbij een venster minder, en de ronde deur en het fronton zijn verdwenen. De aanwezigen hebben er slechts weinig op aan te merken, en de eigenmachtige maker krijgt het verzoek om, met inachtneming van enige geringe wijzigingen, ‘eene meer uitgewerkte tekening, zo wel van de voor en agtergevels, als van de platte gronden der onderscheidene verdiepingen’ op 17 november ter tafel te brengen.Ga naar voetnoot67. Zulks geschiedt, en als ook dit alles die dag goedgekeurd wordt, mag Langerhuizen nogmaals aan de slag, nu voor een uitvoering in kleur. Want het nemen van de definitieve beslissing lag niet op de weg van het bestuur; zoiets ging natuurlijk geenszins - men is immers democraat of men is het niet - zonder de leden geraadpleegd te hebben, en deze konden aan de hand van ‘eene formeele teekening in couleuren’ beslist een beter oordeel over de plannen vellen, dan met hulp van een simpele in zwart-wit vervaardigde schets.Ga naar voetnoot68. Tegelijk wil men echter ook - men is immers bestuurder of men is het niet - bij alle democratie geenszins het risico lopen dat de leden het voorgelegde plan vervolgens zouden afwijzen, zodat een strakke regie van de desbetreffende ledenvergadering geboden was. Temeer, daar Langerhuizen diezelfde 17 november ook een begroting overhandigd heeft, die in totaal de som van ƒ38.500 beloopt.Ga naar voetnoot69. En dit bedrag, zo wordt al spoedig duidelijk, is alleen bijeen te brengen middels een lening, in vierhonderd aandelen van ƒ 100 elk (enige reserve voor de inrichting was geboden) bij de leden uit te zetten, die tot een respectabele bijdrage overreed zullen moeten worden, zodat men zeer aan een vlekkeloos verloop van de desbetreffende bijeenkomst hechtte. In zo'n geval brengen de reglementen redding. Om eventualiteiten voor te zijn besluit het bestuur op voorstel van zijn voorzitter Nicolaas Willem Rauwenhoff om eerst, nog zonder de financiële consequenties te noemen de leden slechts de algemene vraag voor te leggen, en hen ‘bij appel nominal, hetzij met beslooten briefjes behoorden te laaten beslissen, of zij teegens of voor de vertimmering zijn, en dat wanneer het gebleeken zoude zijn, dat de meerderheid der Leden voor de Timmering van een geheel nieuw gebouw | |
[pagina 52]
| |
was, dat men alsdan, en eerder niet’ - opdat men dan niet meer terug zou kunnen - ‘aan de Leden moest blood stellen, alle de gemaakte Teekeningen, daarbij alle nodige elucidatien geevenden: en eindelijk aan de Leden voorleezen het Plan van deelneeming; alsdan aan te hooren alle deremarques, die door de Leden zullen gemaakt worden, en na die zo veel doenlijk te hebben gerefuseerd, het Plan van Deelneeming aan de Leeden aan te bieden’.Ga naar voetnoot70. Wat die mogelijke ‘remarques’ van de leden betrof, had het bestuur al eerder ‘geresolveert die alle met de grootste bedaardheid aan te hooren en zo veel mogelijk te wederleggen; althans zich te verzetten teegens nieuwe voorstellen, en zich bepaaldelijk aan de wet [van de sociëteit, TvdD] te houden, welke niet permitteerd dat men over andere voorstellen op eene algemeene Vergadering handelt, dan waarop de Leeden beschreven zijn’.Ga naar voetnoot71. Nu alle gevaar voor een afwijkende koers als resultaat van de manifestatie van de wil der leden gebannen was kon de uitnodiging aan hen veilig de deur uit: ‘Mede Burger! | |
[pagina 53]
| |
De algemene ledenvergadering van de vijftiende december verloopt gelukkig probleemloos. Rauwenhoff houdt een lange rede, waarin hij op de noodzaak van de nieuwbouwplannen wijst, niet zonder op tactische wijze de leden zelf in de constatering daarvan te betrekken: ‘Zedert een geruimen tyd, hebben Bestuurderen van dit Genootschap veele klagten ontfangen, over het ongeschikte, donkeren, benauwden, en het alsins gebrekkige van de Vertrekken, waar in de Leden gewoon zyn hunne Ochtendbyeenkomsten te houden. Zigtbaar voor allen is ook den bouwvalligen staat waarin één dier voorgebouwen zich bevind, deese bouwvalligheid is volgens het oordeel en getuigenis van deskundigen zoo groot en verergerd dagelyks zodanig, dat de Leden zonder gevaar de