De Achttiende Eeuw. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Paul Peucker
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||
hutters bestaat nogal wat onduidelijkheid. Dankzij de omvangrijke collectie die in het centrale archief van de Broederuniteit te Herrnhut wordt bewaard, is het mogelijk aan de hand van correspondentie, verslagen en dagboeken de ontstaansgeschiedenis van de Godts Wonderen te reconstrueren en de rol van Le Long binnen de Broedergemeente te belichten. | |||||||||||||||||||||||||||||
LevenIsaäc le Long, die op 19 aprilGa naar voetnoot3. 1683 in Frankfurt am Main werd geboren, stamde van beide kanten uit een geslacht van uitgeweken protestanten, die zich vanuit Frankrijk en Vlaanderen in Frankfurt en Hanau hadden gevestigd.Ga naar voetnoot4. Zijn vader was de koopman Philipp le Long die op 29 oktober 1667 in Frankfurt Maria Magdalena huwde, dochter van de Frankfurter burger en koopman Isaäc Behagel.Ga naar voetnoot5. Le Longs grootvader, pasteibakker Johann le Long, had zich uit Hanau in Frankfurt gevestigd.Ga naar voetnoot6. Le Longs familie telde ook Nederlandse leden en al in zijn jeugd was hij naast het Duits en het Frans vermoedelijk ook het Nederlands machtig. Als jonge man vestigde Le Long zich in de Nederlanden - uit welke overwegingen en in welk jaar is niet bekend. Aanvankelijk woonde hij in Den Haag en tot 1717 in Nederhorst den Berg.Ga naar voetnoot7. In dat jaar ging hij op 22 januari te Amsterdam in ondertrouw met de uit St. Gallen afkomstige Elisabeth Gsell, dochter van de schilder Georg Gsell.Ga naar voetnoot8. Samen vestigden zij | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zich te Amsterdam, waar hun zes kinderen geboren werden: Philip (1718-1719), Maria (geb. 1719), Catharina (1721-1744), Anna (1724), Jacoba (1727) en Philip Georg (1730-1732). Alleen Maria (Mietje) en Catharina (Caatje) zijn volwassen geworden.Ga naar voetnoot9. Le Long voorzag in zijn levensonderhoud door het schrijven, vertalen en uitgeven van boeken. Wijnman, die onderzoek heeft gedaan naar leven en werk van Le Long, geeft een bibliografie van 53 werken.Ga naar voetnoot10. Le Longs boeken waren veelal vertalingen uit het Duits en het Frans; slechts een gering aandeel van zijn werk is origineel. De onderwerpen van zijn publikaties waren zeer uiteenlopend en lagen hoofdzakelijk op het gebied van de theologie, handel en geschiedenis. Daarnaast publiceerde hij ook over geheel andersoortige onderwerpen als tuinaanleg en boomkweekkunst.Ga naar voetnoot11. Onder de theologische werken die hij uitgaf, is de naam van de coccejaan en vertegenwoordiger van het Duitse gereformeerde piëtisme Friedrich Adolph Lampe in ruime mate vertegenwoordigd.Ga naar voetnoot12. Mogen we hieruit iets over zijn godsdienstige opvattingen concluderen? Het is in ieder geval zeer aannemelijk dat een belangrijk aandeel van de publikaties uit commerciële overwegingen is uitgegeven en uit het aantal herdrukken en vervolgdelen kunnen we concluderen dat Le Long de belangstelling van het Nederlandse koperspubliek goed aanvoelde. De graaf von Zinzendorf, leidsman van de Herrnhutters, typeerde Le Long na hun persoonlijke kennismaking in 1736 als volgt: ‘Er ist ein ehrlicher gantzer Mann in seinen Theil; nicht so selig, das er nicht negotiren könne; zu selig, das er einen Deut betrigen solte’.Ga naar voetnoot13. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Le Long bezat zelf een grote bibliotheek. Hij had als verwoed verzamelaar in de loop van vijftig jaar een indrukwekkende collectie van kostbare en zeldzame boeken bijeengebracht: handschriften, incunabelen, postincunabelen en latere waardevolle werken, bestaande uit 6323 titels. De la Fontaine Verwey spreekt van ‘de rijkste en volledigste verzameling van Nederlandse boeken, die ooit bijeengebracht is’.Ga naar voetnoot14. | |||||||||||||||||||||||||||||
