De Achttiende Eeuw. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Joost Rosendaal
| |
[pagina 62]
| |
van Patriottismus en Revolutie’.Ga naar voetnoot2. Hoe stond deze patriotse schrijver tegenover deze revoluties? Was hij een ijverig student? Deze vragen hangen, zoals zal blijken, nauw samen met zijn visie op de wereld en de plaats van God en godsdienst daarin. Alvorens op dit ‘revolutiewereldbeeld’ in te gaan zal Paapes ‘studieloopbaan’ tegen het licht worden gehouden. Hoe verliep zijn ballingschap en wat was zijn plaats binnen het vluchtelingenmilieu? | |
Paape in ballingschapZoals bij de meeste patriotse vluchtelingen begon Paapes ballingschap met het besef dat hij niet meer veilig naar zijn woonplaats kon terugkeren. In oktober 1787 bevond hij zich in Amsterdam waar hij vanaf 17 september deel had genomen aan de Provinciale Vergadering van Burgercorpsen, het zenuwcentrum van de patriottenbeweging. Ruim drie jaar was hij toen actief voor de patriotse zaak.Ga naar voetnoot3. Als bestuurder en afgevaardigde van ‘het schutterlijk genootschap van wapenoefening Tot Herstel der Delftsche Schutterij “Voor Vrijheid en Vaderland”’ nam hij deel aan verschillende provinciale en nationale vergaderingen van burgercorpsen.Ga naar voetnoot4. Naast vertaalwerk kenmerkte zijn schrijverschap zich in de jaren voor zijn vlucht door het vervaardigen van een groot aantal politieke, patriotse werken. Het merendeel hiervan verscheen, volgens zijn eigen zeggen, pas tijdens zijn ballingschap te Antwerpen, Mechelen, Brussel, Rijssel, Duinkerke, Parijs en Kleef.Ga naar voetnoot5. Zijn politieke activiteit bezorgde hem in het patriotse milieu grote bekendheid. Tijdens de provinciale vergadering in september 1787 werd hij verkozen in een groot aantal commissies en bij de verkiezing van een College van Geconstitueerden van de Natie, een college dat wegens de omwente- | |
[pagina 63]
| |
ling nooit in functie zou treden, maar waarvan het lidmaatschap als een graadmeter voor de populariteit van de patriottenvoormannen is te beschouwen, werd Paape als zevende van de vijfentwintig leden verkozen.Ga naar voetnoot6. De inval van een grote Pruisische troepenmacht in september 1787 luidde in Holland de restauratie van het stadhouderlijk bewind in. De patriotten, die in dat gewest de grote meerderheid uitmaakten, werden het mikpunt van orangistische wraakacties. Door plunderingen, mishandelingen en gerechtelijke vervolgingen heerste er maandenlang een schrikbewind. Ook Paape werd hiervan het slachtoffer. Tijdens de omwenteling werd zijn gezin en woning in Delft herhaaldelijk met plundering bedreigd. Korte tijd later werd tegen Paape en andere Delftse patriottenleiders een arrestatiebevel uitgevaardigd. Terugkeren naar zijn geboortestad was niet meer mogelijk.Ga naar voetnoot7. Hoewel Amsterdam op 4 oktober 1787 als laatste patriottenbolwerk had moeten capituleren, bleven de patriotten hopen dat de Fransen hun belofte na zouden komen en militair te hulp zouden snellen. Deze hoop leek aanvankelijk reëel; Paape dook met zijn vrouw en kind, die uit Delft waren gevlucht, onder in Amsterdam in afwachting van de komst van de Fransen. Na enige weken vervloog de hoop en besloot Paape zijn reiszak te pakken. Voorzien van een andere pruik, hoed en kleren, een bruingeschilderd aangezicht en twee valse paspoorten vertrok hij per nachtschuit via Gouda naar Rotterdam. Na een verblijf van een paar dagen in die stad kon hij zijn tocht vervolgen naar Antwerpen.Ga naar voetnoot8. Tussen oktober 1787 en februari 1788 weken meer dan veertigduizend patriotten uit naar de Zuidelijke Nederlanden. Deze vluchtelingenstroom was grotendeels van zeer tijdelijke aard. Na het afkondigen van een amnestie in februari 1788 konden velen, bevrijd van een dreigende vervolging, terugkeren. Aangetrokken door een uitkering of een pensioen van de Franse koning én het plan om een vluchtelingenkolonie te stichten vestigde een paar duizend vluchtelingen zich eind 1787 en begin 1788 in Noord-Frankrijk en Parijs. Niet alleen de Franse koning Lodewijk XVI, maar ook de keizer, Jozef II van Oostenrijk, voerde een politiek om de Nederlandse vluchtelingen en met name de rijke, protestantse ‘kapitalisten’ aan te trekken. Na februari 1788 bleven er vluchtelingenconcentraties in steden als Antwerpen, Lier, Gent en Brussel. In deze laatste plaats vestigden zich vooral rijke patriotse regenten en edelen. Antwerpen was de woonplaats van de patriotse middenlaag waartoe ook Gerrit Paape behoorde.Ga naar voetnoot9. | |
[pagina 64]
| |
