De Achttiende Eeuw. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||
Stephan Klein en Joost Rosendaal
| |||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||
waarin dit document werd gepubliceerd. Het Leids Ontwerp was namelijk een typisch produkt van het jaar 1785 en, geografisch gezien, gericht op de provincie Holland. We zullen in eerste instantie een kort overzicht geven van de wijze waarop tegen het Leids Ontwerp in de negentiende- en twintigste-eeuwse historiografie is aangekeken. Vervolgens gaan we in op de ontstaansgeschiedenis van het Ontwerp. Daarbij schenken we aandacht aan de Hollandse Vergadering van Gewapende Burgercorpsen, die voor de publikatie van de uiteindelijke tekst verantwoordelijk was, en aan de personen die de eindredactie van het Ontwerp voor hun rekening hebben genomen. De uiteindelijke versie week in aanzienlijke mate af van het voorontwerp waarmee de redactiecommissie aan het werk ging. Dit voorontwerp is in de historiografie tot dusverre onopgemerkt gebleven.Ga naar voetnoot4. Een vergelijking met de gewijzigde versie levert nieuwe inzichten op over de functie van het Leids Ontwerp in 1785. Na de conclusie volgt een appendix, waarin de artikelsgewijze samenvattingen uit beide versies zijn opgenomen. De artikelen zijn steeds als het opmerkelijkste aspect van het Leids Ontwerp aangemerkt. Ze zijn echter sinds de achttiende eeuw niet meer integraal gepubliceerd en ook nooit meer in samenhang met de artikelen uit de eerdere versie bekeken. Ter bevordering van het onderzoek naar de Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw hebben we het nuttig geoordeeld om beide versies daarom als teksteditie te laten volgen. | |||||||||||||||||||||
Een speelbal in de geschiedschrijvingHet Leids Ontwerp heeft niet altijd de bekendheid genoten die het tegenwoordig in historische kring bezit. In de negentiende-eeuwse historiografie treft men het document aanvankelijk weinig aan. J. de Bosch Kemper vermeldde in zijn standaardwerken over de Nederlandse staatkundige geschiedenis als patriotse teksten het tijdschrift De Post van den Neder-Rhyn en de Grondwettige Herstelling. Later voegde hij alleen nog Aan het volk van Nederland hieraan toe. Pas in zijn Letterkundige aanteekeningen is het Leids Ontwerp opgenomen, maar meer dan een vermelding is het niet.Ga naar voetnoot5. Op dezelfde manier had voor hem ook G.W. Vreede het ontwerp al eens genoemd.Ga naar voetnoot6. W. Bilderdijk en G. Groen van Prinsterer gaven eveneens blijk van bekendheid met verschillende geschriften uit de jaren tachtig van de | |||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||
achttiende eeuw, maar lieten het Leids Ontwerp onvermeld.Ga naar voetnoot7. Blijkbaar hadden referenties aan dit document in de wel bekende politieke literatuur nog weinig de aandacht getrokken en was het stuk zelf nog niet goed bekeken. In 1875 kwam hierin verandering. G.W. Vreede maakte melding van het Leids Ontwerp in zijn voorwoord op het tweede deel in de reeks bronnenpublikaties van Laurens Pieter van de Spiegel. Vreede verwees voor het ontwerp naar de bekende achttiende-eeuwse collectie documenten uitgegeven door J.A. de Chalmot. Volgens hem ging het hier om een ‘manifest van staatshervorming’ dat van evenveel belang was als de ‘uitvoeriger en meer wetenschappelijk geformuleerde’ Grondwettige Herstelling. Vreede beschreef het ontwerp, waarin volgens hem een politieke ‘geloofsbelijdenis’ was opgenomen, als ‘het politiek handboek der vurigste patriotten’ en als mogelijke auteurs noemde hij zijn grootvader Pieter Vreede en François Adriaan van der Kemp.Ga naar voetnoot8. Met Vreede's opmerking leek de toon gezet. Het Leids Ontwerp wordt vanaf dat moment definitief opgenomen in het canon van patriotse publicistiek. W.F. Nuyens zette de lijn van Vreede krachtig door, maar toonde weinig waardering voor dit stuk van ‘de ultra's’: ‘Het was niets anders dan een onafgewerkt program, doch waarin de kiemen verscholen lagen van eene volstrekte democratie. Er werd niet gezegd, of de Republiek een Stadhouder zou behoeven of niet. De begrippen nedergelegd in het contrat social van Rousseau schemerden door in het Leidsch ontwerp van 4 October 1785’.Ga naar voetnoot9. Nuyens miste in het Leids Ontwerp vooral een expliciete uitspraak ten gunste van het stadhouderschap. Het stuk stond naar zijn mening daarom in schril contrast met de opvattingen van de door hem zo gewaardeerde gematigden, die juist in 1786-1787 probeerden een verzoening tussen de patriotten en Willem V tot stand te brengen. De ironie wil dat Nuyens van deze laatste groep met name Rutger Jan Schimmelpenninck noemde en daarmee onwetend was van de actieve rol die Schimmelpenninck speelde bij de totstandkoming van het Leids Ontwerp. Ook Nuyens beschouwde Vreede en Van der Kemp als de opstellers, maar noemde ook een derde persoon: Wybo Fijnje uit Delft.Ga naar voetnoot10. Nuyens' kijk op de inhoud en het auteurschap van het Leids Ontwerp werd enkele jaren later van verschillende kanten bestreden. A.J. Kronenberg | |||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||
kwam in zijn boekje over Gerrit Paape op basis van een nieuwe bron (het Copia authentiek: zie onder) tot de conclusie dat Pieter Vreede en Wybo Fijnje in ieder geval niet de hoofdopstellers van het ontwerp konden zijn. Wel was duidelijk geworden dat een eerdere versie van het ontwerp door gedeputeerden uit Delft in de eerste week van oktober 1785 was ingediend op de vergadering van gewapende burgercorpsen in Holland, het orgaan dat de uiteindelijke versie liet drukken. Een nieuwe suggestie voor het auteurschap lag voor de hand, al werd die wegens gebrek aan hard bewijs voorzichtig gepresenteerd. Het ontwerp zou ‘niet zonder krachtige hulp van Paape’ ter wereld zijn gekomen omdat deze een getalenteerd politiek journalist was en bovendien een zeer vooraanstaand lid in het Delftse patriotse genootschapsleven.Ga naar voetnoot11. Behalve deze nuanceringen en nieuwe suggesties in verband met de ontstaansgeschiedenis kritiseerde Kronenberg ook Nuyens' radicale interpretatie van het Leids Ontwerp. Een gematigd stadhouderschap werd er wel degelijk in aangeprezen, zij het niet in de afsluitende twintig artikelen, maar in de voorafgaande tekst. Dit patriotse program was in feite ‘nog al gematigd’, aldus Kronenberg: ‘Hadden ze niet gestreefd naar die veranderingen, waarop in het Leidsch Ontwerp wordt aangedrongen, het zou voorwaar niet de moeite waard geweest zijn Patriot te worden’.Ga naar voetnoot12. Inmiddels was ook door W.B.S. Boeles ‘met volkomen zekerheid, voor ons ten minste’ de genius achter het Leids Ontwerp voorgedragen, namelijk de patriot J.H. Swildens.Ga naar voetnoot13. De bewijsvoering was ook in dit geval erg mager; zij berustte op een bepaald niet ondubbelzinnige toespeling van Swildens twaalf jaar na dato.Ga naar voetnoot14. Swildens als auteur van het Leids Ontwerp levert in het licht van de latere revolutiehistoriografie (zie onder bij C.H.E. de Wit) een pikant gegeven op aangezien Boeles benadrukt dat ook het eerste hoofdstuk van de Grondwettige Herstelling door Swildens geschreven is.Ga naar voetnoot15. Daarmee vormt Swildens een trait d'union tussen beide werken die door Boeles nog van een interpretatie in tactische termen wordt voorzien: na de verdeeldheid waaraan de Grondwettige Herstelling had bijgedragen, wilde Swildens ‘de verschillende politieke stroomingen uit een chaos van verwarring’ leiden.Ga naar voetnoot16. Aan het Leids Ontwerp werd zo een deëscalerende functie | |||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||
