De Achttiende Eeuw. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Roel Bosch
| |
Willem Goede (1764-1839)De ‘dromer’ van 1807 is Willem Goede, aanvankelijk luthers, later remonstrants predikant en veelschrijver.Ga naar voetnoot4. In 1807 hield Goede een toespraak voor | |
[pagina 2]
| |
het Rotterdamse departement van ‘het Nut’. Hij trachtte de Nutsidealen nieuw leven in te blazen door na te vertellen hoe hij in een droom door het Rotterdam van 1850 trok, begeleid door Jan Nieuwenhuijzen, de stichter van het Nut zelf.Ga naar voetnoot5. Zo betrok hij tweehonderd Rotterdamse notabelen bij zijn visioen van een stad waarin plaats was voor lijkverbranding en een door de overheid geautoriseerde hoerenkazerne, goed onderwijs voor allen en een vernieuwde behandeling van geesteszieken. Willem Goede werd in 1764 te Purmerend geboren. Hij moet een snelle leerling geweest zijn, want als jongste catechisant nam hij het godsdienstonderwijs over van de plaatselijk predikant Volkertz.Ga naar voetnoot6. Naar eigen inzicht, zo vertelde hij later, onderwees hij de grondbeginselen van het ABC aan diegenen die ál te gebrekkig onderwijs hadden genoten. Ook volwassenen liet hij graag delen in deze lessen. Zijn eerste leken-activiteiten in de kerk vervolgde hij met een studie theologie in Jena, bij professor Doederlein.Ga naar voetnoot7. Zijn belangstelling voor didactiek werd daar nog verder aangewakkerd. Doederlein had de gewoonte practicumlessen catechese te verzorgen, waarbij de kinderen uit het weeshuis in de collegezaal als modelleerlingen fungeerden, een methode die Goede voor het gebrekkige theologie-onderwijs in Nederland van harte aanbeval. Zijn leven lang bleef Goede opvoedkundige idealen nastreven. In vrijwel elk van de zeventien boeken die hij schreef en in de negentien door hem | |
[pagina 3]
| |
vertaalde werken komt de omgang met de opgroeiende jeugd aan de orde. Het meest expliciet is zijn eigen boek Manier van catechiseren, uitgebracht in 1829, waarin hij terugblikte op een jarenlange praktijk. Van de leerlingen uit zijn eerste standplaats zijn er die ‘thans nog den predikstoel bij de Gereformeerde christenen beklimmen’. Overdracht van kennis diende zijns inziens op het goede niveau plaats te vinden: met de meest ontwikkelde jongens wandelde Goede 's ochtends vroeg door de polder, hen wijzend op Gods werken, anderen leerde hij het ABC. Straf wees hij af, in de plaats daarvan propageerde hij een wijze van beloning volgens het systeem van Basedow en de filanthropisten. Het uitreiken van tekstkaartjes en leerzame boekjes hoorde bij zijn later alom toegepaste catechesemethode.Ga naar voetnoot8. Meer specifiek gericht op een enkel opvoedkundig probleem waren enkele door Goede vertaalde werken, zoals de Verhandeling weegens eene noodzaaklijke verbeetering der kleeding waarin betoogd word, dat de oorzaak der zedelijke en lichaamlijke verbastering des menschdoms in het draagen van broeken gezogt moet worden, een boek waarvan de Duitse titel nog wat onthullender is: Wie der Geschlechtstrieb der Menschen in Ordnung zu bringen. Zorgen we dat de jongens minder verhit raken door het dragen van warme broeken, dan remmen we hun seksuele rijping af en zullen ook de meisjes minder snel door al te opdringerige jongens gebracht worden tot onbetamelijke daden, zo was de teneur van dit boek.Ga naar voetnoot9. Voor de jeugd zelf vertaalde Goede werkjes als Parabels en zedelijke verhalen voor de nadenkende jeugd, en Onderhoudende en leerrijke geschiedenissen voor de jeugd.Ga naar voetnoot10. Goede werd na zijn studie in Duitsland te Doetinchem als Luthers predikant bevestigd. Later vertrok hij naar Kampen. Hier voerde hij een nieuw, ‘verstandiger en stichtelijker’, doopformulier in. De Amsterdamse ‘moederkerk’ was van deze afwijking van de vastgestelde orde niet gediend, en trok in 1795 de subsidie aan de Kamper gemeente in. De armoede waartoe zijn gemeente dreigde te vervallen dwong Goede op reis te gaan om geld te werven. Aan deze collecte gaven ‘de Lutherschen niets, de roomschen iets, de gereformeerden meer, de doopsgezinden veel en de remonstranten alles ... | |