De patriotse schrijver deed gedurende zijn verblijf in de Zuidelijke Nederlanden (november 1787-december 1789) geen beroep op zijn invloedrijke vrienden om een Frans pensioen of uitkering te verkrijgen. Op aanraden van zijn welgestelde vriend Wybo Fijnje, die hem waarschijnlijk financieel bijstond, trachtte hij zich een bestaan te verschaffen met de producten van zijn pen.Ga naar voetnoot10. Onder de vluchtelingen en in het vaderland was een grote behoefte aan enerzijds informatie over de lotgevallen van vrienden en bekenden, anderzijds een schriftelijke verwerking van de collectieve ‘shock’. Vanaf 1 januari 1788 begon Paape met de uitgave van De Verdeediger der Hollandsche Patriotten, een acht bladzijden tellend periodiek dat in Amsterdam gedrukt werd. In dit om de vijf à zes dagen verschijnend tijdschrift publiceerde Paape voornamelijk apologetische stukken in de vorm van ingezonden brieven en officiële documenten van vervolgde patriotten, en vertaalde extracten van Franstalige werken over de Nederlandse omwenteling. Na 42 nummers, bij het afsluiten van het eerste deel, constateerde Paape in augustus 1788 dat het blad niet meer aan het oorspronkelijk oogmerk - het bemoedigen en hoop geven van zijn medevluchtelingen en patriotten - beantwoordde; inmiddels had zijn initiatief via allerlei publicaties navolging gekregen.Ga naar voetnoot11. Een tweede deel werd niet meer uitgegeven. Tijdens zijn verblijf in de Zuidelijke Nederlanden verschenen naast zijn tijdschrift ook verschillende literaire producten. In zijn toneelstukken en romans zinspeelde hij veelal op de omwenteling van september 1787 en de onderdrukking van de patriotten, of nam hij het leven van de vluchtelingen en de gespannen sfeer in de Oostenrijkse Nederlanden als inspiratiebron. Voortdurend had hij tijdens zijn vlucht gewerkt aan ‘zijn’ Simson. Dit op de bijbel en een vertaling van Flavius Josephus gebaseerd werd bleek succesvol; in 1791 kwam de derde druk van dit boek uit. Samen met zijn later verschenen boek Jacob rekende hij Simson onder de ‘boeken van smaak’, zijn beste literaire producten.Ga naar voetnoot12. | |
[pagina 65]
| |
Paape toonde zich een bekwaam redacteur van teksten. Naast vertalingen van zijn Duitse en Franse werken, bewerkte hij ook manuscripten van medevluchtelingen. Over De Gelukkige Emigranten of de Kleine Volksplanting van het Zuiden dat in 1788 verscheen, schreef hij in zijn autobiografie: ‘door eene mijner vriendinnen opgesteld, en door mij merkelijk veranderd, vermeerderd en uitgegeven’. Voor het in drie stukken verschenen Reize door de Oostenrijksche Nederlanden gedaan door een voornaam Hollandsch Vlugteling maakte Paape gebruik van groot aantal brieven van een of meerdere vrienden en van hemzelf aan die vriend, vermoedelijk Wybo Fijnje. Het betreft hier geen roman maar een gemanipuleerde brievenuitgave; Paape veranderde hier en daar de tekst om de brieven aan elkaar te kunnen koppelen.Ga naar voetnoot13. Op een vergelijkbare wijze kwamen zijn vierdelige briefroman De Hollandsche Wijsgeer in Braband (1788-1790) en het vervolg De Hollandsche Wijsgeer in Vrankrijk ([1790]) tot stand. Toch werd de verhaallijn in beide boeken gevormd door een echt romanplot.Ga naar voetnoot14. In tegenstelling tot de Reize waren deze twee dan ook geen letterlijke uitgave van bestaande brieven, maar maakte de schrijver alleen gebruik van de inlichtingen die hij op allerlei wijze had verkregen. Zo was de eerste brief van De Hollandsche Wijsgeer in Vrankrijk, waarin de correspondent van de hoofdpersoon zijn vestiging in het Duitse Neuwied mededeelt, grotendeels een parafrasering van een publieke aanprijzing die de Utrechtse vluchteling C.W. Kelderman in augustus 1788 liet plaatsen in Paapes Verdeediger der Hollandsche Patriotten.Ga naar voetnoot15. De Hollandsche Wijsgeer in Braband wekte door zijn vermeende antiklerikale en antipapistische teneur grote beroering. Voor zijn uitlatingen werd de schrijver in Antwerpen, naar zijn zeggen, regelmatig bedreigd en zag hij zich genoodzaakt om in zijn tijdschrift te waarschuwen ‘dat baatzugt of wraakgierigheid in deeze tijdsomstandigheeden, meer dan eens een misbruik | |
[pagina 66]
| |
van zijnen naam gemaakt hebben, met dien te plaatsen voor werken of gedigten, welken door hem niet gemaakt zijn’. In het bijzonder keurt hij de publicaties af die van ‘eene kruipende en laage ziel’ getuigden of hem ondankbaarheid aanwreven ten aanzien van het in zijn ogen zo weldadige Brabant. Hiermee doelde Paape met name op De Hollandsche Wijsgeer. Later verklaarde hij in Mijne Vrolijke Wijsgeerte dat hij met deze ontkenning van zijn auteurschap ‘een leugen om best wil deed’.Ga naar voetnoot16. Toen in de Zuidelijke Nederlanden in oktober 1789 een opstand tegen keizer Jozef II losbarstte, werd de positie van Paape en zijn medevluchtelingen penibel. De opstandelingen bestonden uit een monsterverbond van de conservatief ingestelde aanhang van Van der Noot, waaronder een groot deel van de geestelijkheid, en revolutionairen onder leiding van de advocaat Vonck. Met name de conservatieve vleugel, die zich mocht verheugen in de steun van het Oranjehuis, richtte zich tegen de patriotse vluchtelingen die hun bewondering voor hun ‘weldoener’ Jozef II niet onder stoelen of banken hadden geschoven.Ga naar voetnoot17. Terwijl een deel van zijn goederen in Antwerpen aan plundering ten prooi viel, vluchtte Paape naar Brussel. Daar hij inmiddels door het Hof van Holland was verbannen kon hij niet terugkeren naar de Republiek.Ga naar voetnoot18. Ook in Brussel kon hij niet lang blijven. Onder invloed van Maximiliaan d'Yvoy, een Oranjeagent, werd er door de Nootisten een felle campagne gevoerd tegen de Nederlandse vluchtelingen. Begin april verscheen in de Brusselse straten een affiche waarin de Nederlanders direct bedreigd werden. De meesten van de daar verblijvende vluchtelingen zagen zich nu genoodzaakt alsnog naar Frankrijk uit te wijken. Paape had die keus al een paar maanden eerder gemaakt.Ga naar voetnoot19. Als vestigingsplaats voor hem en zijn gezin koos de schrijver de Noord-Franse havenstad Duinkerke. In die vrije handelsplaats woonden reeds een | |
