De Achttiende Eeuw. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Theo Clemens
| |
[pagina 76]
| |
van de emancipatie der katholieken wijdde M.J.M. van der Heijden maar liefst 130 bladzijden aan wat hij in de titel van het betrokken hoofdstuk omschreef als ‘de vruchten der revolutie’.Ga naar voetnoot5. Het is geenszins mijn bedoeling deze herinnering opnieuw te doen vervagen. Wat ik wel wil doen, is trachten het al te eenvoudige beeld te nuanceren door ook aandacht te vragen voor de negatieve effecten van de Revolutie voor die groepen die worden geacht er het meest van te hebben geprofiteerd. Meer in het bijzonder zal ik proberen door een nadere analyse van een aantal onderwerpen licht te werpen op de schaduwkanten van de Bataafse Omwenteling voor de Rooms-Katholieke Kerk in het revolutionaire Nederland. De roos van de emancipatie blijkt van een geenszins doornloos soort te zijn geweest. | |
Herstel van de hiërarchieWaar de Revolutie elders bisschoppen deed verdwijnen, gaf ze in Holland juist hoop dat daar eindelijk weer bisschoppen konden verschijnen. De Omwenteling van 1795 gaf daartoe ruimte aan een kerk die enerzijds alleen langs de lijn van de afgescheiden kerk van de Oud-Bisschoppelijke Clerezie en anderzijds slechts op papier de herinnering levend had kunnen houden aan een bestuur door bisschoppen, zoals dat was voorzien in de kerkelijke organisatie van 1559.Ga naar voetnoot6. Al op 14 februari 1795 deed de Leidse pastoor en deken Leonardus Bouman een voorstel in deze richting aan zijn superieur, H.F. ten Hulscher. Deze was als aartspriester het hoofd van de katholieken van Holland, Zeeland en West-Friesland. Hij nam het voorstel over, pleegde overleg in kleine kring en vroeg namens alle seculiere priesters aan de Provisionele Representanten van het Volk van Holland op 13 maart 1795 de vrijheid om een bisschop te mogen kiezen. De revolutionaire politici hadden daar geen bezwaar tegen, omdat naar hun oordeel elke kerk zich zelf mocht en zelfs moest besturen, zonder medewerking van staatswege.Ga naar voetnoot7. De plannenmakerij leidde, zoals bekend, tot niets. Dat wil zeggen: de gewenste bestuursvorm werd pas in 1853 gerealiseerd. Daarmee is echter niet | |
[pagina 77]
| |
alles gezegd over het effect ervan. Analyseert men hetgeen bekend is over de pogingen in 1795 weer een bisschoppelijk bestuur in te voeren, dan blijkt dat de terugslag van het doelmissende schot hevig is geweest. De poging leidde ertoe dat de relatie van de Hollandse aartspriester met de Romeinse gezant, Cesare Brancadoro, die overigens reeds voor 1795 sterk vertroebeld was, een nieuw dieptepunt bereikte.Ga naar voetnoot8. Relatieproblemen ontstonden er ook met zijn naaste collega, de Utrechtse aartspriester H. Berendtzen. Hun onderlinge betrekkingen waren tot dan toe goed. Juist daarom nam Berendtzen het Ten Hulscher zeer kwalijk, dat hij niet geïnformeerd en geraadpleegd was inzake het verzoek om bisschoppen te mogen aanstellen. Nu had hij, tot zijn verontwaardiging, het een en ander moeten vernemen uit de krant!Ga naar voetnoot9. De van oudsher toch al kwetsbare verhouding tussen de seculieren en de regulieren werd eveneens danig op de proef gesteld, ook voor het externe forum. Ten Hulscher werd in verscheidene pamfletten duchtig over de hekel gehaald en de in Amsterdam werkzame exjezuïet Adam Becker distantieerde zich zelfs van de actie van de aartspriester door middel van een advertentie in Opregte Haarlemsche Courant.Ga naar voetnoot10. Er waren er die al een nieuw schisma in het verschiet zagen liggen, waarbij de regulieren de partij van Rome zouden kiezen tegen de Revolutie. Dit opmerkelijke geluid klinkt door in brieven die G. Pijselman, destijds overste van de franciscanen in de Hollandse Zending, schreef aan de al eerder genoemde