[pagina 4]
| |
- God doet alle onheilen ten goede werken en laat geen het minste kwaad toe dan ter bevordering van goede einden’, commentarieerde de domineefondswerver zijn actie.Ga naar voetnoot11. In Kampen behoorde Goede tot de eerste oprichters van het Nutsdepartement (1791), maar door een onhandige manoeuvre, bedoeld om aan de landelijke organisatie niet te veel geld te hoeven afdragen, was hij tevens verantwoordelijk voor de spoedige ontbinding daarvan (1794). Ter compensatie van deze teloorgang richtte hij in Kampen het ‘Instituut van arbeidzaamheid en goede zeden’ op. Voor Goede, als vurig patriot, brak in 1795 een drukke tijd aan. Hij werd secretaris van het ‘Comité Révolutionair’ van Kampen - Jacobus Kantelaar, zijn remonstrantse collega, was voorzitter - en kreeg een sleutelrol te vervullen in de Kamper politiek.Ga naar voetnoot12. In 1795 riep de Remonstrantse Broederschap alle kerkgenootschappen der Reformatie op de oude verdeeldheid te laten varen en tot een gemeenschappelijk godsdienstig genootschap te komen.Ga naar voetnoot13. De overheersende reactie was vriendelijk afwijzend. Zo antwoordden de gereformeerden in Overijssel dat ze erop vertrouwden dat God zeker de eenheid wel zou bewerken, maar dat ‘de heerschende denkwijze onzer gemeenten’ vooralsnog verhinderde dat hun kerkelijke vergaderingen zelf daden stelden.Ga naar voetnoot14. Willem Goede echter greep de uitnodiging aan, meldde zich als lidmaat van de remonstrantse gemeente, werd geëxamineerd en toegelaten als proponent tot het predikambt. In 1796 volgde een beroep naar Rotterdam. Hier stond hij tot zijn emeritaat en zette hij zich in voor de catechese aan alle leeftijdsgroepen. Verder schreef en vertaalde hij meer dan ooit, om zijn ‘karig tractement’ aan te vullen. Die publicaties maken het mogelijk dat we enkele van Goedes inspiratiebronnen traceren. Wel bleef hij in zijn keuze van de te vertalen boeken teveel de ‘broodschrijver’ om al te extravagante schrijvers aan het Nederlandse volk aan te bieden. Van de filosoof Immanuel Kant bijvoorbeeld of van de pedagoog Johann Heinrich Pestalozzi vertaalde hij geen werk, zij beïnvloedden hem echter wel.Ga naar voetnoot15. Evenzo liet hij zich inspireren door tijdschriften uit | |
[pagina 5]
| |
het buitenland, en bedacht hij zelf plannen die een oplossing moesten bieden aan de dagelijkse problemen van de grote stad Rotterdam. Daarnaast was hij als lid van de maçonnieke loge ‘De Eendragt’ ook betrokken bij de ‘stille leerschool van deugd en goede zeden’, de vrijmetselarij.Ga naar voetnoot16. | |
Dromen van 1850De tweede handelsstad van ons land, Rotterdam, kende een departement van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Geldtekort en gebrek aan goede vergaderruimte fnuikten deze afdeling echter, en dat terwijl zich een langzame aanwas van leden voordeed. In de winter van 1806-1807 konden zelfs geen lezingen worden gehouden. In maart 1807 kwam daarin verandering. Het letterkundig genootschap ‘Verscheidenheid en overeenstemming’Ga naar voetnoot17. bood medewerking aan, en dankzij de ruime zaal die nu ter beschikking kwam kon het bestuur een winterprogramma voorbereiden. Het duurde echter tot augustus voordat de rij van sprekers gevormd was: vrijwilligers mochten zich aanmelden, het lot besliste over de vraag wie als eerste zou mogen spreken. Het lot viel op Willem Goede: op 7 oktober beet hij het spits af, en luidde hij een nieuwe periode van de afdeling Rotterdam in.Ga naar voetnoot18. Goede koos voor zijn rede, mijlpaal in het bestaan van Rotterdams Nut, de literaire vorm van de gefingeerde toekomstdroom. Zo verplaatste hij zichzelf en zijn hoorders naar een mooie heldere ochtend in Rotterdam in het jaar 1850. Zij aan zij met een statige grijsaard, Nieuwenhuijzen, liep hij om en door de stad. Zo voerde hij de hoorders langs de Goudse Poort, Plantage, Boompjes, Oostpoort, Varkensmarkt, Binnenwegse Poort, Delftse Poort, Haagse Veer, Zandstraat, Oppert. Zouden in een beschrijving met het oog op de lokale historie de diverse instellingen als Pesthuis, Gasthuis, meer gede- | |