[pagina 67]
| |
aantal van Delftse vrienden: zijn vroegere uitgever Gerrit Verbeek en Joost Vrijdag die er de Nederlandstalige Duinkerksche Historische Courant uitgaf. Wybo Fijnje had zijn woning in het kasteel van Watten op enige kilometers afstand.Ga naar voetnoot20. Hoewel zijn grote productiviteit hem enig gewin zal hebben bezorgd, probeerde Paape in Frankrijk een gegarandeerd bestaan te krijgen door een uitkering of pensioen van de koning.Ga naar voetnoot21. In de politiek van het Franse Hof ten aanzien van de Nederlandse vluchtelingen was echter een verandering opgetreden: aan het aanvankelijk zeer genereus gebaar waarbij aan vrijwel iedereen een uitkering werd gegeven was reeds in april 1788 een eind gekomen en na een hervorming van de uitkeringslijsten in juni 1789 werd ook de regeling volgens welke patriotten met bijzondere verdiensten alsnog op de lijsten konden worden toegelaten stopgezet. De nieuwe vluchtelingenstroom van patriotse voormannen die eind 1789 en begin 1790 vanuit de Zuidelijke Nederlanden naar Frankrijk trok kwam dus niet meer in aanmerking voor financiële steun. Jarenlang zouden collectieve en individuele pogingen worden ondernomen om een verandering in de Franse politiek ten aanzien van de vluchtelingen te bewerkstelligen. Door de voortdurende revolutionaire veranderingen liepen alle pogingen hiertoe vast in de parlementaire chaos.Ga naar voetnoot22. Gerrit Paape was overigens niet de enige patriotse schrijver die zijn onderkomen in Frankrijk vond. Het schrijversduo Wolff en Deken had zich zonder uitkering en zonder veel contact met hun medevluchtelingen te onderhouden in Trevoux gevestigd.Ga naar voetnoot23. De journalist-schrijvers P. 't Hoen, J.C. Hespe, P.A. Dumont-Pigalle, F. Bernard (ook wel Russot genaamd) en A. Cerisier, die allen reeds in 1788 in Frankrijk woonden, ontvingen een bijzondere uitkering uit het geheime fonds van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.Ga naar voetnoot24. Blijkens een lijst met voorgestelde wijzigingen en aanvullingen op de uitkeringslijsten uit juni 1790 werd Paape geacht een gelijk pensioen | |
[pagina 68]
| |
te verdienen als deze groep publicisten: 1500 livres per jaar.Ga naar voetnoot25. Als hem dit bedrag zou zijn toegekend dan was hij daarmee in de bovenlaag van uitkeringstrekkers gekomen. Deze laag bestond uit regenten, academici en commandanten van patriotse genootschappen die niet konden beschikken over een groot eigen vermogen. De vluchtelingengemeenschap in Frankrijk werd verdeeld door allerlei twisten: aanhangers van de Friese regent Van Beyma stonden tegenover die van professor Valckenaer; rechtzinnige protestanten tegenover oecumenisch ingestelden; tegenstanders van het formeren van een kolonie tegenover kolonisten; radicalen tegenover moderaten; en later jakobijnen tegenover ‘aristocraten’. Paape had zich, zoals hij later (1792) in zijn Vrolijke Wijsgeerte schreef, ‘heilig voorgenomen, om mij met geene geschillen, waarvan ik den geweldigsten afkeer had, in te laaten’. Om dit te kunnen volhouden ‘was ik verpligt mij teffens van alle gezelschappen en verkeeringen te onthouden [en] (...) begroef ik mij, om zo te spreken, in de volstrekste afzondering en eenzaamheid’.Ga naar voetnoot26. Zover bekend was Paape inderdaad geen lid van enige Hollandse club, sociëteit of loge. Deze eenzaamheid en onpartijdigheid werd nadrukkelijk door hem gecultiveerd. Bij de pogingen een uitkering te verwerven was het echter niet mogelijk om deze neutraliteit vol te houden. In mei 1791 hadden de politieke lobbyisten van de vluchtelingen in Parijs, die in een ‘democratisch’ en een ‘aristocratisch’ kamp verdeeld waren, hun strijdbijl begraven en besloten gezamenlijke actie te ondernemen om van de Franse Nationale Vergadering een definitieve regeling van de pensioenen te krijgen. De in Noord-Frankrijk verblijvende Valckenaer voelde zich buitenspel gezet. Om de samenwerking te ondermijnen liet hij zichzelf en negen Parijse heren machtigen om voor de vluchtelingen op te treden. Deze machtigingsakte was nadrukkelijk gericht tegen Huber en Van Hoey, de democratische lobbyisten in Parijs die in zijn ogen de adepten waren van Van Beyma. Hoewel de akte tegen de zin van de Parijse ‘heren’ was, zetten meer dan vierhonderd vluchtelingen hun naam onder het stuk, onder hen ook Gerrit Paape!Ga naar voetnoot27. Opmerkelijk is dat hij desondanks in deze zelfde periode, zoals zal blijken, onder meer als boekhandelaar persoonlijke contacten onderhield met Van Beyma. | |
[pagina 69]
| |