De HerrnhuttersIn 1734 maakte Le Long kennis met de Herrnhutter August Gottlieb Spangenberg, die naar hem verwezen was voor vertaalwerk. Spangenberg was een naaste medewerker van Nikolaus Ludwig graaf von Zinzendorf (1700-1760), op wiens landgoed Berthelsdorf in de Oberlausitz in Saksen zich de protestantse vluchtelingenkolonie Herrnhut had gevormd. In 1722 stichtten Duitstalige Moravische nakomelingen van de al vele tientallen jaren verboden Boheemse Broederuniteit aan de handelsweg tussen Zittau en Löbau het plaatsje Herrnhut. Hier hoopten zij het geloof van hun voorouders in vrijheid te kunnen uitoefenen. De vluchtelingen waren vertegenwoordigers van de geestelijke opwekking die, gesteund vanuit het piëtistische Halle, in Moravië en Bohemen gaande was.Ga naar voetnoot15. Naast Herrnhut ontstonden vluchtelingenkolonies in Großhennersdorf, het landgoed van Zinzendorfs grootmoeder Henriette von Gersdorf, en in Rixdorf bij Berlijn (tegenwoordig Berlin-Neukölln).Ga naar voetnoot16. Van Herrnhut ging al gauw een grote aantrekkingskracht uit. Niet alleen Moraviërs vestigden zich hier, ook uit andere delen van Duitsland werden christenen van diverse pluimage aangetrokken tot deze levensgemeenschap. Op 13 augustus 1727 - net zoals individuele piëtisten vaak de precieze dag en tijd van hun bekering konden noemen, kent de Broedergemeente haar geestelijke geboortedag - sloten de inwoners zich tijdens een indrukwekkende avondmaalsviering aaneen tot een hechte geloofsgemeenschap. De Herrnhutters zagen hun gemeente sinds die dag als een hernieuwing van de Broederuniteit. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Herrnhut moest een bovenkerkelijke gemeenschap zijn, waar christenen uit verschillende kerken een tehuis konden vinden. Deze philadelphische gedachte werd vooral door Zinzendorf, sinds 1727 de leidsman van de gemeente, en zijn naaste medewerkers aangehangen. De Moraviërs daarentegen streefden veeleer naar kerkelijke verzelfstandiging. Na het begin van het zendingswerk en de stichting van nieuwe Europese gemeenten buiten Herrnhut in de jaren 1730 droeg de Broedergemeente al gauw de kenmerken van een zelfstandige kerkelijke gemeenschap, met een eigen organisatie en liturgie. Wat ontbrak was een eigen belijdenis. Het streven bleef christenen te verenigen op grond van de centrale bijbelse boodschap van de verlossing door Christus' menswording en sterven. In dit licht achtten de Herrnhutters alle leergeschillen volstrekt ondergeschikt. De broeders en zusters stonden een geloofsbeleving voor, die geheel gericht was op een persoonlijke omgang met de Heiland. Wat hen onderscheidde van bijvoorbeeld de piëtisten van Halle was hun opvatting over de heiliging. In Herrnhut stond niet de heiliging van het persoonlijk leven op grond van eigen daden en werken centraal, maar de broeders en zusters zagen zich bevrijd door het lijden van Christus. De mens diende de verlossing in zijn hart te voelen en als tegenprestatie en uit volledige dankbaarheid zijn leven in dienst van de Heiland te stellen. De stroom vluchtelingen vanuit de Habsburgse landen werd argwanend gadegeslagen door de Saksische regering in Dresden, die de betrekkingen met de keizer niet door deze zaak wenste te schaden. In 1732 werd de gemeenschap in Herrnhut aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen en aan Zinzendorf werd de opname van nieuwe vluchtelingen in Saksen verboden.Ga naar voetnoot17. In Herrnhut vreesde men dat wellicht alle immigranten zouden worden uitgewezen. Voor hen, en voor de exulanten die ondanks het verbod bleven komen, zochten de broeders nieuwe vestigingsplaatsen. Eén van de plaatsen die in aanmerking kwamen, was de Engelse kolonie Georgia. Voor onderhandelingen met de Trustees van de kolonie Georgia werd Spangenberg naar Londen gezonden. August Gottlieb Spangenberg had zich in april 1733 in Herrnhut gevestigd.Ga naar voetnoot18. Hij had theologie gestudeerd in Jena, waar verschillende studentengroepen in verbinding met Herrnhut stonden. In het voorjaar van 1732 kreeg hij een aanstelling in Halle aan de theologische faculteit en aan het weeshuis | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van August Hermann Francke. Spangenbergs nauwe contacten met Zinzendorf en zijn kritische opstelling waren de reden dat hij al spoedig ontslagen werd, waarna hij zich definitief bij de Herrnhutters