Brancadoro.Ga naar voetnoot11. Niet alleen regulieren reageerden negatief. De actie leidde ook tot een aanvaring met seculiere priesters die kwaad waren, omdat het rekest in hun naam was ingediend zonder dat ze in de plannen gekend waren.Ga naar voetnoot12. De poging om weer een bisschoppelijk bestuur in te voeren had in seculiere kringen nog een ander effect. Ze werkte als een katalysator voor uitingen van onvrede met de bestaande verhoudingen tussen pastoors en kapelaans. Deze werden volgens een zegsman uit de laatste groep maar al te vaak beschouwd als ‘bedienden of loontrekkers’.Ga naar voetnoot13. Tot slot waren er ook stemmen, die blijk gaven van afkeer van bisschoppelijk bestuur, omdat dit slechts zou leiden tot beknotting van de vrijheid van de priesters en een forse aanslag op hun inkomsten.Ga naar voetnoot14. De hele affaire heeft overigens ook de Hollandse aartspriester | |
[pagina 78]
| |
niet onberoerd gelaten. Toen hij ongeveer tien jaar later zijn memoires opmaakte, wijdde hij relatief veel tekst aan de verwikkelingen naar aanleiding van zijn rekest en zijn woorden tonen duidelijk dat in de nasmaak van 1795 bitterheid overheerste.Ga naar voetnoot15. | |
Geoorloofdheid van eedafleggingDirect na de omwenteling van 1795 werden met name in Holland de kerken geconfronteerd met de dreiging van de verplichting om de loyaliteit ten opzichte van het nieuwe bestel onder ede te bevestigen.Ga naar voetnoot16. Deze verplichting zaaide enorme verdeeldheid, ook in de katholieke kerk. Uiteindelijk liep de kwestie, die in de gereformeerde kerk leidde tot het schorsen van weigerende predikanten,Ga naar voetnoot17. voor de katholieken met een sisser af. Toch kwam ook de laatstgenoemde kerk niet zonder kleerscheuren uit de affaire te voorschijn. Dat moge blijken uit het opmaken van de balans. Om te beginnen hield de eedkwestie de gemoederen meer dan een jaar bezig en deed zo afbreuk aan de aanvankelijke blijdschap over de Omwenteling. De kwestie werd actueel door een Hollandse proclamatie van 9 maart 1795 en pas op 29 juni van het jaar daarop was alles in zoverre geregeld, dat bijvoorbeeld de voltallige katholieke geestelijkheid van Amsterdam de verplichte belofte aflegde.Ga naar voetnoot18. Niet overal werd zolang gewacht als - onder het oog van de aartspriester - in Amsterdam gebeurde. Integendeel zelfs. Tegen de opdracht van hun kerkelijke leider in legden de meeste seculiere priesters in Holland de eed af. Daarmee ondermijnden ze openlijk zijn gezag.Ga naar voetnoot19. De discussie over de eed verscherpte de tegenstellingen tussen de regulieren en de seculieren in Holland. Eerder is opgemerkt, dat de overste van de franciscanen al een schisma voorzag. Hier kan daaraan worden toegevoegd dat hij blijkbaar bang was voor Franse toestanden in de Bataafse Republiek. In de reeds aangehaalde brief van 25 april 1795 aan Brancadoro verklaarde hij in ieder geval dapper inzake de eedkwestie ballingschap en zelfs de dood niet te vrezen. De eed bracht ook een scheiding der geesten aan het licht tussen de Hollandse clerus, die van de Bataafse Omwenteling meer verwacht- | |
[pagina 79]
| |
te dan vreesde, en de leiders van het Utrechtse en het Bossche kerkdistrict, die - vooral naar het zuiden kijkend - uitgesproken negatief stonden ten opzichte van de Revolutie, ongeacht of het ging om de Franse of de Bataafse.Ga naar voetnoot20. Tot slot: omdat de discussie niet alleen binnenskamers maar ook uitvoerig via de drukpers werd gevoerd, was de scheiding der geesten ook een publieke zaak. Talrijke pamfletten zagen het licht en de polemiek kreeg ruime aandacht in alle afdelingen van de tweede jaargang van het oudste kerkelijk-theologische tijdschrift binnen katholiek Nederland: de Kerkelyke Bibliotheek.Ga naar voetnoot21. Kortom, ook hier gaat het weer om talrijke pijnpunten en evenzoveel verstoringen van de onderlinge betrekkingen binnen de katholieke kerk. | |