Paapes leven in Duinkerke speelde zich grotendeels af in en rond zijn bovenwoning van drie kamers in de rue des Jesuites.Ga naar voetnoot28. Hier had hij zijn ‘boekenfabriek’. Hier werkte hij volgens een strak dagritme: ‘Des morgens na het ontbijt, zet ik mij aan het schrijven, doe veelal voor het middagmaal, een eenzaame wandeling: nog geen kwartier uur behoef ik om te eeten. Ik ga weder wandelen; weder schrijven; thee drinken; weder schrijven; in de zomer, weder wandelen, en dan weder schrijven tot 's avonds negen, tien uuren toe. Zeer zelden schrijf ik 's nagts.’Ga naar voetnoot29. Met dit schrijven en de verkoop van zijn boeken voorzag hij in deze jaren in zijn levensonderhoud. Voor een van zijn uitgevers, de Dordtse drukkers J. de Leeuw en J. Krap Az., trad hij tevens op als handelsagent. In het voorjaar van 1790 betaalden beide heren hem via een wissel van 160 gulden die hij diende te verhalen op C.L. van Beyma. Na betaling van dit bedrag zou Van Beyma uit handen van Paape honderd exemplaren van zijn Apologie kunnen ontvangen die in Dordrecht waren gedrukt.Ga naar voetnoot30. Toen Van Beyma bezwaar maakte - hij had niet zoveel exemplaren van dit werk besteld - dreigde Paape in financiële problemen te komen. Paape was zeer verlegen met het geval. Uiteindelijk was Van Beyma bereid de helft van de exemplaren voor 80 gulden af te nemen van ‘deze man’, zoals hij hem paternalistisch aanduidde.Ga naar voetnoot31. Deze onenigheid verhinderde niet dat Van Beyma zeer geïnteresseerd was in Paapes werk. Hij vroeg de schrijver ‘om zo wat nieuws er kwam voor hem te nemen’. Mogelijk om te vermijden dat dit handelscontact als een partijkeuze zou worden geïnterpreteerd, bracht Paape tussen december 1790 en oktober 1791 acht werken naar een tussenpersoon in Duinkerke; deze droeg weer zorg voor de betaling en de verzending naar Sint Omaars, de woonplaats van Van Beyma. Na oktober 1791 besloot Van Beyma, wellicht wegens Paapes handtekening onder de tegen hem gerichte kwalificatieakte, geen boeken meer van hem te kopen.Ga naar voetnoot32. In de volgende twee jaar zou een | |
[pagina 70]
| |
zestal werken van Paape gedrukt worden op de pers van de vluchtelingendrukkerij Van Schelle & Comp. in Duinkerke. Bij deze uitgeverij verscheen ook een groot aantal partijschriften van de tegenstanders van de radicale club rond Van Beyma.Ga naar voetnoot33. Paape lijkt dus uiteindelijk, noodgedwongen, toch een keuze te hebben gemaakt. Na het productieve jaar 1792 volgde een jaar waarin slechts één werk van Paape van de pers kwam en pas in het laatste kwart van 1794 zouden weer regelmatig publicaties van zijn hand verschijnen. Hoe is deze plotselinge stilte van de veelschrijver te verklaren? Zijn zwijgzaamheid lijkt samen te hangen met de revolutionaire ontwikkelingen in Frankrijk en een mogelijke bevrijding van de Republiek. Toen op 1 februari 1793 het Franse volk de oorlog verklaarde aan stadhouder Willem V en een maand later het Franse leger versterkt door een legioen van Bataafse vluchtelingen de Republiek binnentrok, leek de algehele bevrijding aanstaande. Paape speelde in deze strijd echter geen actieve rol: hij was geen vrijwilliger in het Bataafse Legioen en hij werd niet uitgenodigd voor het Comité Révolutionaire der Bataven. Veel vooraanstaande vluchtelingen kregen het verzoek hun medewerking te verlenen aan dit comité. Het ‘passeren’ van Paape mag dan ook opmerkelijk heten. Mogelijk werd hij te zeer als een aanhanger van Valckenaer gezien. Hielden deze rivaliteiten hem buiten het politieke spel, of is hier sprake van een zelfgekozen isolement en zweeg daarom zijn pen? De militaire spanningen in het Noorden van Frankrijk namen na het fiasco van de Hollandse expeditie van 1793 sterk toe. In augustus 1793 zal Paape een van de duizenden burgers zijn geweest die zijn belegerde woonplaats Duinkerke met succes tegen een grote Engelse-Oostenrijkse troepenmacht verdedigde. In het begin van die maand had zich echter een politiek aangekondigd die de Bataafse vluchtelingen in Frankrijk in grote problemen kon brengen: alle buitenlanders van landen waarmee Frankrijk in oorlog was dienden te worden gearresteerd. Deze wet op de verdachte personen kende echter uitzonderingsbepalingen. Zo kon Paape dan ook op 14 oktober 1793 van de municipaliteit van Duinkerke een Certificat de Hospitalité, een soort verblijfsvergunning, krijgen.Ga naar voetnoot34. | |
[pagina 71]
| |
In een sfeer van toenemende terreur en verdachtmakingen was het verstandiger om zich als buitenlander niet in de schijnwerper te laten plaatsen. Het drukken van Nederlandstalig werk was verdacht. Correspondentie met het vaderland bleek vrijwel onmogelijk: kopij naar Nederlandse drukkers sturen zou, indien mogelijk, levensgevaarlijk zijn. In het voorjaar volgde een nog scherper decreet tegen buitenlanders: zij dienden onmiddellijk gearresteerd te worden indien zij in Parijs, vestingen of havenplaatsen woonachtig waren. Ruim een week later werd een uitzonderingspositie toegekend aan de Bataven die voor 14 juli 1789 reeds hun woonplaats aldaar hadden. Paape viel niet onder deze regeling; hij was immers pas eind 1789 naar Frankrijk gekomen. Toch werd hij, in tegenstelling tot verschillende