aansloot. Met Spangenbergs vertrek uit Halle was de breuk tussen Herrnhut en Halle een feit. Zijn eerste opdracht voor de Herrnhutter broeders was de overbrenging van een groep Schwenckfeldianen naar Georgia. Deze spiritualistische volgelingen van de radicale reformator Caspar von Schwenckfeld, hadden in 1726 toevlucht gevonden op het landgoed van Zinzendorf, maar waren in 1733 door de Saksische regering uitgewezen. Op deze reis diende Spangenberg ook de mogelijkheid te onderzoeken of Herrnhutter kolonisten in Georgia welkom waren. Tevens moest hij in Amsterdam de Sociëteit van Suriname met eenzelfde verzoek benaderen. Spangenberg kwam in november 1734 in Amsterdam aan.Ga naar voetnoot19. Voor zijn opdracht wendde hij zich tot Philip Hack, één der directeuren van de Sociëteit van Suriname. Deze zei Spangenberg bereid te zijn het verzoek aan de andere directeuren voor te leggen, mits het in het Nederlands gesteld was. Voor de vertaling kwam Spangenberg in contact met Isaäc le Long, naar wie hij door de Hoogduitse gereformeerde predikant Alstein was verwezen. Om de leden van de Sociëteit een idee van Herrnhut te geven liet Spangenberg verder nog vertalen een uittreksel uit het Notariatsinstrument, een rechtsgeldige verklaring van de gemeente in Herrnhut over haar oorsprong en opvattingen uit 1729.Ga naar voetnoot20. Hoewel hem was gebleken dat Herrnhut in Amsterdam niet geheel onbekend was, vond Spangenberg het nodig de ernstigste misverstanden uit de weg te ruimen: ‘Einige confundirten sie [de Herrnhutters] mit böhmisch-polnischen Brüdern und tribuirten ihnen socinianische Principia; andere hilten sie vor Hussiten und befürchteten bey ihnen aufrührerische Dinge. Und dieses sind die zweyerley Dinge, die man in Holland ungern tolerirt.’Ga naar voetnoot21. Hoe gering en gebrekkig de kennis van Herrnhut in Amsterdam ook zijn mocht, het blijft opmerkelijk dat enkelen reeds van deze gemeenschap gehoord hadden. Het was het vertaalwerk van het Notariatsinstrument, waarbij Le Longs belangstelling voor Herrnhut werd gewekt. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Isaäc le Long op 49-jarige leeftijd. Gravure naar een schilderij door zijn schoonvader Georg Gsell. (Foto: Uniteitsarchief Herrnhut)
Behalve Le Long leerde Spangenberg in deze weken andere Amsterdammers kennen, die in de komende jaren de kern van de Nederlandse vriendenkring zouden vormen. De stuwende kracht in deze groep was de doopsgezinde predikant Joannes Deknatel, die de Herrnhutter in contact bracht met leden van de eveneens doopsgezinde familie Beuning. Zij verklaarden zich bereid doorreizende Herrnhutter broeders en zusters onderdak te verschaffen en zaken voor de graaf en zijn gemeente te behartigen.Ga naar voetnoot22. De vriendenkring zou uitgroeien tot een Herrnhutter gemeente in Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||||
Le Longs verhouding tot de HerrnhuttersTijdens het vertaalwerk van het Notariatsinstrument ontstond bij Le Long het plan om in het Nederlands een boek over Herrnhut uit te geven. Al | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||
eerder had hij over de gevolgen van de vervolging van protestanten in het Habsburgse rijk gepubliceerd. Het betrof de zogeheten Salzburgers, lutheranen die in 1731 om hun geloof uit het bisdom Salzburg moesten vluchten.Ga naar voetnoot23. Deze lieden, die in grote groepen door Europa trokken op weg naar nieuwe vestigingsplaatsen in onder meer Pruisen en Staats-Vlaanderen, konden op groot medeleven in protestants Europa rekenen.Ga naar voetnoot24. De Moravische protestanten die naar Herrnhut uitweken, hadden onder dezelfde verscherpte godsdienstpolitiek in het Habsburgse Rijk te lijden als de Salzburgers. Twee vergelijkbare onderwerpen, maar voor Le Longs verdere leven zou zijn kennismaking met de Herrnhutters verreikende gevolgen hebben. Spangenberg liet Le Long behalve het Notariatsinstrument nog meer papieren lezen en in de korte tijd dat de Herrnhutter nog in Amsterdam verbleef, werkte Le Long ‘nacht en dag’ om de documenten over te schrijven.Ga naar voetnoot25. In augustus of september van het jaar 