[pagina 6]
| |
tailleerd aan de orde moeten komen, hier volgen we Goede vooral op zijn tocht langs de verschillende thema's die deze utopische stad hem aanreikte. Zo herkennen we tevens de onderwerpen waarvoor velen in ‘het Nut’ zich sterk maakten. | |
1. Opvoeding en onderwijsOpvoeding in deze droom van Rotterdam begint al bij de jongsten. Hun moeders krijgen namelijk, naar de leer van Pestalozzi, onderricht hoe ze de kinderen kunnen voorbereiden op school.Ga naar voetnoot19. De kinderen op school, natuurlijk naar geslacht gescheiden, leren rekenen en lezen, maar ook werken zij. Allerlei handarbeid als vlechten en vouwen komt aan de orde. Daarnaast heeft iedere school een ruimte voor lichamelijke beweging, en wordt de kinderen zwemmen geleerd, volgens de gezondheidscatechismus van Faust.Ga naar voetnoot20. Ook de scholen der ‘Hebreeuwen’ staan op een hoog peil, sinds het Nut daaraan een bijdrage leverde.Ga naar voetnoot21. Opvoeding krijgt ook op de kermis een plaats: toverlantaarns, ronsebonsen en postuurmakersGa naar voetnoot22. vertonen nog slechts vormende taferelen, van episoden uit de Vaderlandse geschiedenis bijvoorbeeld, schetsen van deugden en ondeugden, en andere nuttige en fraaie voorstellingen. Goede, die aanvankelijk schrikt wanneer hij bemerkt dat liedjeszangers nog steeds niet uit de stad verdreven zijn, haalt opgelucht adem wanneer hij hoort dat zij teksten zingen die de Maatschappij tot Nut hun heeft aangeboden, zodat ook zo de bevolking kan worden opgevoed.Ga naar voetnoot23. | |
[pagina 7]
| |
2. Kunsten en wetenschappenRotterdam was al geruime tijd een tekenakademie rijk, ‘Hier door tot hooger.’ Een van de leden daarvan had een panorama geschilderd, dat nu in de Oostpoort hing. Goede, begeleid door zijn gids, klimt deze poort in, en raakt diep onder de indruk van het grote doek. Hij waant zich opeens op de brug over de Theems, en ziet de dreiging van onweersluchten boven de stad hangen. Ook de oorlogsvoorbereiding van het gehate Engelse leger maakt diepe indruk op hem.Ga naar voetnoot24. De schouwburg, met een vol programma van ballet en theater, wordt door vele mensen bezocht. Niet rondreizende acteurs en dansers maken de dienst uit, maar gezelschappen van door de stad betaalde en gecontroleerde ‘toneelisten’ spelen steeds leerzame en nimmer zedenbedervende stukken. Acteurs die door een onzedelijke levensstijl aanstoot geven worden uit het gezelschap verwijderd.Ga naar voetnoot25. Voor zinloze natuurkundige proeven die de mensheid niet verder helpen is natuurlijk geen plaats in Goedes Rotterdam. Daarom zijn alle ‘luchtbol’ - vaarten verboden. Die leidden de bevolking immers van hun werk af, en berokkenden de economie grote schade. Maar wie ten dienste van de vooruitgang onderzoek deed naar de manier om de luchtballon voort te stuwen en in de gewenste richting te dirigeren kreeg ontheffing van het verbod. Een van de Nutsleden, zo onthulde Goede, had inmiddels zo'n voortstuwingsapparaat ontwikkeld. Nu is het dan zo ver dat luchtbollen uit Peking, Australië, Zuidafrika bij het ‘buitenlandsche luchtbol-kantoor’ in de stad neerdalen, met passagiers of goederen aan boord.Ga naar voetnoot26. | |