toegekend: een compromisdocument gericht op verzoening en overeenstemming, en dat alles op het conto van alleen Swildens. De trend om het radicale karakter van het Leids Ontwerp te nuanceren werd voortgezet in het eerste echte standaardwerk over het patriottisme van H.T. Colenbrander.Ga naar voetnoot17. Colenbrander legde overigens wel eigen accenten bij de inhoudelijke interpretatie van het ontwerp. Hij ontkende niet dat het document de kiem van de latere democratie in zich droeg, maar benadrukte toch vooral wat het ontwerp niet beoogde. De beperking van het stadhouderschap werd wel als streven verkondigd, maar niet met inhoudelijke eisen ondersteund. Dat punt liet men over aan de patriotse regenten. Bovendien was het ontwerp uitsluitend gericht op hervormingen op stedelijk niveau. Van het idee van een eenheidsstaat was nog geen spoor te bekennen. Dit was een ‘invoerartikel’ geweest uit Frankrijk in 1795. Ook de twintig artikelen waarmee het Leids Ontwerp werd afgesloten waren ‘niet zoo gelukkig’ als de revolutiemanifesten uit Amerika en Frankrijk. Aan de discussie over het auteurschap waagde Colenbrander zich in dit werk niet. Hij vermeldde slechts dat aan het ontwerp ‘de namen verbonden zijn van Pieter Vreede en Wybo Fijnje’.Ga naar voetnoot18. Een nieuwe wending nam de discussie over het Leids Ontwerp door het rigoureuze interpretatieschema dat C.H.E. de Wit op de revolutieperiode toepaste in reactie op Colenbrander. Die periode omspande bij hem het tijdperk tussen 1780 en 1848.Ga naar voetnoot19. De wezenlijke tegenstelling tussen aristocratie en democratie, die door Colenbrander zou zijn gemist, vormde de rode draad. In het werk van De Wit functioneerde deze tegenstelling als een dubbele trechter waarin elke nuancering tussen sociale positie en politieke overtuiging onzichtbaar werd. Tussen regenten en burgers gaapte bij De Wit niet alleen een sociale maar onvermijdelijk ook een ideologische kloof. Voor de beoordeling van het Leids Ontwerp had dit belangrijke gevolgen. Dit | |||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||
werd nu zonder meer het programma van de democratie ofwel de burgerpatriotten. De aristocratie daarentegen (de patriotse regenten) had zijn ideeën neergelegd in de Grondwettige Herstelling.Ga naar voetnoot20. De Wits interpretatie van de Grondwettige Herstelling leverde nog de meeste stof tot discussie, maar het Leids Ontwerp werd spoedig bij de kritiek betrokken.Ga naar voetnoot21. Het imago van een voor zijn tijd vergaand democratisch program werd daarbij weer ten volle benut. Met name de gepassioneerde bijdrage van het echtpaar Wertheim is in dit opzicht illustratief. Gezamenlijk verdedigden zij de regent Joan Derk van der Capellen tot den Pol, aan wie door De Wit een geestelijk vaderschap was toegedicht van de ‘aristocratische’ Grondwettige Herstelling. Van der Capellen kon in het schema van De Wit nu eenmaal geen echte democraat zijn zoals de burgers dat waren, hij zou zich slechts bediend hebben van ‘volksagitatie’.Ga naar voetnoot22. De Wertheims pleitten daarom niet ten onrechte voor een rehabilitatie van Van der Capellen als democraat. Hun bewijsvoering was echter niet gespeend van opportunisme. Met nadruk gaven zij aan dat Van der Capellen in schriftelijk contact stond met Pieter Vreede, één van de bekende burgerpatriotten uit Holland. Daarna was het nog maar een kleine stap om Van der Capellen het geestelijk vaderschap toe te dichten, niet van de Grondwettige Herstelling, maar juist van het veel democratischer geachte Leids Ontwerp. De auteur daarvan zou zijn, het komt niet onverwacht, Pieter Vreede.Ga naar voetnoot23. Inmiddels was het Leids Ontwerp via de Nederlandse historiografie ook in buitenlandse studies opgemerkt. R.R. Palmer benadrukte in zijn these over de Atlantische revoluties het democratische karakter van dit geschrift.Ga naar voetnoot24. In Simon Schama's Patriots and Liberators kreeg het radicale imago van het Leids Ontwerp pas echt gestalte. Schama had de lezer weliswaar gewaarschuwd dat hij meer geïnteresseerd was in het nieuwe van de patriotse revolutie dan in het oude, maar een verschoning voor zijn hantering | |||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||
van het Leids Ontwerp kan dit niet beschouwd worden.Ga naar voetnoot25. Het document bleek geëvolueerd tot ‘the early ancestor’ van de constitutie van 1848.Ga naar voetnoot26. Het was dan ook niet alleen een radicaal democratisch document, maar zou tevens al een principiële uitspraak ten gunste van de staatkundige eenheid zijn geweest!Ga naar voetnoot27. En zoals het een proto-liberaal document betaamt markeerde het, vanwege de afsluitende twintig artikelen, ‘a decisive shift, ..., away from historical justifications of liberty towards the more confident affirmation of self-evident natural rights’.Ga naar voetnoot28. Van belang is dat Schama als auteurs Pieter Vreede en Wybo Fijnje noemt, niet toevallig het duo dat in 1798 bij de unitaristische staatsgreep betrokken is. Vanuit vrijwel hetzelfde gechargeerde perspectief wordt het Leids Ontwerp beschouwd in een recente publikatie van Willem Frijhoff. Ook hier een overwaardering voor de natuurrechtelijke argumentatie, het duo Vreede-Fijnje als auteurs èn de verwijzing naar 1798!Ga naar voetnoot29. Schama's visie, en ook die van Frijhoff, zijn voorbeelden van de extreme manier waarop politieke ideeën uit de jaren tachtig van de achttiende eeuw uit hun temporele verband kunnen worden gerukt. Dat het ook een andere kant op kan bewijzen de studie van I.L. Leeb en enkele artikelen van Maarten Prak. In Leebs opvatting werd in het politieke debat van de jaren tachtig voornamelijk een beroep gedaan op de oude constitutie. Een duidelijk gebruik van natuurrechtelijke argumenten zou pas na de mislukking van 1787, en dan nog langzamerhand, in zwang zijn gekomen. Is het wellicht daarom dat het Leids Ontwerp, met zijn concluderende artikelen, nog geen regel interpretatie krijgt toegemeten?Ga naar voetnoot30. Hoe dan ook, de omissie verwijderde een lastig probleem voor de houdbaarheid van Leebs interpretatie van de jaren tachtig. Het geloof in een aantal natuurlijke rechten werd in enkele van de afsluitende artikelen immers ondubbelzinnig uitgesproken. Waar Schama de artikelen gebruikte als springplank naar de negentiende eeuw met voorbijgaan aan de voorafgaande tekst, daar liet Leeb het gehele ontwerp achterwege. Voor Maarten Prak daarentegen lijkt het Leids Ontwerp juist het pièce de résistance van het patriotse denken. Zijn bespreking ervan is gericht | |||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||
tegen Schama's sprong voorwaarts. Praks aan het Leids Ontwerp ontleende argumenten dienen echter weer alleen als kapstok om de jaren tachtig resoluut terug te zetten in het ancien régime. Uit het Leids Ontwerp blijkt volgens hem dat de patriotten er corporatieve ideeën op na hielden en actiemiddelen gebruikten die vooral op continuïteit wijzen met de revoluties van 1672 en het begin en midden van de achttiende eeuw.Ga naar voetnoot31. Het Leids Ontwerp lijkt in de historiografie vooral als speelbal te worden gebruikt. Het is vaak selectief gelezen en soms als pars pro toto gebruikt. In zijn strategische bedoelingen is het ontwerp toegeschreven aan diverse groeperingen en, soms als afgeleide daarvan, is het auteurschap op onduidelijke gronden in verband gebracht met verschillende patriotten. Tevens is het document als ideologische bron zowel in een rise and progress- als in een decline and fall-perspectief gemanoeuvreerd. Voor de één is het een radicaal democratisch document en een voorbode van de negentiende-eeuwse liberale eenheidsstaat, voor de ander staat het in een eeuwenoude traditie van corporatief republikanisme. Blijkbaar is het een geschrift waar men niet omheen kan, niet omheen wil of soms omheen moet bij interpretaties van het patriottisme. Het gemis aan helderheid over de wordingsgeschiedenis en over de strategische bedoeling van het geschrift in zijn eigentijdse context doet zich dan ook sterk voelen. | |||||||||||||||||||||
De context: ontstaan, auteurschap en receptieOp het titelblad van het Leids Ontwerp wordt een nadrukkelijke aanwijzing gegeven voor de oorsprong van dit omstreeks 1 november verschenen geschrift: ‘Volgens besluit der Provinciaale Vergadering van de gewapende Corpsen in Holland, den 4 October 1785 binnen Leyden geöpend, ter kennisse der gezamenlyke Leden en verdere Ingezeetenen der Provincie gebragt.’Ga naar voetnoot32. Naar de plaats waar deze vergadering bijeenkwam heeft dit politiek manifest de naam van Leids Ontwerp gekregen. De officieel gedrukte notulen van deze vergadering zijn tot nog toe niet teruggevonden, maar dankzij de prinsgezinde publicist J. Le Franq van Berkhey zijn ze, weliswaar clandestien, toch overgeleverd. Enige maanden na de vergadering deed hij op eigen kosten een Copia autentiek met een lange, ironische titel in druk | |||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||