landgenoten, ongemoeid gelaten. Na de val van het schrikbewind van het Comité de Salut Public onder leiding van Robespierre en Saint-Just in juli 1794 (9 Thermidor), keerde het tij en ook op militair gebied werden successen geboekt. De oprichter van het Bataafse legioen, Herman Willem Daendels, was inmiddels opgeklommen tot brigadegeneraal in het Franse leger. Hij had geleerd dat om te overleven in het revolutionaire leger een goede persoonlijke propaganda noodzakelijk was. De burgergeneraal omringde zich met adviseurs uit zijn vriendenkring en publicisten om zijn roem te verkondigen.Ga naar voetnoot35. In augustus 1794 gebood hij Gerrit Paape, samen met Joost Vrijdag en de ondernemer Dirk Speeleveld, om uit Duinkerke naar zijn hoofdkwartier te komen om daar actief te zijn in de voorbereidingen van een komende revolutie in de Republiek. In opdracht van Daendels zorgde Paape voor een grote stroom publicaties waarin Daendels als een held en de bevrijder van Nederland werd afgeschilderd. In het kielzog van de generaal keerde Paape weer terug in zijn vaderland en kwam er een einde aan zijn ballingschap.Ga naar voetnoot36. | |
Het Patriottismus van een wijsgeerHoe stond Paape tegenover de revolutionaire ontwikkelingen in de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk? Onder bedreiging van de Brabantse patriotten zag hij zich genoodzaakt te vluchten uit achtereenvolgens Antwerpen en Brussel. Een positieve balans van deze omwenteling viel van hem dan ook niet bepaald te verwachten. Hoe anders was zijn oordeel over de Franse Omwen- | |
[pagina 72]
| |
teling. Hier streefde men volgens hem het ‘waar Patriottismus’ na. Maar zijn zwijgzaamheid in het Tweede Jaar van de Franse Republiek (l'an II, 1793/94) lijkt een aanwijzing te zijn voor zijn afkeer van het radicale karakter dat deze revolutie onder Robespierre, Saint-Just en de andere leden van het Comité de Salut Public kreeg. Hij volgde hierin Valckenaer, die in tegenstelling tot Van Beyma, steeds een gematigde koers trachtte te volgen. Centraal in Paapes revolutiewereldbeeld staan de termen ‘Patriottismus’ en ‘wijsgeerte’. In zijn Onverbloemde Geschiedenis van het Bataafsch Patriottismus, die in 1798 uitkwam en onder meer bestaat in een bewerkte en selectieve bloemlezing uit zijn politieke geschriften,Ga naar voetnoot37. beschrijft hij het ‘waare patriottismus’ als de plicht om het maatschappelijk geluk te bevorderen. Dit geluk bestond volgens hem in ‘den welvaart, den bloei en de glorie van de gansche saamenleeving die de maatschappij formeert’. Om dit maatschappelijk geluk te bereiken stonden de mens vier middelen ter beschikking: het nastreven van burgerlijke deugden ‘inzonderheid bestendige vlijt, gepaste maatigheid, verstandige werkzaamheid, onkreukbaare rechtvaardigheid, onverzetlijke eerlijkheid en werkdaadige aanmoediging en voortzetting van alle nuttige kunsten en weetenschappen’; verder, een ‘volkomen afschaffing van alle kwaade wetten en gewoonten’ en ‘de daartstelling van goede en billijke wetten en voorschriften, geschikt naar de omstandigheeden en het vermoogen van Land en Volk’; en ten vierde het weren van een ieder uit het bestuur die zijn eigen ‘grootheid en rijkdom’ nastreeft ten koste van de maatschappij.Ga naar voetnoot38. Zoals het Patriottismus het algemeen stelsel was waarop de samenleving diende ingericht te zijn, zo was de ‘wijsgeerte’ de richtsnoer voor het persoonlijk gedrag en levenswandel. Een wijsgeer is in Paapes ogen ‘hij die wel denkt en wel leeft’. Om wel te denken dient men te onderzoeken zonder partijdigheid en zonder vooringenomenheid met leerstellingen en vooroordelen. ‘Traagheid, vooroordeel, eigenbelang, menschenvrees en dergelijken’ moeten overwonnen worden. ‘Zelve gelukkig te worden en anderen gelukkig te maaken, moet volstrekt het gevolg van weldenken weezen’. Het doel van het door het Opperwezen geschonken leven is om de mens ‘ten toppunt van alle geluk te leiden’. Hij haat daarom de onderdrukkende heerszucht, het vernielend geweld en de vervolgzieke dweperij. Een wijsgeer beschikt over | |
[pagina 73]
| |
een welbestuurde liefde, tussen de uitersten wellust en kuisheid, en kijkt lachend en relativerend naar de wereld.Ga naar voetnoot39. De tegenpolen van patriottisme en wijsgeerte zijn respectievelijk dweperij en bijgeloof. Vanuit het voor de revolutie zo kenmerkend dualistisch wereldbeeld diende het patriottisme de strijd aan te binden met dweperij en geestelijke heerszucht.Ga naar voetnoot40. De grote verspreiders van dit ‘kwaad’ zijn volgens Paape de geestelijken. Zij houden het volk dom en volgzaam. In alles lijken zij de patriotse deugden te overtreden. Met name de kloosters en hun bewoners moeten het hierbij ontgelden: ‘om behaagen in het kloosterleeven te krijgen moet men bijgeloovig en geestdrijvende zijn of met haat en afkeer tegen het menschdom bezield weezen’.Ga naar voetnoot41. Monniken zijn meer bezorgd over de voedselvoorraad in hun kelder dan over het beheer van hun boeken. Zo merkt Jan, een van de hoofdpersonen van De Hollandsche Wijsgeer in Braband, bij een bezoek aan een klooster in Antwerpen op dat de