3. Geestelijke en lichamelijke gezondheidszorgGoede constateert dat het Dolhuis in vijftig jaar onherkenbaar veranderd is. Zijn gids verbaast dat niets: nu wordt het enkel nog voor ‘zinneloozen’ gebruikt. Niemand wordt er meer mishandeld, ‘en reeds meermalen is het den kundigen Geneesheer ... gelukt, om zelfs hopeloos krankzinnigen aan zich zelve, de hunnen en de Maatschappij terug te geven.’ Biedt het Gasthuis geen stof tot overdenking, - verwachtte Goede op het punt van de gewone geneeskunde weinig vooruitgang? - anders is het met het Pesthuis. Lijders aan geslachtsziekten worden hier op harde maar doeltreffende wijze gehol- | |
[pagina 8]
| |
pen, geheel vrijwillig. Voornamelijk niet-Rotterdammers vertoeven hier; de inwoners van de verlichte stad weten hoe ze zich gedragen moeten.Ga naar voetnoot27. Het Nut dient de gezondheid van de burgers door de aanplant van vruchtbomen, zodat de Goudse weg net zo groen is als de straatweg van Gouda naar Haastrecht. De gezondheid van kinderen wordt bevorderd door hen op zedige wijze dansen te leren: dat is bevorderlijk voor hun houding.Ga naar voetnoot28. Een apart genootschap bevordert de koepokinenting. Op de meest centrale plaats in de stad, de koopmansbeurs, houdt dit genootschap kantoor, zodat de gezegende arbeid niemand ontgaan kan.Ga naar voetnoot29. | |
4. Openbare orde en zedelijkheidGeen bewakers van de openbare orde komt Goede op zijn tocht tegen. Blijkbaar bestaan er weinig orde-problemen. Onder het stadhuis, fraai gerenoveerd, bouwde men een ruime en lichte ruimte met tien vertrekken waarin verdachten in bewaring worden gesteld. Ze hebben er eten, krijgen arbeid te doen, in hun eenzaamheid kunnen ze alle gelegenheid vinden hun gedrag te overdenken. Wie zou tegenwerpen dat deze behandeling toch veel te geriefelijk is voor misdadigers, dient wel te bedenken dat ‘men liever tien schuldigen te wel, dan eenen onschuldigen kwalijk behandelen moet’. De stad maakte een eind aan het verbannen van guiten en boeven die zich misdragen. Waarom zou men hen naar de buurgemeenten zenden, wanneer ze in het verbeterhuis heropgevoed kunnen worden?Ga naar voetnoot30. Het gedrag van de burgers geeft Goede aanleiding tot grote vreugde. Op de markt bijvoorbeeld kopen zij vrijwel alleen nuttige artikelen. Slechts weinig kraampjes bieden luxe-artikelen aan, of zaken van buitenlandse herkomst. Alleen op deze twee categorieën heft de stad nog belasting, alle andere zaken worden zonder patenten vrij te koop aangeboden. In de kleding van degenen die over de Noordblaak flaneren komt de algemene soberheid tot uiting. Geen vrouw gaat nog blootshoofds of met een gekke hoed over straat. Goede ziet geen jonge mannen die op ‘monniken of poolsche beeren’ lijken, of andere excentriekelingen die ‘het kamizool over den rok droegen, met hunnen hooge kuiven meer van kievieten, kippen en kalkoenen dan van menschen hadden.’ Volgens onderlinge afspraak gaan diegenen die de rouw dragen niet langer gekleed in dure rouwkleding, maar voeren ze een rouwband om de arm.Ga naar voetnoot31. | |
[pagina 9]
| |
5. Prostitutie‘Zullen we de Zandstraat ingaan’, fluistert Goedes gids hem in het oor. Geschokt wijst deze het blijkbaar onzedelijk voorstel af. Maar kijk, het was een grapje; de Zandstraat, waar vroeger her en der de kamertjes van de hoeren waren, wordt nu keurig bewoond. Alleen twee gebouwen hebben een aparte functie: het Pesthuis en een gebouw met deze titel in de gevel: ‘Hoek voor de schandvlekken des menschdoms’. Geen ‘schandvlek’ mag het gebouw verlaten, de wachten die dag en nacht voor de poort staan zorgen dat het hun aan eten en drinken niet ontbreekt. Mannen mogen vrij naar binnen, maar niet dan nadat ze eerst zijn gedwongen in het Pesthuis een kijkje te nemen, zodat ze weten welke geslachtsziekten hen bedreigen. Een totaal verbod op prostitutie leek de bestuurderen van Rotterdam niet wijs. ‘De menigte van vreemd en ruw zeevolk, dat de drukke vaart gedurig in deze stad brengt’ zou anders voor veel meer problemen zorgen. Is dit geen goede oplossing? Op alle overige plaatsen zijn de ‘gekamerden’ verdwenen.Ga naar voetnoot32. | |