verschijnen, waarin hij de spot dreef met de opstellers.Ga naar voetnoot33. De in het Copia autentiek opgenomen notulen waren echter waarheidsgetrouw, zoals door de patriotse journalist P.A. Dumont-Pigalle werd verzekerd.Ga naar voetnoot34. Voor een goed begrip van de inhoud van deze notulen is het noodzakelijk het verschijnsel van nationale en provinciale vergaderingen van patriotse genootschappen onder de loupe te nemen. Met de explosieve groei van een politieke opiniepers mogen de paramilitaire burgercorpsen als de meest significante trek van de patriotse fase van de Nederlandse revolutie worden aangemerkt. Volgens het achtste artikel van de Unie van Utrecht hadden alle mannelijke ingezetenen tussen de achttien en zestig jaar van een gewest de plicht hun territorium te verdedigen. Een dergelijke volksmilitie moest de afhankelijkheid van een beroepsleger, in praktijk vaak huurlingen, verminderen.Ga naar voetnoot35. Met de toenemende kritiek op de invloed van de stadhouder en zijn op een beroepsleger gefundeerde macht werd in het laatste kwart van de achttiende eeuw dit achtste artikel weer actueel. In veel steden (met name in Holland) werden vanaf 1783 op initiatief van patriotse burgers de vaak slapende schutterijen gereactiveerd, en ontstonden er vrijcorpsen en exercitie-genootschappen. Met het oog op een | |||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||
dreigende oorlog met de keizer in 1784-1785 besloten de Staten van Holland ook de mannelijke ingezetenen op het platteland conform het achtste artikel onder de wapenen te roepen. Stadhouder Willem V en zijn leger werden niet meer vertrouwd. Hoewel na korte tijd deze bewapening van het platteland werd ingetrokken, bleven ook in veel dorpen patriotse burgers in exercitiegenootschappen actief. Om de macht die vanuit deze paramilitaire organisaties zou kunnen worden uitgeoefend optimaal te benutten, kwam al in december 1784 een algemene, ‘nationale’ vergadering van vertegenwoordigers van burgercorpsen bijeen. Het initiatief hiertoe werd genomen door het Utrechtse genootschap Pro Patria et Libertate.Ga naar voetnoot36. Binnen een half jaar kwam de Nationale Vergadering driemaal bijeen (6 december 1784, 10 februari en 14 juni 1785). Op de laatste van deze reeks vergaderingen ontstond een groot aantal onenigheden tussen de vertegenwoordigers uit de verschillende gewesten, met name tussen Holland enerzijds en Utrecht en Overijssel anderzijds. Holland wilde per genootschap stemmen, de andere gewesten stonden een federaal, namelijk per gewest, stemgedrag voor. Zoals over vrijwel alle geschillen werd ook hiervoor een compromis bereikt. Dat het doel van deze vergaderingen verder strekte dan het op elkaar afstemmen van de wijze van exerceren, bleek uit de verontwaardiging van de vertegenwoordigers van de genootschappen van Gorinchem, Heusden, Wijk bij Duurstede en Deventer over de suggestie dat er niet over politieke zaken op de vergaderingen gesproken zou worden: zij zagen in dat geval geen reden meer om gecommitteerden te zenden. Het organiserende Utrechtse genootschap kwam al snel met de verontschuldigende verklaring dat deze suggestie in de uitnodiging was gewekt opdat van de brief geen misbruik gemaakt zou kunnen worden als hij zou uitlekken. Een meerderheid van de vergadering kon zich vinden in het standpunt van Gorinchem ‘dat men voornamelyk diende te vergaderen over pure politieke zaaken, en dat de Wapening der Burgeryen daar moeste bykoomen om de politieke voornemens, op de Republicainsche Constitutie gegrond, te rugsteunen en te handhaven’.Ga naar voetnoot37. De organisatiestructuur van deze exercitie-genootschappen, die veelal onafhankelijk van de lokale overheden opereerden, begon al spoedig op een imitatie van de institutionele structuur van de Republiek te lijken. Naast de nationale of algemene vergadering waren er in juni 1785 al in enige gewesten provin- | |||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||
ciale vergaderingen actief en de gewesten waar dit niet het geval was werd tijdens de nationale vergadering aangeraden ook hiertoe over te gaan. Hoewel in juni besloten werd om ook in de toekomst algemene vergaderingen te houden, werd tevens, uit overweging van de grote reis- en verblijfkosten die dergelijke bijeenkomsten met name voor de vertegenwoordigers van verder afgelegen steden met zich mee brachten, besloten om deze maar één keer per jaar te laten plaatsvinden. Het zwaartepunt kwam hierdoor weer meer bij de provinciale vergaderingen te liggen. Dergelijke provinciale vergaderingen bestonden er in de gewesten Utrecht, Gelderland, Overijssel, Friesland en Holland. Reeds in oktober, enkele maanden na de derde nationale vergadering van Utrecht, kwam in Leiden de, voor zover bekend, eerste provinciale vergadering van het gewest Holland bijeen. Drieënvijftig vertegenwoordigers namens achttien stedelijke genootschappen verzamelden zich in de zaal van het dichtgenootschap Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen.Ga naar voetnoot38. Het was echter niet zo dat uit iedere stemhebbende stad in de staten van Holland (in totaal achttien) precies één genootschap aanwezig was. Er was dus geen sprake van een echte imitatie of schaduwvergadering van de Hollandse staten. Uit vijf stemhebbende steden was namelijk geen enkele afvaardiging gekomen. Die vijf (Haarlem, Enkhuizen, Edam, Medemblik en Monnickendam) behoorden allen tot het Noorderkwartier. Met uitzondering van het uitgesproken patriotse Haarlem zouden zij in de volgende jaren in de Staten overwegend anti-patriots stemmen. De andere stemhebbende steden, dertien in totaal, zonden representanten uit vijftien genootschappen. Dordrecht en Purmerend waren namelijk elk met twee corpsen vertegenwoordigd. De drie overige genootschappen waren afkomstig uit de niet (meer) stemhebbende stadjes Woerden, Heusden en Woudrichem. Dit stedelijk karakter van de vergadering lijkt ook zijn neerslag gevonden te hebben in het Leids Ontwerp. Eén van de belangrijke kritiekpunten van radicale patriotse zijde was namelijk dat het stuk zich vrijwel uitsluitend richtte op stedelijke situaties en bestuursstructuren. Binnen de provinciale vergadering bleek dit ook een belangrijk discussiepunt. Een verzoek van het genootschap van Leiderdorp om toegelaten te worden werd niet gehonoreerd, omdat er geen meerderheid was die vertegenwoordigers van het platteland wilde toelaten. Voor de vertegenwoordigers van Schoonhoven en Woudrichem was dit aanleiding om niet meer actief deel te nemen aan de beraadslagingen en nog slechts als toehoorder in de vergadering te blijven zitten. | |||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||
In 1786 zouden de exercitie-genootschappen van het platteland een eigen provinciale vergadering organiseren totdat uiteindelijk beide vergaderingen konden worden samengevoegd. Op het hoogtepunt van de patriotse mobilisatie in het gewest Holland (september 1787) zouden uiteindelijk meer dan tweehonderd patriotse genootschappen uit meer dan honderd steden en dorpen bij de provinciale vergadering geregistreerd staan. Het initiatief tot deze, vermoedelijk eerste, Hollandse vergadering van gewapende burgercorpsen, was genomen door het Leidse genootschap Voor Vrijheid en Vaderland. Een belangrijke rol hierbij speelde de Leidse lakenfabrikant Pieter Vreede. Hij was een van de zeven vertegenwoordigers die ook op de twee voorafgaande nationale vergaderingen (van februari en juni) aanwezig was geweest. Bovendien werd hij al tijdens de eerste sessie verkozen tot secretaris van de vergadering. Voorzitter werd de Leidse vroedschap mr. F.G. Blok, die zich later in tegenstelling tot de radicaal Vreede zou ontwikkelen tot een gematigd patriot. Dit voorzitterschap viel hem niet gemakkelijk, omdat - zoals hij aan de patriottenvoorman baron Robert Jasper van der Capellen van de Marsch schreef - ‘de onbepaalde drift van sommigen mij dien post zeer moeilijk gemaakt heeft’. Treffend vatte hij de vergadering samen: ‘veel is er niet afgedaan’. Toch was er iets van importantie gaande gedurende de vier sessies, verspreid over even zoveel dagen (4-7 oktober): ‘het stuk (...) overgegeven door gecommitteerden van een oude stad, is treffelijk & zal als het gevideerd is, in het licht komen’.Ga naar voetnoot39. Reeds op de eerste dag van de vergadering deelden de vertegenwoordigers van het Delftse genootschap ‘Tot Herstel van de Schutterij Voor Vrijheid en Vaderland’ onder de aanwezigen een gedrukt stuk uit: het proto-Leids Ontwerp. Het auteurschap van dit voorontwerp lijkt echter niet direct onder de vertegenwoordigers van dit genootschap (Wybo Fijnje, Gerard Verbeek en Reyer van den Bosch) gezocht te moeten worden. Deze drie leden van de commissie van directie van het genootschap lieten weten zelf al opmerkingen op het stuk te hebben. Zij hadden slechts enige dagen van tevoren het ontwerp in handen gekregen en waren overeengekomen het onmiddellijk te laten drukken, zonder hun commentaar er in te verwerken. Ze stelden daarom voor om een commissie in te stellen, die het ontwerp in overleg met hen redactioneel en inhoudelijk zou herzien en het vervolgens voor commentaar aan de genootschappen zou toezenden. Ondanks de tegenstemmen van de vertegenwoordigers uit Brielle en Hoorn werd besloten om dit voorstel aan te nemen. Er werden drie personen benoemd: secretaris Pieter Vreede, de jonge advocaat Rutger Jan Schimmelpenninck, vertegenwoordiger namens het Amsterdamse | |||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||