1735 verscheen Godts Wonderen. Maar zijn belangstelling bleef niet alleen puur zakelijk. Hij kwam diep onder de indruk van ‘de onnavolgelyke Stichtelyke Voorbeeldigheit deser dierbaaren Gemeente’ en ook na voltooiing van Godts Wonderen bleef hij briefcontact onderhouden met Herrnhut en de graaf von Zinzendorf. In oktober 1735 schreef hij naar Herrnhut de gemeente te willen helpen waar hij kon, en uit zijn voornemen ‘sich ernstlich zu bekehren’ dat hij in november te kennen gaf, blijkt dat Le Long ook innerlijk aansluiting zocht bij de vroomheid van de Herrnhutters.Ga naar voetnoot26. Aan Zinzendorf berichtte hij verder wat de Amsterdamse vriendenkring, waartoe nu ook de gereformeerde predikant Hiëronymus van AlphenGa naar voetnoot27. als een van de actiefste leden was toegetreden, voor het werk van de Broedergemeente tot stand had gebracht. In maart 1736 leerde hij de graaf von Zinzendorf in persoon kennen, die van 4 maart tot 6 april met een gevolg van zestien personen in Amsterdam | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||
verbleef.Ga naar voetnoot28. De aanleiding voor dit bezoek waren de gunstige berichten over steun aan het werk van de broeders die Le Long en anderen Zinzendorf hadden weten te melden. Le Long regelde de onderbrenging van het reisgezelschap en gedurende deze weken had Le Long veel gelegenheid om met de graaf te spreken. Ook Elisabeth le Long en de beide dochters Maria en Catharina sloten zich bij de Herrnhutters aan. In de daaropvolgende jaren ontwikkelde zich een nauwe vriendschap tussen de Le Long en de Broedergemeente. Zinzendorf stelde hem aan tot ‘Agent’ van de Broedergemeente en liet hem vooral zendingsaangelegenheden behartigen.Ga naar voetnoot29. Toen Zinzendorf de vriendenkring bij een later bezoek aan Amsterdam in november 1738 tot een volwaardige Herrnhutter gemeente verklaarde, gaf hij Le Long als Helfer een geestelijk ambt.Ga naar voetnoot30. De helpers in een Broedergemeente assisteerden de oudsten, waarbij de eersten vooral de uiterlijke belangen behartigden, terwijl de laatsten voor de zielzorg van de leden de verantwoordelijkheid droegen.Ga naar voetnoot31. Verder bekleedde hij de functie van secretaris van de zendingssociëteit der broeders in Amsterdam, het in 1738 of 1739 opgerichte Collegium de Propaganda Fide, waarin gereformeerden (Van Alphen), doopsgezinden (Deknatel) en Moravische broeders samenwerkten. Ook was hij secretaris van de door Zinzendorf opgerichte geheime Orde van het Mosterdzaad, waarin personen opgenomen werden die zich met hart en ziel voor het zendingswerk wilden inzetten.Ga naar voetnoot32. Ook op publicitair gebied maakte Le Long zich verdienstelijk voor de Herrnhutters. Afgezien van een herdruk en een tweede deel van Godts Wonderen met Zyne Kerke - waarover later meer - leende Le Long zijn naam aan een door hem vertaald verdedigingsgeschrift van de Herrnhutters.Ga naar voetnoot33. Hoewel andere strijdschriften zijn naam niet dragen, lijkt het ver- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||
moeden gerechtvaardigd dat Le Long bij de uitgave ervan betrokken was.Ga naar voetnoot34. Voor een viertal Franse vertalingen van werken van Zinzendorf nam Le Long de Nederlandse vertegenwoordiging op zich; deze boeken verkocht hij aan zijn huis.Ga naar voetnoot35. Na 1739 werd het stil rond Le Long; hij publiceerde geen eigen boeken meer en het zou tot 1750 duren voordat weer nieuwe werken van hem verschenen.Ga naar voetnoot36. Sommigen namen zelfs aan dat Le Long was overleden.Ga naar voetnoot37. Wat deed Le Long in deze jaren? Le Long kwam hoe langer hoe meer onder invloed te staan van de Herrnhutters. Regelmatig bezocht hij met zijn gezin de Broedergemeente 's Heerendijk, een naar het voorbeeld van Herrnhut gebouwde typische Ortsgemeine, even buiten IJsselstein.Ga naar voetnoot38. Ook in Amsterdam woonde hij de bijeenkomsten van de broeders bij, die soms in zijn huis plaatsvonden. Voor de gereformeerde kerkeraad moest Le Long zich voor zijn nauwe banden met de Broedergemeente verantwoorden. Op 12 november 1739 verzocht de kerkeraad hem ‘dat hij sig in het toekomende sal onthouden van het uyt- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||