ratten ‘het schoonste vrugtgebruik’ hadden van de prachtige bibliotheek. De dikke en vette pater die hem en zijn vriend Fenelon, de wijsgeer, rondleidde was het levende bewijs dat de geestelijkheid gezond was, maar ook dom en zonder enig vernuft. Matigheid, vlijt, arbeidzaamheid en bevordering van kunsten en wetenschappen was er ver te zoeken. Paapes oordeel over de geestelijkheid en het bijgelovige volk wordt gedurende zijn ballingschap scherper en bijtender. Deze ontwikkelingsgang is goed waar te nemen in zijn vijf delen Hollandsche Wijsgeer, die tussen januari 1788 en november 1790 verschenen. De noodzaak van zijn vlucht uit de Zuidelijke Nederlanden, die Paape vooral toeschreef aan de vervolgzucht van de geestelijkheid, lijkt deze verbetenheid verscherpt te hebben. Fel is hij dan ook in het voorbericht bij het vierde deel van de Hollandsche Wijsgeer in Braband: ‘Tot verbaazend toe heeft hij ondervonden dat zij die in Brabant de eerwaardigen naam van geestelijken draagen, inzonderheid gebeeten waren op een man die de houten en steenen heiligen en derzelver bespotlijke vereerders met een vrolijk, en zomtijds met een beschimpend oog beschouwen durfde en in zulk een licht voor zijne geweezen landgenooten plaatsen, als deeze bewierookte poppen verdienden!’Ga naar voetnoot42. De geestelijkheid gebruikte de angst van het volk voor zijn zielenheil om zichzelf te verrijken en vet te mesten. De geestelijken leidden een lui en wellustig leven. In De Holland- | |
[pagina 74]
| |
sche Wijsgeer in Vrankrijk, waarvan het romanplot een spin-off is van de Braband-reeks, gaat hij nog een stapje verder. De monnik, ‘de gekapte vijand van de natuur’, kan door geseling zijn wellust en drift misschien verdoven, maar eens zullen zij weer bovenkomen. ‘De mingeheimen, die de belijdenisdoende zondaaressen hem in de ooren fluisteren (...) zetten zijn boezem in brand, en de Heilige, die op zijne zuiverheid en onthouding roemt, vergrijpt zig aan zijne biegtelinge’.Ga naar voetnoot43. Geen enkel blad neemt hij meer voor de mond in de Onverbloemde Geschiedenis waarin hij spreekt over twee lieve, mooie nonnetjes die na aflegging van het geestelijk gewaad meisjes van plezier waren geworden en over een pater die hoerenwaard werd.Ga naar voetnoot44. Een belangrijk mikpunt van Paapes spot is het bijgeloof. Hieronder verstond hij de uiterlijkheden van het geloof die niet pasten binnen een op rede en verstand gebaseerde godsdienst. Met name het rijke katholieke leven in de Zuidelijke Nederlanden moest het ontgelden. Hij ergerde zich aan de onverdraagzaamheid: het dwingen tot knielen wanneer een hostie door de straten wordt gevoerd, de noodzaak van een kruisbeeld op de slaapkamer en het moeten deelnemen aan een illuminatie van zijn raam voor een dankprocessie. Doods- en heiligenbeenderen bekijkt hij hoofdschuddend en stelt vast dat er van één heilige vijf duimen in omloop zijn. Lachwekkend vindt Paape de verering van Maria- en heiligenbeelden. Vrijwel steeds spreekt hij, bewust desacraliserend, over ‘vermolzemde’ beelden. Het blinde geloof van het gewone volk in de geestelijkheid ziet hij als een van de belangrijkste voedingsbronnen voor deze ‘geestdrijverij’. Typerend is zijn beschrijving van een wonder ten gunste van de Brabantse opstandelingen in hun strijd tegen de keizer. Een vrome, katholieke man verhaalt aan Jan hoe het zeer vereerde Mariabeeld van Halle zijn steun aan de opstandelingen bewees: ‘“De heilige Moedermaagd zweefde boven Halle en liet eenige vuurvlammen op het mirakuleuze beeld vallen.” Hebt gij dit gezien? “Neen! maar onze geestelijken verzekeren dat het waar zij.” Dat is even goed, of gij 't zelf gezien had. Nu verder. “Daadlijk trad het beeld van den altaar en ging de kerk uit, zonder dat het iemand wist.” En gij weet het? “Om dat de geestelijkheid het zegt.” Ja! zo! Wel nu. “Zij ging regelregt naar Brussel; deed haar devotie voor het Sacrament van mirakelen; nam haar schoot vol kogels uit een der keizerlijke magazijnen en kwam toen weder te Halle.” Dan zal men te Brussel wel vreemd opgezien hebben, toen | |
[pagina 75]
| |
deeze houte pop van drie voeten hoog de Stad inmarcheerde, om een voorschoot met kogels te haalen! “Excuseer mij! In Brussel heeft niemand de heilige Moeder gezien!” Hoe! maar de geestelijkheid heeft u zekerlijk gezegd, dat zij te Brussel geweest is, om deeze gewigtige expeditie te doen? “Eens vooral, mijn vriend! als de geestlijkheid ons alle soortgelijke gebeurtenissen niet vertelde, dan zoude wij er volstrekt niets van weeten!”’Ga naar voetnoot45. Ondanks deze kritiek ziet Paape de godsdienst als een noodzakelijk kwaad. Negentig procent van het volk, het gemeen, is dom en zonder oordeel. Zonder devotie zou het ‘barbaarsch’ zijn: ‘Neem de plegtigheeden weg, die van zo weinig belang in uwe oogen zijn; ruk het gemeen de poppen uit de hand, waarmede het speelt en die het aanbid, verban alle spreukjes, die als heilige waarheeden van geslagt tot geslagt worden voortgeplant, en let eens wat gij van het gros der stervelingen maaken zult! gevoelloos voor edele en verheven waarheeden, blind voor de schoonheid, onvatbaar