De statie in de Jerusalemsteeg in UtrechtVoor het volgende bedrijf moeten we ons verplaatsen naar de stad Utrecht. Daar hadden de augustijnen ten gevolge van een tegen de regulieren gerichte resolutie van 15 oktober 1764 het pastoraat over hun statie in de Jerusalemsteeg moeten overdragen aan een seculier. De tweede seculiere pastoor zou vervolgens het pand verwaarloosd hebben en in 1791 zijn overgegaan naar de grotere ruimte van de nabij gelegen, al vanaf 1765 leegstaande jezuïetenkerk. Bij deze overgang kreeg hij van de vroedschap gedaan, dat het oude pand werd gesloten. Verzet hiertegen van de paters augustijnen en enkele van hun aanhangers had succes, toen ze onmiddellijk na de Omwenteling verlof kregen voor de heropening van hun kerk. Reeds op 8 februari 1795 kon een uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstige, maar Utrechts burger geworden augustijner pater de deuren openen voor een plechtige viering. Tevens werd bereikt dat de Utrechtse Staten de antiregulierenresolutie van 1764 annuleerden. Op zich is hier sprake van vruchten van de Revolutie en deze waren ongetwijfeld zoet voor de direct betrokkenen. Voor anderen echter waren ze blijkbaar buitengewoon zuur.Ga naar voetnoot22. Ze waren voor de katholieken van twee Utrechtse staties aanleiding tot een hevige ruzie en het moddergevecht dat volgde, was door de publiciteit | |
[pagina 80]
| |
eromheen en door een meervoudige beroep op de burgerlijke overheden al spoedig geen interne, lokale aangelegenheid meer. In deze affaire kozen de aartspriester en de nuntius uiteindelijk ten gunste van de augustijnen en raakten daardoor in diskrediet bij de (seculiere) tegenpartij. De betrekkelijk ongewone scherpte waarmee de augustijn Cuypers in het omwentelingsjaar werd aangevallen over door hem gepleegd plagiaat in een in druk gegeven preek is ongetwijfeld veroorzaakt door de Utrechtse kwestie.Ga naar voetnoot23. De strijd om de statiekerk van de augustijnen zorgde ook voor ‘broodnijd’-spanningen onder de geestelijkheid. Met name seculiere kapelaans uit Utrecht en omgeving kwamen in actie tegen de acceptatie van een ‘vreemdeling’, omdat ze vreesden, dat hun kerkdistrict weldra overspoeld zou worden door allochtone regulieren waardoor zij zelf beperkt zouden worden in hun carrièremogelijk-heden. Zowel de kapelaans als de benadeelde buurstatie gingen daarbij zo ver, dat ze een beroep deden op een antikatholieke maatregel uit de tijd van het oude regiem: de antiregulierenresolutie van 1764. Zij provoceerden zo de annulering ervan, maar dat was waarschijnlijk allerminst hun bedoeling. Een evenmin bewust nagestreefd neveneffect was dat de Kerkelyke Bibliotheek afbreuk deed aan de eigen levensvatbaarheid. Door een aanzienlijk deel van het hele dossier te publiceren en min of meer partij te kiezen voor de augustijnen, verbruide dit tijdschrift het bij de seculiere partij.Ga naar voetnoot24. Ook in de twist over de augustijnenstatie kan worden vastgesteld, dat de rozen van de Revolutie echte doornen hadden en niet zonder verwondingen geplukt konden worden. Hierbij valt aan te tekenen, dat het Utrechtse conflict geen uitzonderlijk incident was. Ook elders hebben zich na de Omwenteling soortgelijke conflicten voorgedaan.Ga naar voetnoot25. | |
Democratische tendensenDe Omwenteling van 1795 zorgde ervoor dat katholieken in het vervolg niet meer onderworpen waren aan bijzondere beperkingen, wanneer ze wilden | |
[pagina 81]
| |