geeven van de Herrenhutse boeken en van de kerkelijke gemeenschap met die menschen en derzelver conventiculen’. Tot tevredenheid van de kerkeraad beloofde Le Long aan dit verlangen te zullen voldoen, maar door zijn geweten geplaagd betuigde hij een week later zijn spijt over de gedane toezegging en verklaarde ‘dat hij niet konde nalaten met die menschen om te gaan en in hunne vergaderinge bij gelegentheyd te komen om met hun te singen en te bidden’. Voor de kerkeraad werd Le Long een probleem dat hen nog enige tijd zou bezighouden. Hij werd onder toezicht gesteld van zijn wijkpredikant en -ouderling, ‘en indien bevonden word dat hij gaat in eenigh Hernhuts conventicul, sal met hem gehandelt worden naar kerckelijke wetten’. Hoewel Le Long zijn contacten met de broeders geenszins afbrak, is de kerkeraad niet meer op de zaak teruggekomen.Ga naar voetnoot39. Le Long mocht in Amsterdam dan wel als Herrnhutter bekend staan en ook zichzelf als zodanig beschouwen, hij was officieel nog niet in de Broedergemeente opgenomen. De opname in de gemeente geschiedde pas wanneer de leidende broeders en zusters van de innerlijke overtuiging van het nieuwe lid waren overtuigd. Zo kon men personen, die intussen wel nauwe contacten met de gemeente onderhielden, jaren laten wachten. Hoewel de Herrnhutters er dus niet van konden worden beschuldigd overhaast proselieten te maken, was het feit dat niet-leden in nauwe verbinding met hen konden staan, voor de gevestigde kerken onacceptabel. Bovendien zagen de Herrnhutters het lidmaatschap van hun gemeente niet als onverenigbaar met het lidmaatschap van de traditionele kerken; zij beschouwden de Broedergemeente als bovenkerkelijke vereniging van christenen, die daarnaast lid bleven in hun eigen kerk. Juist het open karakter van de Broedergemeente, die onder leden van alle confessies wilde werken en zich niet door een eigen belijdenisgeschrift wilde profileren, was de gereformeerde synodes een doorn in het oog en zij drongen erop aan dat de Herrnhutters zich als zelfstandige kerk zouden manifesteren.Ga naar voetnoot40. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Als eerste lid van de familie Le Long mocht de jongste dochter Catharina op 25 november 1738 aan het avondmaal deelnemen. Zij werd vervolgens op 19 augustus 1741 in de Broedergemeente opgenomen.Ga naar voetnoot41. Al lang was het Le Longs wens een volwaardig lid te zijn, maar vooral Friedrich von Watteville, die als voorstander van 's Heerendijk de leiding over het werk van de Herrnhutters in de Republiek had, voelde hier weinig voor. Het strenge opnamebeleid blijkt ook andere Amsterdamse vrienden te hebben gestoord, want op 1 januari 1741 verklaarde de Amsterdamse gemeente zich zelfstandig van de leiding van de Broedergemeente en ging meteen over tot de opname van verschillende personen, van wie de opname tot dan geweigerd was. Onder hen was ook Isaäc le Long.Ga naar voetnoot42. In 's Heerendijk, dat aan de kant van Zinzendorf bleef staan en het handelen van de Amsterdammers afkeurde, werd hem echter voorlopig nog de toegang tot het avondmaal geweigerd.Ga naar voetnoot43. In augustus 1741 werd het conflict tussen 's Heerendijk en Amsterdam bijgelegd. Nu Le Long sinds 1739 niets meer publiceerde, had hij ook geen bron van inkomsten meer. Hij stond als ‘holländischer Agent’ geheel in dienst van de Broedergemeente, maar geld lijkt hij niet hiervoor gekregen te hebben. In december 1739 begon hij om te zien naar een goedkopere woning, omdat zijn huis in de Nieuwe Spiegelstraat bij de Prinsengracht hem te duur werd.Ga naar voetnoot44. In 1741 kenden de Amsterdamse broeders hem echter een jaarlijks traktement toe, ‘davon er bestehen kann’.Ga naar voetnoot45. In 1744 verlieten Le Long en zijn gezin Amsterdam. Er is wel eens beweerd dat het vertrek van de 61-jarige Le Long samenhing met de moeilijkheden die de verschijning in 1729 (!) van zijn Historische beschryvinge van de reformatie der stadt Amsterdam veroorzaakt heeft.Ga naar voetnoot46. De verhuizing van de familie Le