genootschap en, gezien het aantal commissies waarin hij zitting had, een van de meest actieve deelnemers aan de provinciale vergadering, en de Heusdense advocaat Joannes Conradus de Kock, vertegenwoordiger voor de genootschappen van Gorinchem en Woudrichem.Ga naar voetnoot40. Het Delftse genootschap bood aan om het ontwerp, na de herziening door deze commissie en de Delftse deputatie, voor zijn kosten te laten drukken. Vermoedelijk gingen de gedachten hierbij uit naar de drukpers van Wybo Fijnje in Delft, waarop ook de Hollandsche Historische Courant werd gedrukt. Uiteindelijk werd toch de voorkeur gegeven aan de patriotse boekdrukker Leendert Herdingh in Leiden.Ga naar voetnoot41. Wat leert ons dit over het auteurschap? De oorspronkelijke opsteller van het stuk blijft in nevelen gehuld. Ook uitgebreid archiefonderzoek heeft hier geen helderheid over kunnen verschaffen. Het ontwerp kan de neerslag van een gedachtenwisseling tussen verschillende personen zijn geweest, maar de consistentie van het betoog wijst wel in de richting van één penvoerder. Het stuk is in de wij-vorm geschreven, maar dit kan samenhangen met de voorafgaande intentie van de auteur om het stuk in de Provinciale Vergadering aan de orde te laten stellen en het daarom direct ‘gebruiksklaar’ in te dienen. De directie van het Delftse genootschap had het stuk pas kort voor de Leidse vergadering ontvangen en wilde zelf nog redactioneel commentaar verwerken, zodat het niet waarschijnlijk is dat zij nog tijd had om deze wijvorm aan te brengen. Op basis van het proto-ontwerp kan het volgende profiel van de schrijver worden gegeven: afkomstig uit een Hollandse stad en goed op de hoogte met de stedelijke bestuursstructuren in dat gewest (niet alleen van Amsterdam, maar ook van bijvoorbeeld Schoonhoven); gezien de schrijfstijl geen literator, maar iemand met een academische, juridische opleiding; tevens geeft de auteur blijk van een emancipatoire houding ten aanzien van dissenters, wat niet hoeft in te houden dat hij zelf geen lidmaat was van de officiële Gereformeerde Kerk; tenslotte moet hij op de hoogte zijn geweest van de bijeen te roepen vergadering, waarvoor hij immers het stuk heeft opgesteld. Vermoedelijk dient de schrijver gezocht te worden in het Delftse patriottencircuit; waarom zou hij anders het stuk via de vertegenwoordigers van deze plaats hebben ingediend? Van de in de historiografie genoemde auteurs kunnen Vreede en Schimmelpenninck worden afgeschreven. Zij hebben als redacteur wel hun invloed | |||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||
op het definitieve Ontwerp doen gelden, maar waren niet de schrijvers van het proto-ontwerp. Bovendien zouden zij dit dan ook nooit via het Delftse, maar veeleer via het Leidse of Amsterdamse genootschap hebben ingediend. De door Boeles gepropageerde Swildens kan door ons niet als potentiële auteur worden afgewezen, maar evenmin hebben wij bewijzen voor zijn auteurschap. Gerrit Paape voldoet meer aan de profielschets, maar heeft een afwijkende schrijfstijl en was bovendien ‘te licht’ om een dergelijk politiekideologisch geschrift op te stellen. Zijn beschermheer en vriend Wybo Fijnje lijkt eerder voor het auteurschap van het proto-ontwerp in aanmerking te komen. Hij zou immers als de ‘redactiesecretaris’ voor het definitieve ontwerp gaan functioneren. Merkwaardig is dan wel dat hij zelf lid was van de directie van het Delftse genootschap, die verklaarde dat zij nog commentaar op het stuk had. Via Fijnje is nog een connectie naar mogelijke auteurs te leggen: zijn zwagers Johan en Etienne Luzac waren de uitgevers van de Gazette de Leyde en waren in 1785 nog nadrukkelijk, zij het gematigd, patriots. Ook mag niet worden uitgesloten dat de sterk patriotse medewerkers van de Gazette, met name A.M. Cerisier, F. Bernard en P.A. Dumont-Pigalle, - eventueel in overleg met de Franse ambassade - het proto-ontwerp hebben geleverd. Hoewel het ons het meest waarschijnlijk lijkt dat de auteur of auteurs in deze kring (Fijnje-Luzac-Gazette de Leyde) van gematigde en meer radicale patriotten gezocht moet worden, blijft het uiteindelijke auteurschap een vraagteken. Belangrijker dan de vraag wie nu de oorspronkelijke auteur was, is ons inziens echter het feit dat het stuk werd geadopteerd door de Provinciale Vergadering en dat deze het zo tot haar eigen plan maakte. Het definitieve Ontwerp zou in een van de volgende vergaderingen besproken worden. Het was nadrukkelijk voor discussie bedoeld. Aan het eind van het stuk worden de lezers dan ook opgeroepen om hun reactie en commentaar op te sturen aan Wybo Fijnje. In mei 1786 werd besloten een commissie in te stellen die de ingekomen reacties zou moeten verwerken. Een half jaar later moest deze commissie in haar rapport constateren dat alleen van het Leidse genootschap Voor Vrijheid en Vaderland en het Rotterdamse gezelschap De Palmboom aan- en opmerkingen waren ontvangen. Het Ontwerp zou uiteindelijk nooit worden aangenomen. Voor een deel werd dit veroorzaakt doordat de geponeerde ideeën in belangrijke mate achterhaald werden door de feiten. Een regering bij volksrepresentatie zonder het platteland was in 1787 ondenkbaar geworden. De commissie die in oktober 1786 aan de provinciale vergadering rapport deed, zag dan ook de bezwaren van het platteland als een zeer wezenlijk kritiekpunt en betoogde dat deze in het Ontwerp verwerkt zouden moeten worden.Ga naar voetnoot42. Daarvan is het | |||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||
echter niet meer gekomen. Een voorstel van Haarlem in de Staten van Holland om een commissie in te stellen die de mogelijkheid van een volksregering bij representatie moest onderzoeken (de Haarlemse Propositie van 30 januari 1787) trok later alle aandacht naar zich toe. Ondanks deze propositie en de geringe effectieve respons op het Ontwerp genoot het toch grote bekendheid: in mei 1786 was reeds een derde druk noodzakelijk.Ga naar voetnoot43. De patriotse schrijver Gerrit Paape betoogde in 1787 dat het stuk ‘in elks handen’ was en dat er ‘etlyke duizenden’ van verkocht waren.Ga naar voetnoot44. De helderheid van het betoog en het bondige karakter maakten het Leids Ontwerp tot een van de meest gelezen patriotse geschriften van de jaren tachtig. Al direct was het aanleiding voor een polemiek. Een van de belangrijkste aanvallen kwam van Cornelis Zillesen die zich nadrukkelijk opwierp als criticus van een te ver doorgevoerde invloed van de burgerij op het bestuur. Demofilus, de schrijver van het Zakboek van Neerlands Volk, wierp zich, voorzien van een scherpe pen, hiertegen weer op als een verdediger. In de Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen verscheen een positief oordeel over het Ontwerp: ‘over 't geheel genomen, het beste (...) dat men tot nog toe over de zogenaamde Grondwettige Herstelling in 't licht gegeeven’ heeft. Het pamflet van Zillessen werd als partijdig, aristocratischgezind bestempeld, terwijl het commentaar van Demofilus hierop weer als te overdreven werd aangemerkt.Ga naar voetnoot45. | |||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||