gewoone Coffijkamer niet veel langer kunnen occupeeren. Hoogstnoodzakelyk word dus de zo vuurig door veelen der Leden verlangde vertimmering der Sociëteits Voorhuizen, welke voor een zo aanzienlijk en deftig Genootschap een allerongeschikst verblijf geworden is’.Ga naar voetnoot73. Die bouwvalligheid, zo heet het elders, ‘is [ook] veel grooter nog dan zy zich voor 't oog vertoond, en neemt van jaar tot jaar zodanig toe, dat de Baasen, welke het Gebouw bedienen, ons verklaard hebben, geen kans te zien om inzonderheid het Dak van t zelve op eenigerleye wyse langer te repareren, zodanig dat de leden voor weêr en wind beschut blijven’.Ga naar voetnoot74. | |
Een nieuw voorhuis betaaldNu de geesten op indringende wijze rijp zijn gemaakt voor de sloop van het oude gebouw, kan men in de vergadering tot stemming overgaan. De poging van één der aanwezigen, om eerst de tekeningen te mogen zien en het financieringsplan te mogen weten, wordt door Rauwenhoff behendig gepareerd met de toezegging ‘dat ofschoon de Leden zich zouden verklaard hebben, van voor de Vertimmering te zyn, zulks egter Hun in geenen deelen zoude verbinden, om het Plan hetwelk voorgeleezen zal worden, goed te keuren’, waarna het ongezeggelijke lid zich gewonnen gaf.Ga naar voetnoot75. Daarop worden, gepaard met de nodige uitleg van de secretaris, de vijf intussen ingelijste ontwerptekeningen van Langerhuizen aan de vergadering getoond; na afloop zouden zij gedurende veertien dagen in de sociëteitskamers komen te hangen.Ga naar voetnoot76. Er volgde een hoofdelijke stemming, waarbij niemand het waagde het bestuur af te vallen, en vervolgens kon door alsnu inzage in de bijbehorende begroting te verlenen en de gedachte wijze van financiering prijs te geven, een beroep op de beurs der belanghebbenden worden gedaan. Ook de daaropvolgende tweede hoofdelijke stemming wordt doorstaan, zij het dat ditmaal niet alle 86 aanwezigen | |
[pagina 54]
| |
akkoord gaan, maar 18 van hen een voorbehoud maken (zonder zich dus tegen te durven verklaren).Ga naar voetnoot77. Daarmee kan de vergadering over de lening worden gesloten, en de intekenlijst op de lening worden geopend. Zij ligt de eerstvolgende weken, net als het bouwplan, ter inzage op de Sociëteit. De opbrengst viel echter tegen. De uitgifte van de aandelen bleef op ƒ24.200 steken; vele van de ruim driehonderd leden werkten duidelijk niet mee. De directie van Doctrina zelf had echter niet al te veel recht om de leden verwijten te maken. Op het voorstel van de voorzitter, gedaan in de bestuursvergadering van 12 december, om ‘onderling te bepaalen en vast te stellen, hoe veel Bestuurderen tot den opbouw van een Nieuw huis zullen intekenen’ had ‘ijder voor zich, op een stukje Papier geschreeven de Som die zij van voorneemen waaren in te schreiven’. Het resultaat was geweest ‘dat alle de Present zijnde Bestuurderen voorgenoomen hadden ƒ200 in te schreiven’.Ga naar voetnoot78. Elk der aanwezigen had, toen hij zijn papiertje invulde, duidelijk voorvoeld dat hij, waar van de leden gemiddeld toch een gulden of honderdvijftig werd verlangd, uit hoofde van zijn functie moeilijk zelf met één aandeel ad ƒ 100 kon volstaan. Het nemen van een royaal aantal aandelen door de directie zelf zou beslist een goede indruk maken. Ook als enkele bestuursleden er een stuk of vijf zouden nemen, was twee voor elk afzonderlijk bestuurslid wel het morele minimum. En dus opteerde elk bestuurslid voor zichzelf voor twee. Ook kooplieden die besturen blijven kooplieden. De directie maakte het bewuste verwijt dan ook niet. Zij constateerde slechts, dat men er zo niet kwam, en dat drastischer methoden geboden waren. Men koos nu voor een persoonlijke benadering. Zij, die nog niets gegeven hadden, kregen van de secretaris een briefje thuis. ‘Bij het opneemen der naamen [...] hebben Bestuurderen ontdekt dat het gezegde Plan van Deelneming, door U nog niet is ondertekend’, zo kregen zij te horen, en om die reden heeft het bestuur, om aan de wens van de ledenvergadering te kunnen voldoen, ‘het meergen. Plan van Deelneeming bij deeze nog nader aan U ter Lectuure doen toekomen, met vriendelijk verzoek van in het voorgestelde Fonds te willen deelneemen’.Ga naar voetnoot79. Desondanks komt men er zo niet. Op 19 januari 1802 hebben 154 leden nog steeds geen sou gegeven. Men besluit, ‘zeer verwondert, en onvoldaan over de Motiven en andwoorden die door veelen der aanzienelijkste Leden der Societeit [voor hun weigering] zijn gegeeven en aangevoerd’, enerzijds om de contributie te verhogen, anderzijds tot een nog aanmerkelijk agressievere wervingscampagne over te gaan.Ga naar voetnoot80. Er komt - vanzelfsprekend pas na | |