deelnemen aan het politieke leven. Uit het oogpunt van emancipatie kan dus zonder twijfel gesproken worden van winst. Ook deze winst had echter - soms onverwachte - tegenkanten. In de al eerder aangehaalde memoires van de Hollandse aartspriester Ten Hulscher noteerde deze bij 1795 dat in dat jaar ‘wederom een toneel van veele verwarringen en verdrietelijkheden’ voor hem geopend was. De misbruikte vrijheid had hem ‘meer verdriet, zorg en moeite’ gebaard dan de restauratie van 1787! Waar ging het concreet om? Naar eigen zeggen kon de aartspriester beter uit de voeten met de regenten van de Oranje-restauratie van 1787, dan met de ‘stroom van tomeloos gemeen’ van 1795. De betrokken kerkleider had er duidelijk moeite mee, dat leken op lokaal niveau de nieuwe democratische beginselen en praktijken ook wilden toepassen op de kerk. Ze vormden partijen, maakten commissies en vroegen kerkmeesters rekening en verantwoording. Tot ontsteltenis van de aartspriester ‘ontzagen [ze] zich niet hunne herders vervallen te verklaren van hunne bedieningen en anderen aan te willen stellen bij een zogenaamde volksstemming’. Op lokaal niveau kwam het ook tot oprichting van nieuwe staties, eigenmachtige veranderingen in de bestuursreglementen en tot korting van het pastoorsinkomen. Tot overmaat van ramp frustreerden leken verschillende keren het gezag van hun kerkelijke leiders door hun gelijk te halen bij de revolutionaire burgerlijke overheid. Kortom, de beginselen van de Omwenteling maakten weliswaar een eind aan de discriminatie en uitsluiting van katholieken, maar ze leidden ook tot interne verdeeldheid en deden afbreuk aan het gezag van de kerkelijke leiders.Ga naar voetnoot26. | |
Theologische vorming in eigen landDankzij de Omwenteling van 1795 werd het mogelijk om de opleiding van pastores binnen de grenzen van de Republiek te organiseren. Twee eeuwen lang was dat haast ondenkbaar geweest. Zo'n verandering zou normaal gesproken op de creditzijde van de Omwenteling geschreven moeten worden. Echter: de reorganisatie was niet bepaald de vrucht van weloverwogen beleid. Ze geschiedde noodgedwongen, omdat de Revolutie elders een eind maakte aan de gebruikelijke opleiding te Leuven en Douai. Deze niet gewilde verandering ging bovendien gepaard met een aanzienlijk verlies aan goederen, omdat de Colleges met alles erop en eraan in beslag genomen werden. De door externe oorzaken geforceerde gedachtenvorming over de opleiding van priesters in eigen land concentreerde zich niet in de eerste plaats op de nieuwe mogelijkheden, maar werd al spoedig belast door angst voor | |
[pagina 82]
| |
inmenging van de revolutionaire overheid. Het eindresultaat - elk kerkdistrict een eigen seminarie in plaats van één theologische academie - werd bereikt ten koste van verdeeldheid en irritatie onder de betrokken kerkelijke leiders. Belangrijker nog is dat de niet gewilde verandering een eind maakte aan een in vergelijking met de situatie elders heel bijzonder opleidingstraject. Dankzij dat traject waren er mogelijkheden tot communicatie voorbij de grenzen van het eigen kerkdistrict, was er een kennismaking ingebouwd met de katholieke cultuur buiten de Republiek en waren zeker de seculiere priesters doorgaans academisch gevormd. Wat dat betreft had ook de winst van een opleiding in eigen land duidelijke, nauwelijks bereflecteerde schaduwzijden.Ga naar voetnoot27. | |
De teruggave van oude kerkenDe Omwenteling van 1795 heeft ertoe geleid dat her en der katholieken weer in het bezit kwamen van kerken van vóór de Reformatie. Door de plaatselijke katholieke gemeenschap werd dit doorgaans gewaardeerd als een van de heerlijkste resultaten van de revolutie. Deze waardering was des te groter, omdat de teruggave van de oude kerken de voorspellingen bevestigde, die mede inhoud hadden gegeven aan de toekomstverwachtingen van het katholieke volksdeel in kwadere dagen.Ga naar voetnoot28. Kijken we naar de andere kant van deze medaille, dan zien we ook hier duidelijke min-punten. De hiërarchische gezagsverhoudingen werden