Ook na de contra-revolutie van september 1787 bleef het Leids Ontwerp in de herinnering. Elie Luzac nam het tot een van de uitgangspunten voor zijn verhandeling over de voor- en nadelen van volksinvloed op de regering. Zo lovend als zijn oordeel was over de stijl van het stuk, zo afkeurend was het over de inhoud: ‘Was dit Boekje zoo wel bedagt als wel geschreeven, het zoude onder de besten van dien aart te stellen zyn, Levendig van styl, krachtig in uitdrukkingen, verrukkend in 't voordraagen, schetst het veele zaaken naar 't leeven, daar het de waarheid niet bezyden loopt, en verrast omtrent anderen den Leezer door den glans, welken het over de voorwerpen weet te spreiden’. In feite beoordeelde Luzac het stuk als wartaal van een ‘beuzelaar’, een ‘windbuil’.Ga naar voetnoot46. Maar ook aan patriotse zijde was het stuk niet vergeten. Nog in 1792 herinnerde Amator Patriae zich het Leids Ontwerp, welk ‘eer doet aan zyne opstellers, en dat veele vrugtbaare zaken in zich bevat, waaruit eene goede Constitutie zoude hebben kunnen voortkomen’. Volgens de schrijver ontbrak het echter aan steun en wil om dit ontwerp ten uitvoer te brengen.Ga naar voetnoot47. In zijn verbitterde terugblik op de Nederlandse revolutie stond in 1798 ook Gerrit Paape nog eenmaal uitgebreid stil bij het Ontwerp. Uit dit stuk kon men volgens hem het best ‘de voorderingen van den toenmaaligen Patriottischen geest (...) leeren kennen’.Ga naar voetnoot48. | |||||||||||||||||||||
Inhoud en strategisch belangHet Leids Ontwerp is in vergelijking met vele andere patriotse plannen een helder en bondig geconstrueerd betoog. De tekst is verdeeld in tien hoofdstukken met in het elfde hoofdstuk een artikelsgewijze samenvatting. Volgens het voorbericht beoogde het ontwerp ‘eene soort van Algemeene Formule’ te vestigen, waardoor alle leden van de Hollandse Vergadering van Gewapende Burgercorpsen ‘door gelyke grondbeginselen bezield’ te werk zouden gaan.Ga naar voetnoot49. Zij moesten ten eerste de vertrouwensbreuk tussen burgers en regenten zien te helen en daarnaast de burgerwapening onder alle patriotten bevorderen. Het Leids Ontwerp leverde de analyse van de huidige politieke crisis en gaf de belangrijkste richtlijnen voor hervorming. De tekst startte met de lof op het federale republikeinse staatsbestel, dat het beste was dat men zich voor kon stellen. Idealiter zou binnen zo'n | |||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||
federatieve republiek de wil of de stem van het volk soeverein zijn, al mocht die stem niet rechtstreeks klinken maar alleen indirect via representanten, dat wil zeggen de regenten.Ga naar voetnoot50. Het gesignaleerde probleem in 1785 was de kloof tussen de volkswil die uitdrukking gaf aan het algemeen belang en de praktische besluitvorming die slechts op deelbelangen gericht leek. Concreet richtte het Leids Ontwerp zich tegen het gezag van de stadhouder en van diverse regentenfacties. In plaats van het algemeen belang te beschermen bleek de stadhouder allerlei lieden om zich heen te verzamelen die met de volksstem weinig rekening hielden. De stadhouder zou nog wel als middelaar mogen optreden bij conflicten in de Republiek, maar verder dienden zijn bevoegdheden beperkt te blijven tot de uitvoerende macht.Ga naar voetnoot51. Veel ruimere aandacht gaf het ontwerp aan de bestrijding van oligarchisering in het algemeen. De meeste regenten, ook zij die niet tot de stadhouderlijke cliëntèle behoorden, hadden volgens het ontwerp geen oog meer voor de wezenlijke belangen van de Republiek. Het volk, verzameld in gilden en schutterijen, werd al sinds 1581 niet meer geraadpleegd en bovendien ging de aandacht van vele regenten tegenwoordig meer uit naar hun ‘Systhema van Geldleeningen’ dan naar de welvaart van handel en nijverheid.Ga naar voetnoot52. Van een politieke hervorming verwachtte het ontwerp dan ook tevens een economisch herstel.Ga naar voetnoot53. Om een complete chaos te voorkomen en de belangen van burgers en regenten met elkaar te doen versmelten was er dringend een ‘Accoord’ nodig.Ga naar voetnoot54. Het ontwerp stelde hierbij drie belangrijke eisen en deed één belofte. Ten eerste wilde men de verkiezing van openvallende vroedschapsplaatsen, van burgemeesters en van schepenen aan patriotse, gewapende burgers overlaten. Ten tweede achtte men een nieuw orgaan vanuit de burgerij noodzakelijk (de burgercommissies) om het financiële beleid te controleren en te waken voor schendingen van alle burgerrechten.Ga naar voetnoot55. Ten derde eiste men een serieus te nemen recht om rekesten in te dienen. Hiermee bedoelde men geen formalisering van de al lang bestaande praktijk om verzoekschriften te mogen indienen, maar in feite een soort parlementair recht van initiatief. De organisatie van een rekest zou bij de burgercommissies berusten en om te mogen ondertekenen waren bepaalde kwalificaties vereist (ouderdom, bezit, geboorteplaats, burgerrecht, schuttersfunctie).Ga naar voetnoot56. | |||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||
Een rekest zou ook niet meer als irrelevant terzijde kunnen worden geschoven: ‘Het recht, om Requesten over de publyke zaaken te presenteeren, is in zekeren zin eene oeffening van Wetgevende Magt, van Souvereiniteit’.Ga naar voetnoot57. Men ging er echter vanuit dat dit zware middel juist weinig zou worden aangegrepen indien door inwilliging van de eerste twee eisen de harmonie tussen burgers en regenten al was hersteld.Ga naar voetnoot58. Het ontwerp deed dan ook de belofte dat de gekozen regenten hun eigen speelruimte zouden behouden en niet voortdurend met bindende uitspraken vanuit de burgerij zouden worden geconfronteerd.Ga naar voetnoot59. Deze samenvatting van de inhoud komt overeen met de essentie van zowel het voorontwerp als de uiteindelijke versie van het Leids Ontwerp. De tekst die door de gedeputeerden uit Delft in de vergadering werd ingebracht bevatte overigens nog geen titel en ook ontbrak het voorbericht dat in de uiteindelijke versie het ontwerp inleidde. Maar het stuk is wel in dezelfde vorm gedrukt als de uiteindelijke versie en is ook ongeveer even lang. Het kent bovendien al dezelfde opzet in hoofdstukken en heeft ter afsluiting eveneens een serie artikelen die de hoofdpunten van het programma weergeven. Het Delftse ontwerp heeft dan ook duidelijk als stevige basis gediend voor de uiteindelijke versie, wat niet vreemd is gezien de korte tijd die de redactiecommissie ter beschikking stond. Toch zijn er door die redactie nog allerlei wijzigingen doorgevoerd en sommige daarvan zijn van fundamenteel belang voor de strategische waarde van de tekst. Er zijn passages geschrapt, toegevoegd of verplaatst, sommige formuleringen zijn versoepeld, andere zijn juist scherper gesteld. De meest substantiële wijzigingen zijn echter niet in de tekst zelf, maar bij de afsluitende artikelen aangebracht. Van de oorspronkelijke eenendertig artikelen uit de Delftse versie zijn er slechts twintig overgenomen in de eindversie en sommige dan nog in gewijzigde vorm. De redactie heeft het nodige willen zeggen maar vooral het onnodige willen vermijden. Wel verre van de radicaliteit op te zoeken blijkt uit de vergelijking van beide teksten dat het Leids Ontwerp weliswaar een zelfbewuste poging tot overreding moest zijn, maar zonder politiek te gevoelige, persoonlijke of nog niet aan de orde zijnde kwesties voor het voetlicht te brengen. Of men dit een welbewuste poging tot verzoening van de partijen dan wel tot verbreding van de machtsbasis moet noemen blijft hier in het midden. Zeker is in ieder geval dat allerlei scherpe kanten van het oorspronkelijke ontwerp zijn afgehaald en dat wat overbleef in oktober 1785 het minimaal noodzakelijke en het maximaal haalbare werd geacht door de redactiecommissie. | |||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||