6. VeiligheidHet drenkelinggenootschap verloor in de voorbije jaren aan betekenis. Wie valt er immers nog in een gracht, een singel of in de Schie, nu straatlantaarns de gevaarlijke plekken verlichten, touwen langs de kade bij mist voor het dreigende water waarschuwen en openbare dronkenschap ongehoord is?Ga naar voetnoot33. Bovendien, menigeen kan zich tegenwoordig zwemmende redden, en mocht er onverhoopt iemand verdronken zijn, dan is er geen voorbijganger die niet de handelingen kan verrichten om de drenkeling weer in het leven terug te brengen. En dat niet om het loon of de medaille van het drenkelinggenootschap, maar eenvoudigweg omdat zo'n redding vanzelf spreekt. Ook op het gebied van brandveiligheid is de toestand ingrijpend gewijzigd. De burgers bewaren belangrijke papieren, effecten en dergelijke in brandvrije dubbelwandige bussen, en staan op ieder moment gereed zonder paniek hun huis te verlaten. Mocht van een brand enige dreiging uitgaan, hetgeen met de brandwerende maatregelen in de stedebouw zelden voorkomt, dan treedt het ‘bijzonder corps burgers van beproefde eerlijkheid’, het ‘bergende brandcorps’, op, dat geld en goederen in veiligheid brengt. Het blussende brandcorps volgt daarna.Ga naar voetnoot34. | |
[pagina 10]
| |
7. LijkverbrandingTot zijn schrik ziet Goede aan de overkant van de Maas grote rookwolken. Hoevelen worden daar ongelukkig door brand? Zijn gids stelt hem gerust. ‘Men verbrandt er lijken.’ ‘Hoe? Wat? Lijken?’ ‘Waarom niet?’ De Maatschappij tot Nut heeft de mensen doen inzien dat zij, ‘zelfs de braafste en met het beste hart, elkander in hun leven, leeds en onaangenaamheid genoeg verwekken, dat zulks na hunnen dood ten minste niet meer noodig is, en zij de gebouwen, aan de vereering van het Opperwezen toegewijd, na hun afsterven, niet verder met hunne uitwasemingen moeten verpesten.’ In het schouwhuis wordt de dood vastgesteld, bij twijfel blijven de lichamen liggen totdat zich rotting voordoet - niemand hoeft dus bang te zijn bij deze vorm van lijkbezorging levend verbrand te worden. Op de Plantage bevindt zich een urnentuin, waar ‘de asch van zeer verdienstelijke burgers alleen in lijkbussen wordt bewaard’ - overigens pas wanneer de helft der burgerij daar toestemming voor geeft, ‘en er moet niemand wezen, die overtuigend bewijzen kan, dat hij zich ooit aan een hoofdvergrijp tegen de wetten van regtvaardigheid en weldadigheid heeft schuldig gemaakt.’Ga naar voetnoot35. | |
[pagina 11]
| |
8. 't Nut, departement RotterdamOp het eind van zijn rondwandeling door Rotterdam leidt zijn gids Goede binnen in een fraai en groot gebouw, de hoofdvestiging van de animator van vrijwel alle verbeteringen: de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Een borstbeeld van Jan Nieuwenhuijzen siert de gevelGa naar voetnoot36., binnen gonst het van activiteiten. Men vindt er een museum met vele apparaten, een bibliotheek die voor alle, zeker ook arme, burgers toegankelijk is, een magazijn waar men afgedankt huisraad kan bezorgen opdat minder bedeelden er gebruik van maken. Armen krijgen hier ook gratis geneeskundige hulp, en advocaten staan klaar om die zelfde armen ‘regt te doen weervaren tegen onderdrukkers, of hen te verdedigen tegen dezulken, die hen onregtvaardiglijk van het hunne berooven en, hun zweet en bloed opterende, hen in armoede en gebrek storten.’Ga naar voetnoot37. Hoe is het Nut toch tot zo'n grote bloei gekomen, vraagt Goede zich af, diep onder de indruk van dit nieuwe Rotterdam. De heer Mensing, directeur, gaf het antwoord.Ga naar voetnoot38. Rond 1807, aldus deze, besloot het Nut om zich meer naar buiten te keren. Vergaderingen en lezingen werden voor het grote publiek opengesteld, de samenwerking met het genootschap ‘Verscheidenheid en overeenstemming’ leidde tot een breder draagvlak, ook door de betrokkenheid van betalende gasten.Ga naar voetnoot39. De entreegelden voor de lezingen besteedde men aan diverse activiteiten op het gebied van onderwijs en opvoeding. | |