[pagina 55]
| |
democratische goedkeuring door de ledenvergaderingGa naar voetnoot81. - een nieuw negotiatieplan, waarbij men ditmaal niet een intekenlijst op de sociëteit neerlegt, maar alle leden meteen maar een intekenbiljet toestuurt, waarop een ieder het bedrag dient in te vullen, dat hij van plan is te fourneren.Ga naar voetnoot82. Prompt zeggen dertien leden hun lidmaatschap op.Ga naar voetnoot83. Toch is het resultaat ditmaal beter. Niet, dat de heren bestuurders nu zelf zo veel vrijgeviger zijn geworden en meer aandelen hebben genomen, maar minder leden dan voorheen hebben de druk durven weerstaan, en bovenal hebben de leden die al meededen, nog dieper in de buidel getast. Op 2 maart is ƒ36.100 binnen. Het bestuur is niet ontevreden, maar het is natuurlijk niet genoeg. Men spreekt daarom af dat ‘een yder voor zich [...] die Leden welke zij zouden ontmoetten, en hunne goede wil aan den dag hebben gelegt, aan te moedigen, om nog eenig deel van de Negociatie te neemen ten einde alzoo de volle som van ƒ40000 ingeschreeven te kreigen’.Ga naar voetnoot84. Dit lukt; naar het schijnt nog diezelfde dagGa naar voetnoot85. is de veertigduizend dankzij de verdere aanmoediging van die leden die ‘hunne goede wil aan den dag hebben gelegt’ binnen. Tot die leden van goede wil behoorden niet de bestuurders zelf. Alleen Van der Biet, de penningmeester, heeft zijn bijdrage alsnog tot ƒ500 verhoogd; de anderen houden tot het laatst aan hun ƒ200 vast. Aldus blijkt als ter vergadering de eindstand wordt opgemaakt. In totaal 242 leden hebben gegeven; de secretaris legt hun namen voor. 103 leden hebben om allerlei redenen geweigerd; de secretaris legt hun namen voor. En uiteindelijk waren niet dertien, maar veertien leden over het gebedel kennelijk zo gebelgd, dat zij Doctrina hebben verlaten; ook hun namen worden genoteerd.Ga naar voetnoot86. Engert en Van der Biet worden namens het bestuur met de zorg over de opbouw van het nieuwe voorhuis belast. Het oude wordt ontruimd, en nadat op 12 maart de leden hun intrek in het achterhuis genomen hebben, gaat het in veertien dagen tijds tegen de grond.Ga naar voetnoot87. Het bouwplan van Langerhuizen wordt vervolgens, behoudens enkele kleine wijzigingen naar aanleiding van de op- en aanmerkingen van de zijde van de leden,Ga naar voetnoot88. binnen enkele maanden uitgevoerd. Medio juli zijn de werkzaamheden zover gevorderd, dat het bestuur zich buigen kan over de inrichting, de verlichting en de verwarming - en tenslotte ook over de inwijding.Ga naar voetnoot89. Op 3 januari 1803 is dan het grote | |
[pagina 56]
| |
moment daar. Met een feestelijk diner, een plechtige rede van voorzitter Rauwenhoff en de voordracht van een niet minder dan 49 coupletten tellend gedicht van assessor Ambrosius Justus Zubli wordt het nieuwe voorhuis ingewijd.Ga naar voetnoot90. | |
NabeschouwingDaarmee had Doctrina et Amicitia twintig jaar na de oprichting van de Vaderlandsche Sociëteit eindelijk een volwassen onderkomen gekregen. De lotgevallen van het genootschap vormden daarbij in zekere zin een lokale afspiegeling van de Nederlandse geschiedenis in het algemeen. Zij tonen ons de Bataafse Omwenteling in een notedop. Het begint, in 1783, allemaal heel gedreven, meteen hooggestemd politiek ideaal, dat men met een grote vitaliteit nastreeft, en met de overname van de stadsregering ook gedeeltelijk weet te realiseren. Dan, na de terugslag van 1787, gaat men ondergronds, en verhult men de politieke doelstellingen door het politieke genootschap schijnbaar