Het noodzakelijke betrof vooral de mate van volksinvloed die men wilde realiseren. Die invloed moest reëel zijn, maar zonder schadelijke gevolgen. Voor beide aspecten zijn wijzigingen aangebracht in het oorspronkelijke ontwerp. De aanduiding van de vroedschapsleden als ‘eerste bronnen’ (D 32 = Delfts Ontwerp, p. 32) van republikeinse soevereiniteit is bijvoorbeeld vervangen door ‘eerste uitoeffenaars’ (L 37 = Leids Ontwerp, p. 37). De wijziging is wellicht door Schimmelpenninck voorgesteld, gezien het nadrukkelijke onderscheid dat hij in zijn dissertatie maakte tussen het recht en het gebruik van de wetgevende macht.Ga naar voetnoot60. De aanduiding van de regenten als ‘dienaaren’ (D 36) ging blijkbaar weer te ver, want die werd vervangen door ‘waarnemers en bestuurders’ (L 41). Verder is in de eindversie een passage toegevoegd die nog eens expliciet het lagere volk van daadwerkelijke invloed uitsluit. Het geheel bedoelde de indruk te vermijden dat men naar een directe en qua participatie totale democratie streefde. De term ‘wel ingerigte democratie’ werd dan ook vervangen door ‘waare representative democratie’, een begrip dat uitdrukking moest geven aan het bestaan van een aparte categorie, dat wil zeggen een ongevaarlijke variant van de democratische regeringsvorm. Op verschillende plaatsen is de toon van de Delftse tekst uitsluitend verzoeningsgezinder gemaakt, vooral wanneer de positie van de regenten in het geding is. Zo is er in de latere versie (L 27) toegevoegd dat het volk verondersteld wordt een behoorlijke eerbied voor zijn getrouwe waarnemers van ambten te hebben. Verderop (L 34) stelt men na een scherpe veroordeling van de regeerpraktijken der ‘aristocraten’ dat men wel een ‘geheele zwarte lyst’ van ‘aristocratische geweldenary’ zou kunnen opmaken, maar dat dit al te persoonlijk en niet passend zou zijn in een ontwerp voor herstel en vereniging. De betreffende zwarte lijst staat wel in de eerste versie en beslaat daar meer dan twee pagina's waarin onder meer wordt uitgeweid over de beruchte Brest-affaire uit 1782 en het proces tegen de uitgevers Hespe en Verlem van De Politieke Kruyer. Tevens werd toegevoegd (L 57) dat de regenten in luister zullen toenemen als hun verkiezing te danken is aan de eigen verdiensten. Op subtiele wijze is men ook met het derde artikel omgesprongen. Daarin staat in de eindversie dat de vertegenwoordigers ‘niet onäfhanglyk’ (L 63) moeten zijn van het volk, terwijl in de eerdere versie het scherper ogende ‘moeten afhanglyk zyn van’ staat (D 56). In artikel 6 | |||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||
van het plan uit Delft werd al gesteld dat al degenen die nu steun zouden betuigen aan dit plan voor hun plaats als regent niet hoefden te vrezen, ongeacht de politieke stellingname die eventueel eerder was ingenomen. Dat artikel werd overgenomen met dien verstande dat het laatste stuk nog werd geschrapt waar namelijk had gestaan dat de overige regenten alleen volgens wettelijke gronden en de normale justitiële procedures konden worden berecht. Blijkbaar werd deze insinuatie niet opportuun geacht. In andere gevallen zijn hele artikelen geschrapt. Dit beleid is vermoedelijk ingegeven door de angst steun te verliezen bij te gedetailleerde en te drastische voorstellen. Potentiële aanhangers uit het regentenmilieu mochten niet worden afgeschrikt. Zo waren in artikel 8 en 9 uit Delft bijvoorbeeld een aantal specifieke criteria gegeven voor het passief kiesrecht van regenten en de procedures bij een gelijk vergaard aantal stemmen. Artikel 10 en 11 richtten zich tegen belangenverstrengeling in de stedelijke besturen en pleitten voor een zekere scheiding der machten. Schepenen en burgemeesters moesten ook zoveel mogelijk uit de (mede door het volk gekozen) vroedschap benoemd worden. Ook artikel 23 werd niet opgenomen. De vernietiging van alle wetten tegen niet-lidmaten van de Hervormde Kerk, een volledige gelijkheid van godsdienst derhalve, was in 1785 nog een tè omstreden zaak en kon de mogelijke steun voor het ontwerp alleen maar doen slinken.Ga naar voetnoot61. Behalve de bovengenoemde, zijn ook de artikelen 27 tot en met 31 (de laatste vijf) niet in het uiteindelijke ontwerp terug te vinden. In hoeverre hier om politiek-strategische redenen is geschrapt is moeilijk vast te stellen, maar het lijkt in dit geval minder waarschijnlijk. Deze artikelen hadden namelijk vooral betrekking op kwesties die de organisatie van de vergadering zelf betroffen en dus in een ontwerp van staatkundige hervorming niet thuis hoorden. Vermeldenswaard is nog wel het laatste artikel dat uitdrukking gaf aan wat wel de ‘liaison particulière’ tussen Holland en Zeeland is genoemd.Ga naar voetnoot62. | |||||||||||||||||||||
ConclusieHet Leids Ontwerp was niet het radicale en meest extreme voorbeeld van het patriotse politieke denken waarvoor het vaak wordt gehouden. Het werd | |||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||
als een discussiestuk gelanceerd en het is nooit definitief afgehandeld. Het Leids Ontwerp was dus het beginpunt van een gedachtenwisseling, geen blauwdruk voor de toekomst. Het nam het federale staatsbestel als uitgangspunt. De inderdaad vergaande eisen voor democratisering waren alleen gericht op de (Hollandse) stedelijke besturen; het platteland werd geheel buiten beschouwing gelaten. Voor de context van 1785 is belangrijk dat er nog een voorontwerp heeft bestaan, waarin een speciale redactie wijzigingen heeft aangebracht. Zij heeft deze eerdere versie soms aangescherpt, maar in verschillende opzichten ook duidelijk verzoeningsgezinder gemaakt. Het uiteindelijke ontwerp beoogde een zo breed mogelijke patriotse basis voor hervormingen te scheppen. Dit hield in dat protestanten niet mochten worden afgeschrikt met al te nadrukkelijke beloften aan onder andere katholieken en dat bij de patriotsgezinde regenten de vrees moest worden weggenomen dat zij hun positie zouden kunnen verliezen of volledig van de publieke opinie afhankelijk zouden worden. Dit idee van consensus is typerend voor de patriotten van 1785. In het volgende jaar, zeker na de stadhouderlijke aanval op de Gelderse steden Hattem en Elburg in september 1786, polariseerden de verhoudingen. Het Ontwerp werd door de feiten ingehaald. De populariteit van het stuk lag voornamelijk in de door vriend en vijand geroemde helderheid van het betoog. Met name de artikelsgewijze afsluiting van het stuk mag als zeer opmerkelijk worden aangemerkt en heeft bevorderd dat men het later, ten onrechte, als het meest radicale ‘partijprogramma’ van de patriotten is gaan zien. | |||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||
AppendixI. De Vrijheid is een onvervreemdbaar recht, aan alle de Burgers van Nederlands Bondgenootschap toebehoorende. Geene magt op aarde, en zoo veel te minder eene ontleende [(gedemandeerde of representative)]a magt, kan hen betwisten of beletten, van die Vrijheid gebruik te maaken, wanneer zij zulks begeeren.
II. Deeze Vrijheid zou eene bedrieglijke schaduuw, een ijdele klank weezen, en Nederlands Ingezetenen zouden gelijk zijn aan de Volken, die den willekeurigsten Scepter eerbieden, indien zij niet bestond in het recht, om geregeerd te worden, volgens die wetten, waaraan de Burgers [zelven]a hunne toestemming gegeeven hebben, 't zij in eigene Perzoon, of door hunne Vertegenwoordigers.
III. Deeze Vertegenwoordigers (ten einde niet in de verzoeking te vallen, om misbruik van hunne magt te maaken, maar bestendig het vertrouwen des Volks te behouden,) moeten [niet onafhanglijk]a zijn van hen, welken zij vertegenwoordigen; en hunne aanstelling door het Volk, volgens een vast en geregeld Plan, is het geschikste middel, om deeze [onafhanglijkheid voor te komen]b.
IV. De herkrijging van dit dierbaar recht moet [hierin bestaan, dat het Volk, zo al niet de jaarlijksch afgaande Burgemeesteren, Scheepenen en permanente Raaden onmiddelijk aanstelle, ten minsten die eerste benoeming maake, waaruit de geheele Raad als dan de daadelijke verkiezing doe]a; aangezien de [Regeerings-Collegiën]b, anderzins, eene Aristocratie uitmaaken, die ten opzichten van haare Leden willekeurig, ten opzichte des Volks onderdrukkend, en, uit hoofde [dat hunne belangen van die des Volks onderscheiden zijn, aan hun gezag dien vereischten klem niet kunnen bijzetten, de welvaart des Lands niet met dien nadruk kunnen behartigen, die men natuurlijk te wachten heeft bij eene heilzaame eensgezindheid en samenstemming tussen het Volk en zijne Vertegenwoordigers]c.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||
V. Hoewel de weezenlijke Souvereiniteit bij het Volk berust, zoo zal echter, aangezien de ondervinding geleerd heeft, dat het Volk de publyke zaaken niet in eigen persoon kan bestuuren, zonder dat daaruit de gevaarlijkste misbruiken voortvloeijen, het Regeerings-bestuur onherroepelijk gelaaten worden aan de onderscheidene Collegien en Departementen van Staat. Dan, daar het Volk geen afstand kan doen van het recht, om zijn invloed op de Regeering te oeffenen, en dezelve voor te lichten door Memoriën, Adressen en Requesten; daar dit belangrijk recht niet van weezenlijk nut kan zijn, dan wanneer het Volk behoorlijk verlicht en kundig is; en het Volk niet verlicht en onderricht kan worden, dan wanneer men vrijelijk mag spreeken en schrijven, zoo zal dit recht van vrij spreeken en schrijven onschendbaar gehandhaafd worden, als een der voornaamste grondslagen onzer vrije Constitutie, [die nimmer beperkt, maar waarvan het daadelijk misbruik telkens langs den weg van ordinaire Justitie gecorrigeerd kan worden]a.