Van droom naar visioenVoortdurend wekt Goede in de beschrijving van zijn droom de indruk zelf met het maken van plannen bezig te zijn. Aan het einde van de rondleiding gekomen echter verandert zijn perspectief. Goede stelt dan zijn gids de vraag: ‘“Wie zijt gij dan?” - “Zie het,” hernam hij, veranderde van gedaante, begon te blinken en te schitteren, en ik gilde, als buiten mij zelven van | |
[pagina 12]
| |
vreugd, en uit eerbied neder zinkende: o God! Vader Nieuwenhuijzen! ons aller verheerlijkte Vader Nieuwenhuijzen! - Ontstel niet, riep hij mij minzaam toe, en werp u ook niet voor mij neder, mij liefderijk opbeurende; ik ben uw broeder. Gij wordt, naardien gij ijverig waart, verwaardigd, om het feest bij te wonen en ... het goede te zien. De andere, reeds gestorvene ijverige leden dezes departements, ... en van de Maatschappij in het algemeen, vieren het met mij onzigtbaar en smaken daarbij Engelenvreugd. Onder de hoogste zaligheden, welke ik thans, door Gods genade, geniet, tel ik deze, dat ik dezulken, die hier op aarde ijverig te algemenen nutte medewerkten, bij hunnen dood voor des Allerhoogsten troon voer, en in het rijk der zaligheid inleiden mag; dat ik van tijd tot tijd de departementen rondreis, en mij verheug over het goede, het welk zij stichten; dat ik, met eene steeds grooter wordende schaar van gezaligden, hunnen openlijke feesten bijwoon; en dat ik eindelijk, aan nog levende ijverige Leden, het zij in den droom, of door eenige andere verschijning, een vooruitgezigt schenk van het goede, dat er komen zal, en hetwelk zij mede kunnen helpen uitwerken. - Vrede zij met U! -’Ga naar voetnoot40. In overeenstemming met de regel binnen het Nut zaken van politiek en religie te mijden trad Goede in zijn droom geen kerkgebouw binnen, en speelde geloof geen rol. Maar in dit slot van zijn toespraak gebruikte hij voor de motivatie van zijn maatschappelijk ijveren op een eigenaardige wijze het christelijk gedachtengoed. Met uitspraken, ontleend aan de bijbelse beschrijving van de opstanding van Christus, riep hij de verschijning van Nieuwenhuijzen te voorschijn.Ga naar voetnoot41. | |
Tussen droom en daadWanneer we naar de activiteiten van het Nut kijken, bemerken we dat de droom niet in alle gevallen over fictieve toestanden betreft. Het Nut betaalde al sinds 1794 de schoolopleiding van een aantal kinderen, en stichtte te Rotterdam in 1801 een Kweek- en Leerschool voor onderwijzers. Op een drietal onderwerpen waar ideaal en werkelijkheid ten minste gedeeltelijk in elkaar over gingen wil ik hier wijzen. | |
1. DrenkelingenIn september 1805, rond half tien op een mistige avond, hoorde Willem Goede, met zijn gezin aan tafel zittende, veel rumoer buiten. Op de kade van de Cingel voor zijn huis stonden mensen te roepen dat een jongen in het water was gevallen. Een timmerman, net van de werf komende, bedacht zich niet lang, wierp zijn kleren af en sprong te water, ook al had hij al zes jaar | |
[pagina 13]
| |
niet meer gezwommen en leed hij aan reumatische pijnen. Zo redde Willem Kouwenhoven het leven van Jacobus Rijkhart. Willem Goede droeg de redder voor aan het drenkelingenfonds en schreef een verslag van de heldendaad, dat hij liet opnemen in de Algemeene Schiedamsche Courant van 27 september. In het verslag schonk hij ook aandacht aan de bewonderende reacties van omstanders. Zo wilde hij de publieke opinie beïnvloeden ten gunste van een algemene bereidheid drenkelingen na te springen.Ga naar voetnoot42. | |