Long naar het veertien kilometer ten noorden van Hanau gelegen slot Marienborn, dat met het nabij gelegen Herrnhaag het centrum van de Herrnhutter beweging vormde, hing echter samen met hun wens in een Broedergemeente te leven. Le Long had dit verlangen al in 1740 tegenover Friedrich von Watteville geuit, toen hij zijn voornemen te kennen gaf zich in 's Heerendijk te vestigen.Ga naar voetnoot47. Hiervan is het nooit gekomen door de ongunstige voorwaarden die er in IJsselstein ten aanzien van 's Heerendijk golden. Hoewel de Heerendijkers door de IJsselsteinse overheid en de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||
barones van IJsselstein, Maria Louise van Oranje, getolereerd werden, werden hun geen bijzondere voorrechten verleend. Men wilde iedere schijn van erkenning van de rechtzinnigheid van de broeders voorkomen, om zo de gereformeerden, die in deze jaren zeer fel tegen de Broedergemeente stelling namen, niet tot verder rumoer aan te zetten. Zo wilde Maria Louise, die rekening moest houden met de positie van haar zoon, de latere erfstadhouder Willem IV, die niet door de Herrnhutters gecompromitteerd wenste te worden, geen verdere uitbreiding van de nederzetting aan de IJssel. Zij kon de Herrnhutters ook niet toestaan af te wijken van het IJsselsteinse begrafenisreglement en hun doden in 's Heerendijk te begraven. In 1744 besloot de synode van de Broedergemeente in Marienborn om deze reden de gemeente van 's Heerendijk naar een andere plaats over te brengen. Naar 's Heerendijk kon Le Long dus niet verhuizen, maar zijn verlangen naar een Herrnhutter gemeente moet zo groot zijn geweest, dat hij niet kon wachten tot in de Nederlanden een nieuwe vestigingsplaats was gevonden. Eind mei 1744 vertrok het gezin Le Long naar Marienborn. Zijn waardevolle boekenverzameling liet hij in Amsterdam achter. Op 17 augustus werd Le Longs bibliotheek bij Salomon Schouten in de Kalverstraat geveild. In Marienborn moet hem niet voldoende ruimte ter beschikking hebben gestaan om de gehele collectie te behouden. Wel nam hij zijn complete verzameling Zinzendorfwerken en geschriften van en tegen de Broedergemeente, bestaande uit 290 delen, mee. Deze bood hij de Broedergemeente in 1760 voor 200 gulden te koop aan.Ga naar voetnoot48. Het is daarom voor een deel aan Le Long te danken dat het Uniteitsarchief in Herrnhut tegenwoordig over zo'n rijke bibliotheek kan beschikken; ook een groot aantal handschriftelijke documenten zijn blijkens de opschriften door toedoen van Le Long bewaard gebleven en in het archief beland. In Marienborn werkte Le Long als bibliothecaris.Ga naar voetnoot49. Elisabeth le Long werd op 26 juli 1745 tijdens een synode in Marienborn ingezegend tot ‘Diakonissin’.Ga naar voetnoot50. Dit ambt was de vrouwelijke pendant van het eveneens tijdens deze synode ingestelde ambt van ‘diakonos’, dat de bevoegdheid gaf | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tot de verkondiging van het evangelie en de bediening van de sacramenten. De dienst van de diakones beperkte zich tot de vrouwelijke gemeenteleden.Ga naar voetnoot51. Als diakones kreeg Elisabeth dus een aanzienlijk ambt - het echtpaar Le Long moet in deze tijd tot de toonaangevende groep binnen de gemeente behoord hebben. Behalve zijn vrouw had Le Long hier ook zijn beide dochters om zich heen. Maria le Long hoorde tot de ongehuwde zusters en haar zuster Catharina woonde hier met haar echtgenoot, de predikant Johann Theodor Angelkorte. Angelkorte was afkomstig uit Hemer (Westfalen), die al enige jaren contact met 's Heerendijk onderhield. Op 31 augustus 1743 was hij daar in de Broedergemeente opgenomen. Kort daarvoor, op 21 juli had hij zich met Caatje le Long verloofd en op 6 september van dat jaar trouwden zij. Het huwelijk werd op het stadhuis van IJsselstein voltrokken, waarna in 's Heerendijk de inzegening plaatsvond.Ga naar voetnoot52. Catharina stierf op 3 december 1744 in Marienborn. Zij werd begraven op de Herrnhutter begraafplaats in Herrnhaag, waar haar grafsteen nog steeds aanwezig is.Ga naar voetnoot53. In Marienborn kwam het echter al spoedig tot een verwijdering