VI. Op alle plaatsen, alwaar de meerderheid der Regenten deeze Constitutioneele Herstelling begunstigt, zal het aanblijven der zulken, die werkelijk op het kussen zitten, niet afhangen van de [willekeur]a des Volks; en, hoedanig hunne polityke gevoelens ook mogen geweest zijn, of nog zijn, [zullen zij hunne waardigheeden blijven behouden]b; ten zij in het geval, dat zij een Ampt mogten bekleden, regelrecht strijdig tegen den uitdrukkelijken inhoud eener Ordonnantie, of wel twee Ampten teffens, die uit hunnen aart niet door een en dezelfde persoon bekleed kunnen worden. [...]c
VII. In het geval, dat de Regeering de hand wilde leenen [en haare stem geeven]a aan [het heilzaam]b ontwerp, waarbij [aan]c het Volk de benoeming zijner Vertegenwoordigers zal worden [toegekend]d, zal het Volk [verplicht]e zijn te berusten in hen, die het zal verkooren hebben; en een volkomen vertrouwen in hen te stellen, in het bestuuren der Regeeringszaaken. Het Volk, als dan alleen aan zich zelve moetende wijten, indien het geene goede keuze gedaan mogt hebben, en bovendien bij nieuwe aanstellingen ter vervulling van open plaatsen zoo der Raaden als der jaarlijks afgaande Burgemeesters, zoodanig een fout ongevoelig en zonder opschudding kunnende verbeteren. | |||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||
Hierna komen in de eerste versie de volgende artikelen, die in de tweede versie geheel vervangen, of weggelaten zijn: ‘VIII: Om verzekerd te zyn van Regenten te hebben, die kundig en waarlyk aan den Lande verknogt zyn, zal men 1.) niemand benoemen, dan die een zeker eigendom bezit, het welk bepaald zal worden in elke byzondere plaats, en waar van een bepaald gedeelte zal moeten weezen in vaster goederen, ter plaatse, daar de Reprezentant zyn gezag oeffent; 2.) niemand, die een derde gedeelte zyner gansche bezitting in de Fondsen van ééne Vreemde Mogendheid geplaatst heeft, uitgezonderd in het geval, wanneer de beleening onder Guarantie der Republyk geschied ware; 3.) en eindelyk niemand, die de Zoon of Erfgenaam is van zulk eenen, die een Banquerout gemaakt had, 't welk niet volkomenlyk, en zonder een Accoord met Crediteuren, is hersteld geworden.
IX: Onder de verscheidene Candidaaten tot de Regeering, die anderzins gelykelyk de overige vereichte hoedaanigheden bezitten, zal men altoos, wanneer zy even veel stemmen hebben, den voorrang geeven aan hem, die eenen Academischen graad heeft, boven hem, die 'er geen heeft; aan hem, die daadelyk als Advocaat gefungeerd heeft, boven hem, die slegts den werkeloozen tytel van Meester voert; aan hem, die ten minsten drie zaaken gewonnen heeft, boven hem, die ze niet gewonnen heeft; en eindelyk, wanneer zy ook in alle deeze opzichten elkander gelyk zyn, aan den Zoon of Schoonzoon van eenen Regent boven een ander, die het niet is.
X: Men zal zich bevlytigen, om een Plan te beraamen, ten einde 'er, in elke byzondere plaats, eenig onderscheid plaats hebbe tussen de Wetgeevende, Uitvoerende en Richterlyke Macht; en dat ten minsten de Scheepensbanken in de Steden geene Extra-ordinaire Procedures kunnen invoeren, dan alleen by notoire Misdaaden van Moord, Diefstal, of Vrouwenschennis, gepaard met de bekentenis van den Misdadiger: en dat in alle andere, zo Civile als Crimineele gevallen, de Procedures altoos ordinair zyn, en van het Vonnis geappelleerd kunne worden.
XI: In de Steden, alwaar de Scheepenen uit het Collegie der Vroedschap moeten gekozen worden, zal men waakzaam zyn, dat deeze goede en heilzaame wet onschendbaar gehandhaafd worde; en in zulke plaatsen, alwaar men de Burgemeesters uit het Collegie der Scheepenen benoemt, zal | |||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||
men, ter vergoeding der Vroedschappen, zulk eene schikking maaken, dat ten minsten de helft der Burgemeesteren uit het Collegie der Vroedschappen moete genoomen worden; en, in gevalle men in deeze schikking geen genoegen mogt neemen, zal men gelyk, by voorbeeld te Amsterdam,) de oude wet weder invoeren, volgens welke de Kolonellen der Burgery tot het Burgemeesterschap verkoozen worden.’
[VIII. Ter bekooming van vrije Burger-Krijgsraaden zullen alle de Officieren der Schutterijen eeniglijk door de Schutters van hun Corps verkooren worden, zoodanig dat de onderhoorige Schutters altoos eenen billijken en nuttigen invloed op hunne Officieren behouden; en op zulke plaatsen, daar het gebruik of de Reglementen die posten aan de Regeerings-Leden ontzeggen, zal men deeze heilzaame schikking zorgvuldig handhaaven.]a
[IX. Ten einde]a de voornaamste Burgers aantemoedigen, om zich in de gewapende Burgercorpsen te begeeven, en om den Candidaaten, ter Regeering geschikt, geleegenheid te bezorgen, hunne Burgers meer van nabij te leeren kennen, zal niemand tot eenige bediening in de Regeering verheven worden, die niet een zekeren bepaalden tijd aan de Militaire Exercitien in een Burgercorps [of Schutterije]b heeft deel genoomen.
[X.]a Men [zal]b, ter verzekering van het aanzien der Regenten, en om het Volk een waarborg te verschaffen wegens derzelver eerlijkheid in het bestuur der geldmiddelen, Burger-Gecommitteerden aanstellen, welker voornaamste post zal zijn een waakend oog te houden op de handhaving der Rechten en Privilegien; om order te stellen in 't stuk der Nominatien; om uit naam der Burgerij Requesten te presenteeren, en inzonderheid om, op vast gestelde tijden, onderzoek te doen naar het bestuur der Geldmiddelen, het zij door het nazien der reekeningen, het zij door het voorstellen van ontwerpen van bezuiniging; als mede, om met de Regeering te raadpleegen, wanneer er eene nieuwe []c belasting []d ingevoerd moest worden, of wanneer men eenige aankoop wilde doen, of een of ander Etablissement oprigten op kosten van het algemeen, of wel eene of andere van deszelfs bezittingen wilde verpanden, vervreemden of verkoopen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||
[XI.]a Ter betere bestuuring der Geldmiddelen [zal]b er jaarlijks in iedere plaats, in [deeze]c Provincie, [als ook van de Generaliteits Kasse, behoorlijke reekening en verantwoording van ontfangst en uitgaaf gedaan worden; op zoodaanige wijze, alsdan te beraamen, dat het publycq Crediet daarbij niet kome te lijden.]d
[XII. De]a Burger-Gecommitteerdens, of wel eene andere bijzondere Commissie, naar dat men zulks best zal oordeelen, overeenkomstig de bijzondere inrichting van iedere plaats, [zullen gemachtigd]b worden ter onderzoek van alles, wat de belangen, de onderhouding en de aanmoediging van den Koophandel, en de Manufactuuren betreft; insgelijks het recht hebbende, en verpligt zullende zijn, om alle de ontwerpen, hier toe betreklijk, te onderzoeken, die voortestellen en te ondersteunen bij de Regeering, ingevalle zulks noodig zal bevonden worden.
[XIII.]a 't Zal ook goed, nuttig en heilzaam zijn, dat alle de Leden van zoodanig een Collegie van Burger-Gecommitteerden niet op eenmaal veranderen, maar dat ter invoering en onderhouding van een geest van orde, zo wel als van de noodwendige kundigheden, zij gedeeltelijk, het zij met een vierde, een derde, of de helft, 's jaarlijks zullen afgaan, volgens de gelegenheden van tijden en plaatsen.
[XIV.]a En daar de Republiek zekerlijk zeer groote onkosten te maaken heeft, zoo in het onderhoud van dijken, wegen sluizen en bruggen, als vooral in het in stand houden eener aanzienlijke Zeemagt, kan men den aandagt niet te veel bepaalen op een ontwerp van Oeconomie en Spaarzaamheid; het Volk derhalven behoort het recht te hebben, om, of zelve of door zijne Gecommitteerden, alle te bezwaarende of onnutte bedieningen of gebruiken, onder billijke schadeloosstelling, te veranderen, af te schaffen, of te verminderen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||
[XV.]a Vermits men, in het tegenwoordig stelzel van Europa, den krijgsgeest niet te veel kan inboezemen, en ook alle Classen van Ingezetenen in de Burger-Corpsen worden toegelaaten, zoo behooren overal de benoemers tot Regeerings-ampten uit den boezem der gezegde Corpsen voorttekomen, uitgezonderd in die plaatzen, waar de Gilden in het daadlijk bezit van dat recht zijn.
[XVI.]a Om echter, in het recht van Stemming, voortekoomen, dat de Stemmers niet in de verzoeking vallen, ten minste, zoo weinig [mooglijk]b daar voor vatbaar gemaakt worden, om hunne Stem te verkoopen, zal hij, die recht tot stemmen heeft, eene zekere gegoedheid moeten hebben, []c overéénkomstig den rijkdom en de Volkrijkheid van de plaats, waar hij dat recht oeffent.