2. LiedjeszangersDe doopsgezind voorganger Ris had zich al beijverd voor het zingen van stichtelijke liederen tijdens het werk in de fabriek van de Maatschappij. Hiertoe verzocht hij dominee Rutger Schutte om een goedkope editie van diens stichtelijke gezangen. ‘Eenige goede vrienden te Rotterdam, genegen om Sions welzijn te bevorderen’, steunden dit verzoek.Ga naar voetnoot43. Daarna vond een evolutie plaats naar de meer algemene en vaderlandse liederen. De Maatschappij gaf in de jaren '90 zelf een liedboek uit. Een vijfde en zesde druk verschenen in 1796. Toch zongen rond 1807 de ‘commerciële’ liedjeszangers hier nog niet uit. Jan Scharp, gereformeerd collega van Goede, beklaagde zich op de Nutsvergadering van 28 juli 1807 over de zedenbedervende liedjes op straat. Blijkbaar had toch het zingen van een lied over de bedrogen echtgenoot of de gesneuvelde soldaat een hogere ‘amusementswaarde’ dan de door het Nut voorgestelde liedjes.Ga naar voetnoot44. | |
3. LeesbibliotheekIn bestuursvergaderingen vanaf 1807 kwamen vele activiteiten maandelijks terug. De grote aandacht voor redevoeringen werd geëvenaard door de inzet voor het stichten van een leesbibliotheek voor de mensen uit het volk. Inderdaad kwam deze in 1808 tot stand. Andere onderwerpen die Goede aansneed vonden geen weerklank in de werkelijke activiteiten van de Rotterdamse afdeling van het Nut. De luchtbol met passagiers bleef een zwevend ideaal, | |
[pagina 14]
| |
de crematie als vervanging van de begrafenis kwam niet officieel aan de orde. Het valt moeilijk te bepalen in hoeverre Goede met deze ideeën luisteraars schokte. Uit de notulen kan dit niet blijken, temeer daar de vergadering in juli 1807 nog besloten had redevoeringen niet luidruchtig te prijzen, de voorzitter te binden aan de eis dat hij geen goed- of afkeurende woorden zou uitspreken, en eventueel beledigde luisteraars te verwijzen naar de bestuursvergaderingen.Ga naar voetnoot45. Tenslotte toonde Goede ons tussen de regels door aspecten van de realiteit in zijn dagen, zoals ze uit andere bronnen niet duidelijk tot ons komen. Wat te denken van het bergende brandcorps, dat de blussers vóór moet zijn? Met stelende spuitgasten had men kennelijk ervaring. Of wat te zeggen van de traktaten die Goede door zijn Nut heeft laten verspreiden? Tegen het ‘morgenslokje’, tegen luxe, tegen excentrieke kleding, tegen prostitutie - de strijd tegen bederf van zeden die enkele eeuwen lang in strikt gereformeerde handen had gelegen werd met dubbele hevigheid voortgezet door een remonstrants dominee die tijdens zijn rondwandeling geen kerk zelfs maar een blik waardig keurde, en de verschijning van vader Nieuwenhuijzen beschreef in de termen die in het Paasevangelie voor Christus gebruikt worden. En zo droomde dan Goede, de spreker van deze avond, met zijn gehoor vijftig jaar verder. Zo introduceerde hij ook ons in een burgerlijk klimaat dat sterk onder invloed stond van buitenlandse pedagogen en theologen, maar dat tegelijkertijd in de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen een middel had gecreëerd om tot verandering van de toestand in de directe leefomgeving te komen. Daarbij nemen we een predikant waar die zijn godsdienstige, pedagogische en politieke idealen met elkaar in verbinding wist te brengen, en die daarbij niet gehinderd werd door bestaande conventies en afspraken. ‘Ik trek me niets aan van mensen die sluipend rond gluren en angstig vragen: wat zal Jan of Klaas er van zeggen?’, verklaarde hij al bij de aanvang van zijn rede, en zo kon van hem menige actie verwacht worden. Ook al wist hij van zichzelf dat hij daarbij wel eens al te driftig te werk ging, zodat hij meer kwaad dan goed deed,Ga naar voetnoot46. hij liet zijn werk niet varen. Zo eindigde dan zijn droomvertelling toch met een bede, dit maal niet tot Vader Nieuwenhuizen gericht: ‘O God! Mogt die droom waarheid worden! - Mogten wij er niet tegen opzien, om denzelven te helpen vervullen!’ | |