tussen de familie Le Long en de Broedergemeente. In de ledenlijsten treffen we Maria le Long op 4 mei 1747 voor het laatst aan. Haar ouders werden al langer niet meer genoemd.Ga naar voetnoot54. Le Long vestigde zich in 1747 - misschien al in 1746 - in Hanau. De reden voor het vertrek blijft onduidelijk. Lutjeharms veronderstelt een teleurstelling bij Le Long toen deze de gemeente van nabij had leren kennen. De stadsschrijver van Büdingen Alexander Volck, auteur van felle antiherrnhutter geschriften, noemt als aanleiding dat de Herrnhutters uit waren op Le Longs geld: ‘... dahero als der Holländer Le Long sein Geld und Kinder nicht des Grafen Disposition übergeben wolte, wurde er sehr heftig angelassen, und ihm angesagt, sich von der Gemeine wegzubegeben, welches er dann wohl zu- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||
frieden war, und Gott danckte, daß er so loß kam. Der Mann hatte ein so rudes Tractament nicht verdienet, denn er hatte der Gemeine ehedem in Holland sehr grosse Dienste gethan, allwo er so zu sagen der Gemeine Agent war, und alles in die übrige Welt-Theile besorgte. Da er aber hernach den Grafen und seine Arbeiter von nahen kennen lernen, so hat er gefunden, wes Geistes Kinder sie sind, wie andere auch dergleichen erfahren.’Ga naar voetnoot55. In 1750 herhaalde Volck zijn beschuldiging (hier in de Nederlandse vertaling door G. Kulenkamp): ‘Gy hebt den eerlyken Isaac Le Long ook van uwe Gemeente verwezen. Doch waarom? Dewyl hy U roofvogels zyne geld-beurs niet wilde geven’.Ga naar voetnoot56. Hoewel Volck doorgaans goed geïnformeerd was, blijft het de vraag of Le Longs kapitaal wel de moeite waard was. Enige duidelijkheid op de zaak werpt een brief van Zinzendorf aan Le Long uit 1753: ‘Ich bin noch immer nicht zufrieden, daß ich [sie] nicht mehr habe. Denn obgleich man einem in einer Commun nicht allemahl einräumen kan, wenn sonst 20 andere nachfordern konnten, so folgt nicht, daß man ihn nicht hätte beybehalten und gewiB an solchen Orten nach allen seinen Vergnügen accomodiren können, wo man entweder noch mehr isolirt, oder noch mehr à la large gewesen.’Ga naar voetnoot57. Uit de formulering valt op te maken dat het leven in Marienborn, dat een dichtbevolkte leefgemeenschap was, de ruim 60-jarige Le Long niet beviel en dat hij de rust en de ruimte opzocht. Tevens blijkt uit deze brief dat van een uitstoting, zoals Volck beweert, geen sprake kan zijn geweest. De laatste jaren van zijn leven woonde Le Long in Hanau vanwaar hij regelmatig Amsterdam bezocht. In 1749 stierf hier zijn echtgenote Elisabeth. Na een tussenpoze van elf jaar nam hij in 1750 de pen weer op. Op het laatst van zijn leven woonde Le Long in bij dochter Maria, die getrouwd was met Johann Christoph Büsing, sinds 1756 predikant bij de Nederlandse gereformeerde gemeente aldaar. Büsing had als proponent in Amsterdam in 1750 de verklaring van Jacob Lischy, gereformeerd predikant in Pennsylvanië, ‘ontdekkende de Herrnhuthsche grouwelgeheimen’, in het Nederlands vertaald.Ga naar voetnoot58. Dit was gebeurd op instigatie van de Amsterdamse predikant | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Gerardus Kulenkamp, één van de grootste bestrijders van de Herrnhutters in de Nederlanden. Zo had de eens overtuigd pro-herrnhutter familie Le Long zich verbonden met een anti-herrnhutter publicist. Op 5 juli 1762 overleed Le Long op 79-jarige leeftijd in Hanau. | |||||||||||||||||||||||||||||
Godts Wonderen met Zyne KerkeVan al zijn werken had de uitgave van Godts Wonderen met Zyne Kerke voor Le Longs persoonlijk leven wel de ingrijpendste gevolgen. Het vertaalwerk bracht hem in contact met de Herrnhutters, bij wie hij zich aansloot en om wie hij naar Duitsland verhuisde. Onder een enigszins verheven titelGa naar voetnoot59. deed Le Long deze verzameling teksten van ruim 750 pagina's het licht zien, die moest aantonen hoe God op wonderbaarlijke wijze protestanten uit Bohemen en Moravië aan het katholieke ‘antichristendom’ had doen ontkomen en hen in een nieuwe gemeente bijeengebracht. Het eerste stuk was een verhandeling over de opwekkingen in Bohemen