er door op de proef gesteld. De lokale acties hadden veelal plaats tegen de zin van de kerkelijke leiding in. De leider van het Bossche kerkdistrict ging daarbij zover, dat hij zijn katholieke tegenstrevers gevaarlijker achtte dan de gereformeerden en dat hij zelfs op hun steun hoopte tegen lieden uit eigen kring die zijn gezag aantastten.Ga naar voetnoot29. De mogelijkheid van teruggave heeft ook op lokaal niveau tot tweedracht en verstoorde verhoudingen geleid. Een prachtig voorbeeld hiervan biedt Haarlem. Daar werd de pastoors door leken de bevoegdheid ontzegd om | |
[pagina 83]
| |
namens de katholieken op te treden. Het conflict, dat bijna twee jaar de gemoederen verhit heeft, liep zo hoog, dat zelfs een beroep op de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam werd gedaan. Het resultaat van de onder Haarlems katholieken georganiseerde stemming die de zaak moest oplossen, laat zien dat de pastoors uiteindelijk wonnen, maar ook dat hun tegenstanders een behoorlijke achterban hadden en dat de verscheurdheid van de plaatselijke kerk groot geweest moet zijn.Ga naar voetnoot30. Opvallend in het Haarlems conflict is dat het heeft geleid tot uitingen van een voor de Hollandse Zending zeldzaam anticlericalisme. Minstens even opvallend is dat de boosheid van de tegenstanders zich ook richt tegen arme Duitse immigranten, wier zonen zich als priesters zouden indringen in de Hollandse katholieke kerk en daar bij voorkeur de vetste posten weg zouden kapen.Ga naar voetnoot31. Al met al ook hier dus problemen en spanningen te over, die des te erger waren, omdat ze werden opgeroepen door kerkmensen, die probeerden hun leken ervan af te houden te profiteren van de mogelijkheden van de Revolutie. | |
De heropleving van de bedevaart naar HeilooOnder de rooms-katholieken waren er ook die van de nieuwe mogelijkheden gebruik maakten om oude devotionele praktijken weer nieuw leven in te blazen. Een bekend voorbeeld hiervan is de herleving van de bedevaart naar Heiloo. Rond 1775 was een al te openbare uitvoering ervan de kop in gedrukt, waarna het bezoeken van de heilige plaats alleen nog op beperkte schaal en in stilte had plaats gehad. Omdat de oude belemmeringen na de Omwenteling niet langer van kracht waren, zou het jaar 1795 kunnen staan voor een begin van een krachtige herleving van de oude bedevaart binnen de rooms-katholieke kerk van de Republiek. Toetsen we deze op zich plausibele veronderstelling aan de werkelijkheid van het omwentelingstijdvak, dan blijkt dat direct na de Omwenteling de stilte weliswaar gebleven is, maar ook dat het aantal deelnemers in de loop der jaren aanzienlijk toenam. In het kader van een bijdrage over de keerzijde van de Revolutie is van belang, dat deze herleving ter discussie kwam, toen ze na de komst van de katholieke koning Lodewijk Napoleon een openlijker en massaler karakter kreeg.Ga naar voetnoot32. Het eind- | |
[pagina 84]
| |
resultaat was, dat de Heiloo-bedevaart tijdens het bestuur van dezelfde katholieke koning weer onderdrukt werd en nog wel met hulp van de aartspriester en de Noordhollandse geestelijkheid. Motief van de burgerlijke overheid? Zo massale bewegingen van lieden die grotendeels tot de lagere klassen behoorden, waren een ernstig gevaar voor de openbare orde en rust, zeker in een land waarin de meerderheid uiting geeft aan zijn godsdienstigheid zonder uiterlijk vertoon. Motief van de kerkelijke overheid: dergelijke religieuze handelingen werden beschouwd als ‘ongepaste godvrugtigheden’ van ‘blinde ijveraars’. Het moge duidelijk zijn, dat zelfs op het terrein van de devotie de nieuwe mogelijkheden interne verdeeldheid hebben opgewekt en dat de realisering ervan mede gefrustreerd werd door de eigen kerkelijke leiders. | |