[XVII.]a In zulke plaatsen, alwaar men, om alle ongeregeldheden en kuiperijen voortekomen, verkoos, dat de gezamenlijke Stemgeregtigden de benoeming afstonden aan eenige Kiezers, voor elk bijzonder geval [alleen]b bepaaldelijk te benoemen, []c zoude men meerdere vereischtens van bevoegdheid kunnen vaststellen, ten opzichten van die Kiezers, als wel ten opzichten van enkele Stemgeevers.
Hierna komen in de eerste versie de volgende artikelen, die in de tweede versie geheel vervangen, of weggelaten zijn: ‘XXII: In zulke Steden, alwaar reeds Collegien van Kiezers of Kiesheeren plaats hebben, gelyk te Schoonhoven, zal deeze schikking die Kiezers in geenen deele benadeelen, wyl zy niets anders hebben dan de benoeming van den Magistraat, of van de Scheepenen, en, wat de verkiezing van Burgemeesteren betreft, deeze als voren kan blyven geschieden, het zy door de Kiesheeren, het zy door den Prins, by aldien hy daartoe gerechtigd is zonder eenige andere verandering, dan dat de allereerste benoeming altoos aan het Volk zal behooren.
XXIII: En daar, in den tegenwoordigen tyd, alle uitheemsche Mogendheden, zelfs die, in welker gebied de vervolging om den Godsdienst voorheen wel het sterkst heerschte, het denkbeeld van verdraagzaamheid meer en meer | |||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||
veld wint, en zy zelfs zoodaanige Burgervoorrechten aan de zulken, die niet van den heerschenden Godsdienst zyn, toestaan, welken by ons aan hen geweigerd worden, die der openbaare kerk niet toegedaan zyn, waardoor de schaal van Burgerlyk welzyn ten onzen nadeele overslaat; en daar het ons voornaam doel moet zyn, de Republiek tot haare oude Volkrykheid te doen wederkeeren, en in dezelve zoo veel inwooners te behouden of aantewinnen, als moogelyk zy, behoorde men ook bedagt te zyn op de vernietiging van alle die verongelykende en strenge wetten, in liefdelooze tyden en ongunstige omstandigheden gemaakt, tegen hen, die in leerstellingen van de Hervormde Kerk verschilden.’
[XVIII. Aangezien]a de kleine amten en officien, die heden zoo dikwijls de jalouzie en den nijd voedzel verschaffen, oneindig veel kunnen toebrengen ter opwekking van den naarijver en der goede Zeden, zal het eene heilzaame inrichting zijn, om die te doen geeven aan zulke Burgers, welken of van 't geluk niet bedeeld zijn, of door een voorbeeldig deugdzaam gedrag, zich boven anderen onderscheiden, of aan de zulken, die zich in den Land- of Zeedienst wel gekweeten hebben, en daarvan schriftlijke getuigenis kunnen vertoonen; en dat, daar de verdiensten gelijk staan, de Inboorelingen den Vreemdelingen worden voorgetrokken.
[XIX.]a Daar het ongetwijffeld het belang van den Staat is, zich, met de minstmooglijke kosten, in een goeden staat van tegenweer te bevinden, en het niet minder het belang der Burgerlijke Vrijheid is, deeze Verdeediging in haar zelve, onafhanglijk van anderen, te bezitten; zo behoort, uit dien hoofde, en in gevolge de grondwet der Unie van Utrecht, overal het Burgerlijke Krijgsweezen aangemoedigd en tot de bereikbaarste volkomenheid gebragt te worden, ten einde, in hachlijke omstandigheden, de Burgerkrijgsmagt de Militie van den Staat krachtdaadig kunne ondersteunen tegen buitenlandsche Vijanden, en zich tegen die Militie kunne verzetten, [wanneer]b zij een werktuig wierd in de hand van binnelandsche dwingelanden!
[XX.]a Om dit dubbel oogmerk te bereiken, [zal]b men []c elk Burger-Corps of [wel elk]d Genootschap, voor zoo verre het geheel, of gedeeltlijk, (naamlijk eenige Leden van het zelve,) niet waare ingelijfd in een Burger Compagnie, even eens, gelijk in de Staaten van Noord-America in trein gebragt is, in drie Classen [verdeelen]e, door het lot te bepaalen, en waarvan de Leden, ingeval van noodzakelijkheid, verpligt zouden zijn, op hunne beurt volgens de lijst, uittetrekken, het zij in persoon, of wel dat zij een ander in hunne plaats beschikten. | |||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||
In de eerste versie volgen hierna nog de volgende artikelen, die in de tweede versie weggelaten zijn: ‘XXVII: Daar de Leden der Genootschappen van Wapenhandel, met hunne Exercitien, voornamenlyk bedoeld moeten hebben, zich de behandeling der Wapenen kundig en eigen te maaken, ten einde de noodige bekwaamheid te verkrygen, om nuttige Leden van de gewapende Burger-Corpsen te worden, moeten zy ernstig verzogt worden, om zich in die Corpsen als werkende Leden te laaten inschryven; en om al verder aan deeze Burger-Corpsen dien invloed en aanzien by te zetten, waar toe zy gerechtigd zyn, zal elk der leden, die in de volgende Vergaderingen onzer tegenwoordige Associatie zal verschynen, zoo veel mogelyk, trachten te bewerken, dat hy zyn last en volmagt kryge van eene Schutterlyke Compagnie; zullende, in gevolge van dien, de Afgevaardigden van Burger- of Schutter-Corpsen in deeze Vergaderingen den voorrang hebben boven die van enkele Genootschappen; terwyl de Genootschappen op zulke plaatsen, waar de Schuttery niet behoorlyk gewapend of geöeffend is, als een Burgerlyk of Schutterlyk Corps zullen aangemerkt worden.
XXVIII: En om alle de gewapende Burgercorpsen, die reeds opgericht of nog verder opgericht mogen worden zoo in de Steden, Vlekken en Dorpen, als op het platte Land, volgens een en het zelfde ontwerp van Republikynsche Grondbeginzelen, te doen handelen, zou men niemand tot deeze Associatie moeten toelaaten, dan die de vastgestelde besluiten van deeze Deductie en bepaaling van ieders Rechten aangenoomen en ondertekend had; en dat ook in het vervolg geen Lid in eenige Burgerlyke Compagnie of Corps, tot deeze Associatie behoorende, zou worden aangenoomen, ten zy hy alvorens gemelde ondertekening gedaan hebbe.
XXIX: Eindlyk zullen allen, die deeze Deductie en Verklaaring zullen ondertekend hebben, onderling, en elk Hoofd voor Hoofd, zich verbinden, om alles wat in hun vermoogen is toetebrengen, wat dienen kan, om elkanderen voor te lichten en by te staan, ter verkryging van een daadlyk genot, elk in de zynen, van alle die Rechten en Privilegien, welken strekken ter in stand brenging eener Grondwettige Herstelling, volgens het opengelegd plan in deeze Verklaaring. | |||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||
XXX: Voorts zal 'er een groot aantal exemplaaren behooren gedrukt te worden van deeze Deductie, ten einde, het Volk van Nederland, Europa, en de Nakomelingschap in staat gesteld worde, om over de gegrondheid onzer klagten, de zuiverheid onzer oogmerken, en de billykheid onzer eischen te kunnen oordeelen! en daarvan, voor rekening van deeze Vergadering, exemplaaren worden gezonden aan alle de Hoofden der gewapende Burgercorpsen in Holland.
XXXI: Indien de nabuurige Provincie Zeeland, welkers regeeringswyze het naast overéénkomt met die van Holland, gewapende Burgercorpsen mogt opleveren, - die betoonden geneigd te zyn, om in het gemelde plan deel te neemen, zou men dezelve in deeze Associatie kunnen inlyven; terwyl men zich met geene verdere Corpsen van andere Provincien, wier Regeeringsform te veel van de onze verschilt, zou kunnen veréénigen, dan door den band van Bondgenootschap.’ | |||||||||||||||||||||
Democracy in context. New perspectives on the Leiden Draft (1785)Dutch and foreign historians tend to view Dutch patriotism of the 1780s as a sign of either the beginning of modernity in politics or the final years of the old system. In order to uphold this interpretative scheme the Leiden Draft, taken for the most radical programme of the Dutch patriots, has been used as evidence of both ancien-regime politics and modern democratic radicalism. This tendency to deny the peculiar character of the 1780s has somewhat obscured the meaning of the Leiden Draft within its immediate context i.e. the province of Holland in 1785. The authors argue that the Leiden Draft was not the most radical product of patriot thought, nor meant as a blue-print of the ideal republic. The Leiden Draft, published by the Holland Association of Armed Citizensocieties, indeed marked only the beginning of a discussion that was never closed. At the same time it must be considered a last attempt at creating a broader consensus between regents and citizens without giving up the central demand of democratic reform in city-administrations. This idea of consensus is illustrated by a comparison between the Leiden Draft and an unknown earlier version that in some ways is more radical and explicit. |
|