[pagina 15]
| |
Dromen van 2440 en van 1850Het valt niet moeilijk om parallellen aan te wijzen, die de dromen en persoonlijke idealen van Mercier en Wolff enerzijds en die van Goede anderzijds met elkaar verbinden. Versobering van kleding, een nieuwe inrichting van de ruimte in de stad, de functie van de schouwburg vinden we in alle dromen terug. En waar Wolff nergens de wijze van begraven vermeldt, laat staan cremeren noemt, stelde ze wel zelf haar lichaam ter beschikking van de wetenschap, een wijze van omgaan met de dood die de stap naar de crematie waarover Goede schrijft mogelijk zou maken. Het grootste verschil tussen de diverse dromen schuilt in het perspectief van de dromer zelf. Goede waagde het, zijn idealen operationeel te maken. Bij hem geldt: niet alleen zijn de grachten nu verlicht, het is ook duidelijk wie daarvoor verantwoordelijk dient te zijn. Niet alleen zingen de liedjeszangers nu goede teksten, zij krijgen daarbij ook hulp aangereikt. Daarnaast voerde Goede concrete opvoedkundige idealen in zijn droom in, waar eerder nog geen sprake van kon zijn. De heropvoeding van criminelen, de medische behandeling van geesteszieken en de voorlichting aan hoerenlopers stonden dertig jaar eerder nog niet op het programma. Zo kon Goede met goede hoop de datum waarop zijn droom werkelijkheid zou worden dichterbij halen dan de beide eerste dromers. De oprichting van het Nut in 1784 is daartoe van groot belang geweest. In deze redevoering maakte hij duidelijk hoe het Nut als instrument van verbetering, verheffing en opvoeding de loop van de geschiedenis zou kunnen beïnvloeden. Het is zijn verdienste geweest dat hij de achterlopende afdeling Rotterdam weer op gelijke hoogte bracht met de algemene tendensen in de Maatschappij, en op sommige punten zelfs verder trachtte te reiken. In dat onderdeel van de geschiedenis van het Nut dat Mijnhardt ‘De grote ontplooiing, 1795-1813’ noemt, legde Goedes droom zo alle mijlpalen vast. | |
[pagina 16]
| |
Willem Goede's dream of 1807 about a new Rotterdam in 1850In 1770 L.-P. Mercier published his hope of a new enlightened society in the form of a dream about the year 2240. In the Dutch Republic, only a few years later, Elisabeth Wolff-Bekker adopted his idea, and wrote a letter on the same theme, also situated in the year 2240. In 1807 one of the remonstrant ministers in Rotterdam, Willem Goede, delineated his hopes for the year 1850, again in the form of a dream, for an audience of members and guests of the ‘Maatschappij tot Nut van het Algemeen’ (Society for Public Welfare), section of Rotterdam. In this dream he walked through the streets of Rotterdam in the year 1850. He felt deeply impressed by the flourishing of education, the arts, health care, and public order. All prostitutes still in function were supervised; their prospective customers were warned of the risk of becoming infected with venereal diseases. There were two fire-brigades, the duty of the first being to save money and valuable papers, whereas the second one was to extinguish the fire. Corpses were no longer buried, but burnt. The ‘Maatschappij tot Nut van het Algemeen’ assisted the poor by paying their lawyer if they need one, and giving them medical aid. In all these changes Goede felt the spirit of the founder of the Society, Jan Nieuwenhuijzen, close by, still assisting and inspiring his followers. Whereas Mercier and Wolff-Bekker had long-term utopian dreams, Goede envisaged the realisation of his dream in the next generation. The approach of the ‘Maatschappij tot Nut van het Algemeen’ gave him the idea that it would be possible to make dreams come true. |
|