De betreurde omwentelingAl direct bij de Omwenteling waren er zwartkijkers, die vooral de negatieve aspecten ervan benadrukten. Een van hen, vermoedelijk de eerder genoemde overste van de franciscanen Pijselman, zag volgens de gematigd revolutionaire J.H. Swildens al spoedig de onverschilligheid omtrent God en de godsdienst toenemen. Het aantal biechten en communies was volgens hem afgenomen. Hij miste verder de saamhorigheid van de onderdrukte kerk en betreurde de uitholling van het gezag van de zielzorgers.Ga naar voetnoot33. Met andere woorden: nu katholieken niet langer bijeengehouden werden door een gemeenschappelijke vijand, dreigden ze uiteen te vallen en op te gaan in andere verbanden en bezigheden. Deze opvatting valt in 1795 ook al te beluisteren bij de Utrechtse aartspriester Berendtzen. Deze schreef op 24 juni 1795 zijn Hollandse collega Ten Hulscher: ‘Daar geen heerschende godsdienst erkend wordt, daar zit de ongodistery op den throon’.Ga naar voetnoot34. Daartegenover lijkt het beeld te staan van de katholieke Ursula zoals dat in 1797 geschetst werd in De democraten: de betrokkene was blij geweest met de revolutie en zag in haar blijdschap haar kerk al in alle luister hersteld. In de Grote Kerk van Haarlem zou weer het gebeente rusten van de 11.000 maagden uit Keulen en er zouden weer processies trekken over de Amsterdamse grachten. In die toekomstverwachting was ze echter teleurgesteld door de scheiding van kerk en staat en het verbod op het heersen van de ene kerk | |
[pagina 85]
| |
over de andere. Volgens haar bleef er nog maar één middel over, te weten: alle ketters bekeren. Dan zouden immers alsnog de processies mogen uitgaan, konden de deugdzamen juichen en kon Ursula non worden.Ga naar voetnoot35. Waarschijnlijk hebben de zwartkijker en de non elkaar gevonden, toen de gevolgen van de revolutie duurzaam bleken en het met de bekering niet zo vlotte. Hoe dan ook, beiden hielden er weinig aan over om zich de Omwenteling gunstig te herinneren. Beiden zullen ze ook tal van andersdenkende katholieken tegenover zich gevonden hebben. Ook hier zien we weer een facet van de verdeeldheid die manifest werd door de prikkels van de nieuwe, revolutionaire mogelijkheden. | |
BesluitEerder, in ‘De terugdringing van de rooms-katholieken uit de verlicht-protestantse natie’Ga naar voetnoot36. heb ik betoogd, dat katholieken, die in de laatste decennia van de achttiende eeuw meer en meer waren gaan deelnemen aan de nationale cultuur en enthousiast hadden meegewerkt aan de omwenteling, spoedig daarop weer werden buitengesloten dankzij de tegenwerking van een mentale coalitie van verlichten en protestanten. Hier wil ik graag vaststellen, dat deze uitsluiting slechts één kant van de medaille vormt. De andere kant ervan is dat katholieken in het tijdvak van de revolutie intern de nodige averij hebben opgelopen. De nieuwe, door de Omwenteling geschapen mogelijkheden vereisten nieuwe standpunten en besluiten op tal van terreinen en omdat er absoluut geen eensgezindheid was over wat er met de nieuwe mogelijkheden gedaan moest worden, leidden deze tot ook voor de buitenwacht merkbare twist en tweedracht en tot veranderingen in de kerkbetrokkenheid. De gevolgen van dit alles waren zodanig, dat de herinnering aan 1795 onmogelijk onverdeeld positief kon zijn en dat sommige katholieken er al weer snel de voorkeur aan gaven zich uit de natie terug te trekken. | |
[pagina 86]
| |
The Fire of the Revolution and the Roman Catholic Church in the Northern NetherlandsDoubtlessly, the Dutch Revolution of 1795 was beneficial for the Roman Catholic Church in the Netherlands. Even so, for a long time its memory has been rather faint. This contribution may be viewed as an attempt to explain that instance of collective amnesia by pointing out less favourable aspects of the revolutionary experience. |
|