in een apolitiek wetenschappelijk om te zetten, een verhulling die door de tegenpartij wordt doorzien, maar waartegen die tegenpartij niets durft te ondernemen. Vervolgens wordt in 1795 het eigenlijke doel volledig bereikt, als men de complete staatsmacht in handen krij gt. De patriotse politiek kan weer openlijk worden bedreven, en wel binnen het geëigende officiële staatkundige kanaal, dat acht jaar lang voor alle hervormingsdrang volledig zat verstopt. Het genootschap verliest daarmee een deel van zijn feitelijke functie - de kanalisatie van de subversie - en trekt zich van het staatkundige toneel terug. De façade dekt daarmee voortaan de inhoud. Tegelijk stuit men steeds meer op de weerbarstige praktijk waar het de realisatie van de oorspronkelijke verlichte idealen van medezeggenschap van de burgerij betreft. Als iedereen over alles meepraat, komt het feitelijk tot niets. De realistische geest van het Staatsbewind van 1801, die zodoende onvermijdelijk ook na verloop van tijd over de bestuurders van Doctrina et Amicitia vaardig wordt, spreekt daarbij duidelijk uit de wijze, waarop het bestuur zijn plan voor een nieuw voorhuis er bij de leden door krijgt: inspraak mag en moet - maar graag wel met mate. De noodzakelijkheid van daadkracht beperkt de mogelijkheid van democratie. De revolutionairen van gisteren zijn zo geworden tot de regenten van vandaag. | |
[pagina 57]
| |
To reign is to ignore; building a new clubhouse for Doctrina et Amicitia in Amsterdam.In the summer of 1787 the Patriotic National Society (Vaderlandsche Sociëteit) in Amsterdam, founded four years earlier, took the initiative to acquire an accommodation of their own on the Kalverstraat. To begin with a new back part of the house was being built, but in the autumn this work was brought to a standstill, consequent upon the Restoration of the Orangist regime; whereas by order of the city government the Society itself was dissolved. Even so, its members just founded a new society, Doctrina et Amicitia, which simply took over the unfinished premises in the Kalverstraat and completed the back part of the building in 1790. This new society pretended, to be sure, to focus on purely scientific and cultural subjects, yet in its aim and practice it proved to be to a high degree a cover for pursuing subversive politics. The magistrate was aware of this, but because of the lack of concrete proofs they did not dare to intervene, just like the States of Holland, who were consulted by the magistrate. They felt that the most sensible policy would be to tolerate the existence of Doctrina,- an approach which is of old very characteristic for the political culture of the Netherlands, which is a country of minorities, none of which is able by means of power actually to impose its will wholly on the others - and does not want to do so either, for the sake of internal peace. When Doctrina et Amicitia had implemented its political aim with the Batavian Revolution in 1795, it changed its actual task-setting and only now really focused on scientific subjects. Because in the meantime the old foremost part of the house had fallen into decay it was decided in 1802 to rebuild it. The way in which the board of directors handled this issue was again, albeit in a different way, characteristic for the Dutch political culture, in which from old a strong emphasis is put on participation. Being democrats, they could not avoid consulting the members; however, being administrators, they also wanted to obtain some results. This resulted in a kind of controlled democracy, which safeguarded the illusion of the members that the decision was theirs, whereas the board of directors was protected against the risk that their plan would be rejected. Following this, a collection could be started among the members for defraying the costs of the building; in this the individual members of the board themselves did not feel a personal obligation to contribute for decency's sake more than what was in their position the absolute minimum, - this also reveals a typically Dutch characteristic. |
|