voor de zaligheid der deugd, zullen zij het wild gedierte gelijk worden, dat elkander verscheurt.’Ga naar voetnoot46. Regelmatig maakt hij de vergelijking met kinderen: je kunt hen niet tot volwassenheid brengen door hen het speelgoed uit de hand te rukken, maar je zult ze moeten opvoeden met rede en dan zullen ze zelf het speelgoed wegleggen. Paapes houding zou antipapistisch genoemd kunnen worden. Toch is dit een te simpel oordeel. Nadrukkelijk verzet hij zich tegen een generalisering van het gedrag van de geestelijkheid. Zo worden herhaaldelijk geestelijken aan het woord gelaten die hun kritiek op het bijgeloof en de heerszucht van de kerk van Rome verwoorden. Vermoedelijk waren deze gefingeerde gesprekken van de hoofdpersonen met geestelijken gebaseerd op ontmoetingen die Paape zelf had met kritische priesters en paters.Ga naar voetnoot47. Bovendien richt zijn scherpe pen zich niet alleen op katholieken. In zijn Vrolijke Wijsgeerte moeten ook predikanten, ‘gebefte kwakzalvers’, het ontgelden. Antiklerikalisme valt Paape niet te ontzeggen. De devotie van het gewone volk ziet hij als een door de geestelijkheid aangeleerd bijgeloof. Hij stond in zijn kritisch oordeel over de katholieke praktijk en geestelijkheid overigens niet alleen. Verschillende van zijn medevluchtelingen uitten een gelijksoortige kritiek. Zo deed de uit Eindhoven gevluchte katholieke burgemeester Jan van Hooff een felle aanval op de onverdraagzaamheid van een van de aanvoerders van de Zuidnederlandse geestelijkheid, de ex-jezuïe- | |
[pagina 76]
| |
tenpater De Feller. Zijn vriend en collega, Hendrik van Leersum, spreekt zeer misprijzend over ‘prêtres fanatiques’ die in Brabant de toon aangeven.Ga naar voetnoot48. In zijn metafoorrijk taalgebruik vergelijkt Paape het patriottisme met een ‘volkziekte’ die zich over de gehele wereld verspreid, ‘die voor zommige heilzaam en voor anderen doodlijk is, en die allerwege wonderbaarlijke omwentelingen zal veroorzaaken’.Ga naar voetnoot49. Toch was deze ziekte in de landen die er door getroffen werden zeer verschillend van aard. Het oordeel dat de Nederlandse patriot Paape over het Brabants en het Frans patriottisme velt is dan ook zeer uiteenlopend. Dit onderscheid wordt vooral veroorzaakt door de rol die de geestelijkheid in beide omwentelingen speelt. Het grootste bezwaar van Paape tegen het Brabants patriottisme was het conservatieve en anti-Jozefistisch karakter van deze beweging. De patriot Paape schoof zijn grote bewondering voor de hervormingspolitiek van keizer Jozef II niet onder stoelen of banken. Schrander, menslievend, grote mensenvriend, edele hertog, beminnelijke vorst en verstandig vader zijn enkele van de epitheta waarmee hij de keizer vereerde. ‘Deeze vorst begrijpt maar al te wel, dat de welvaart zijner onderdaanen de zijnen is, en dat het bevorderen van 's Volks geluk, de eenigste weg zij, om zig zelf gelukkig te maaken; mogten alle vorsten dit begrijpe, en zig eindelijk ontdoen van die God- en menschonteerende staatkunde, die haar grootheid op de vernedering haarer medeburgers vestigt, en haar rijkdom in derzelver verarming zoekt’.Ga naar voetnoot50. Jozef II dankte deze verering vooral aan zijn godsdiensttolerantie, het bevorderen van kunsten en wetenschappen en de aanmoediging van de arbeidzaamheid.Ga naar voetnoot51. Zijn besluit om de kloosters, immers onnutte instellingen en oorden van luiheid, te laten sluiten, was Paape uit het hart gegrepen. Ook het verbod om, met het oog op de volksgezondheid, in de kerken te begraven werd als een schrander besluit bejubeld.Ga naar voetnoot52. In de latere delen van de Hollandsche Wijsgeer, wanneer blijkt dat de politiek van Jozef II op veel verzet stuit, wordt Paape wat voorzichtiger over het gevolgde beleid. Hoewel hij nog steeds vol lof is over de keizer, ziet hij als oorzaken van het falend beleid de tegenwerking van de geestelijkheid en het hardnekkig bijgeloof van het Brabantse volk. ‘Laat ze blijven die ze zijn, | |
[pagina 77]
| |
menschlievende Jozephus, doe geene poogingen meer, om hun geluk te bevorderen, strenger kunnen zij niet gestraft, gedugter kunt gij nooit gewrooken worden’.Ga naar voetnoot53. Heel wat positiever is Paape over de Vlamingen. In dit deel van de Zuidelijke Nederlanden waren veel hervormingsgezinde patriotten actief. Zij keerden zich tegen de Brabanders en de geestdrijverij van de geestelijkheid aldaar. Uitvoerig laat Paape een Vlaming aan het woord: ‘Wij zijn de spreukjes en fabelen moede, die zij ons tot walgens toe op de mouw spelt, en niets zou ons aangenaamer zijn, dan de invoering van eenen redenlijken Godsdienst, die gezuiverd van duizende ergenissen en wissewasjes, meer waardig was het verstandig evangelie van Jezus Christus.’ Jozef II voerde ten opzichte van de godsdienst een juiste politiek, maar zijn fout was dat hij ‘onze eerste onvervreemdbaare rechten heeft aangetast’ en ‘ons in een dienstbaar volk poogt te herscheppen’.Ga naar voetnoot54. De kritiek van de Vlaamse patriotten op geestelijkheid en vorst vertoonde veel overeenkomsten met het Frans patriottisme. Tussen het Brabants en het Frans patriottisme bestond echter een grote kloof. Volgens Paape kwam dit door een verschil in volksaard: Brabanders waren volgzaam en fanatiek in hun geloof en Fransen hadden in de kerk voor alles aandacht, behalve voor de priester. Afschaffing van kloosters en bijgelovige ‘zotternijen’ zou daarom in Frankrijk zonder veel problemen kunnen geschieden. Een groot deel van de Franse geestelijkheid zou achter de hervormingen staan. Uitvoerig haalt Paape een preek van een pater in Parijs aan waarin deze verkondigt dat de rechten van de mens ‘niet anders dan de zegeningen van het Evangelie, dan de weldaaden van het Opperweezen’ zijn.Ga naar voetnoot55. Paapes enthousiasme voor het Frans patriottisme blijkt ook uit de pagina's lange vertaling van een verhandeling over de rechten van de mens door een ‘Fransch patriot’.Ga naar voetnoot56. Met de revolutionaire ontwikkelingen in Frankrijk is ook een verandering in Paapes houding ten opzichte van vorst en volk bespeurbaar. Aanvankelijk | |
[pagina 78]
| |
ziet hij voor koning Lodewijk XVI een vaderlijke rol weggelegd. Zoals vader Jozef II moet hij zijn kinderen, het domme volk, opvoeden. Met het besef dat het volk vrij is en zelf zijn toekomst dient en kan bepalen neemt ook zijn kritiek op de vorst toe. In de Onverbloemde Geschiedenis noemt hij dit idee om van de koning een volksvader te maken een hersenschim: geen enkele koning zal deze ingetogen taak kunnen vervullen.Ga naar voetnoot57. Paapes ideale samenleving lijkt onder Robespierre te worden verwezenlijkt. Kloosters en de gehele geestelijke stand werden afgeschaft. Heiligenbeelden werden vernietigd. De Convention Nationale verkondigde dat er maar één Godheid was, zonder te bepalen of deze christelijk, joods of anderszins was. In het gedicht ‘De Wijsgeer en de Sansculot’ (vermoedelijk uit 1794) beschrijft Paape een dispuut over het bestaan van een godheid. Zijn sympathie ligt ditmaal, verwonderlijk genoeg, niet bij de wijsgeer die niet gelooft in een godheid, maar bij de ‘braave sansculot’ die door zijn geloof in vrede rust nadat hij voor het vaderland is gesneuveld.Ga naar voetnoot58. Toch was Paape huiverig voor de radicale invoering van een op rede gebaseerde godsdienst. Reeds eind 1790 waarschuwde hij bij monde van de wijsgerige briefschrijver Hendrik in De Hollandsche Wijsgeer in Vrankrijk voor de gevolgen: hoewel het streven in wezen goed was zouden deze rigoureuze maatregelen het gehele Christendom tegen Frankrijk doen keren en zouden de vruchten van de Franse Revolutie te niet worden gedaan. Nadat Paape zelf geconfronteerd wordt met de gevolgen die de desacralisering in zijn woonplaats Duinkerke met zich mee bracht, vindt hij zich bevestigd in deze opvatting. Met een zelfde scherpe pen waarmee hij de verering van heiligenbeelden bespotte, verwoordt hij in zijn Onverbloemde Geschiedenis hoe het heiligdom van Maria vernietigd werd. Met eigen ogen zag hij hoe deze daad het geloof van het volk juist aanwakkerde en de mensen afkerig maakte van de revolutie. Hoewel Paape lovend is over de invoering van de revolutionaire kalender, de afschaffing van zon- en heiligendagen, de opheffing van kloosters en de invoering van een echtscheidingswetgeving, verwerpt hij het geweld waarmee de godsdienst werd bestreden. ‘In stede van Beeldstormers en Kerkvernielers had men van de Franschen Wijsgeeren moeten maaken! Dan! dit is het werk van stervelingen niet’.Ga naar voetnoot59. Maar dit is het oordeel van een cynicus die in 1798 teleurgesteld is over de resultaten van de revolutionaire ontwikkelingen in Frankrijk en de Bataafse | |
[pagina 79]
| |
Republiek. Tijdens zijn ballingschap overheerste echter nog het optimisme van een vrolijk wijsgeer en braaf sansculot: ‘Steeds zal de Vrijheid triumfeeren,
Op muitzugt en op dwinglandij!
Steeds blijft de Franschman waarlijk vrij:
Zijn voorbeeld zal de waereld leeren.
Europa! kom en zie! zie wat de Vrijheid doet,
En waag, en waag, voor dat geluk, uw leeven, goed en bloed.’Ga naar voetnoot60.
| |
A Cheerful Philosopher and a decent patriot: Gerrit Paape in exile (1787-1795)In the aftermath of the repression of the patriot movement in September 1787 the Dutch writer and patriot Gerrit Paape was forced to take refuge in the Austrian Netherlands, like thousands of his compatriots. He showed great sympathy for the enlightened politics of the Emperor Joseph II. In his numerous publications he displayed a strongly anticlerical attitude, and criticized in particular the fanatical clergy in Brabant; consequently, he was forced again to flee, this time to Dunkerke in France, where already many Dutch patriots were living. Paape returned to his country in 1794, in the wake of the French army and the French-Dutch general Daendels, whose secretary he was. In his publications he advocated the study of philosophy (‘wijsgeerte’) and patriotism as remedies against superstition and fanaticism. To begin with, therefore, he welcomed the French policy of dechristianization, but afterwards he deplored the fact that this had had the opposite effect: people became even more fanatical and superstitious. |
|