en Moravië, de vlucht naar Duitsland en de stichting van Herrnhut, lopende tot 20 augustus 1727. De andere teksten waren bijvoorbeeld de statuten van Herrnhut en andere documenten die licht wierpen op de organisatie en theologie. Ook reisverslagen en brieven van zendelingen en berichten over het gemeenteleven in Herrnhut kregen een plaats in de bundel. Over de totstandkoming van Godts Wonderen bestaat onduidelijkheid. Bij verschillende auteurs is het beeld aan te treffen, dat Spangenberg nietsvermoedend zijn papieren aan Le Long liet lezen. De laatste zou echter op zijn eigen voordeel uit zijn en schreef, zonder Spangenberg van zijn ware bedoelingen op de hoogte te stellen, de documenten over. Toen een paar maanden later een andere Herrnhutter broeder, David Nitschmann, in Amsterdam was, vernam deze van Le Longs voornemen tot publikatie. Hij nam een exemplaar mee naar Herrnhut om het aan Zinzendorf voor te leggen. De graaf berustte in de uitgave, hoewel hij er niet erg mee ingenomen was. Toen Le Long in 1738 een tweede deel op de markt wilde brengen, zou Zinzendorf met succes de verschijning van het tweede stuk hiervan hebben voorkomen.Ga naar voetnoot60. Deze voorstelling van zaken is in overeenstemming met wat direkt bij de uitgave betrokkenen, Zinzendorf en Spangenberg, daarover in druk hebben | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||
beweerd. Zinzendorf schreef in 1748 over Le Long, die zich toen inmiddels had losgemaakt van de gemeente: ‘Herr Isaac Lelong, der davon lebte, hat mich um Erlaubniß gebeten, einige Documenta von Herrnhuth zu übersetzen, und die Erlaubniß dazu sehr schwer erhalten, und weil er sie nur halb bekommen, sich die übrige Helfte selbst genommen.... Allein die Ersehung des ersten Tomi [het eerste deel van Godts Wonderen], dessen besondere Materialien, Uebersetzungen etc. machten mich für den bereits versprochenen zweyten so besorgt, daß da ich ihn durch nichts, als durch meine persönliche Anwesenheit zurük zu halten getrauete, ich mich kurz resolvirte, je eher je lieber nach Amsterdam zu gehen.’Ga naar voetnoot61. Spangenberg gaf in de jaren 1773-1775 een achtdelige biografie van Zinzendorf uit. Zijn eigen ontmoeting met Le Long beschrijft hij daarin uitvoerig: ‘Ich hielt mich im Jahr 1734 als ich auf dem Wege nach Amerika war, einige Zeit in Amsterdam auf, und erkundigte mich bey der surinamschen Societät, wie sie es mit den Brüdern zu halten gedachten, wenn sich einige von ihnen nach Suriname zu gehen, entschliessen solten. Weil nun die Societät von den Brüdern wenig oder nichts wußte; so wurde ich ersucht, in einem schriftlichen Aufsatz eine kurze Nachricht von ihnen zu geben. Isaak Lelong, ein gelehrter und fleißiger Mann, hatte diesen Aufsatz ins Holländische zu übersetzen, und fand sich bewogen, genauer nach den Brüdern zu fragen. Ich unterhielt mich oft mit ihm, und vertraute ihm eines und das andere, was mir zur Hand war, um es für sich zu lesen. Er aber schrieb alles mit eigner Hand ab; und als hernach andere Brüder, bey Gelegenheit ihrer Reisen unter die Heiden, nach Amsterdam kamen, ließ er sich auch von ihnen geben, was ihm zu mehrerer Einsicht in dieser Sache diente. Nicht lange darauf schrieb er ein Buch ..., in holländischer Sprache, und ließ alles drukken, was ihm in die Hände gekommen war.... [Zinzendorf] hielt dafür, daß die härtesten Lästerungen gegen [die Brüdergemeine] nicht so gefährlich für sie wären, als diese Lobeserhebungen; suchte also die Herausgabe des zweyten Theils dieser Schrift, wo möglich, noch zu hindern; allein derselbe war grossentheils schon fertig, und überdem öffentlich versprochen worden; daß er ihn also nicht weiter zurükhalten konte.’Ga naar voetnoot62. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Moeten we nu in Le Long de slimme uitgever zien, die Spangenberg op slinkse wijze de documenten ontfutseld heeft en ze tegen de wil van de broeders heeft gepubliceerd? Het blijft vreemd dat er tussen Le Long enerzijds en Zinzendorf en de Herrnhutters anderzijds zo'n vertrouwelijke relatie kon ontstaan, wanneer hij hun vertrouwen eerst geschonden had. De Bruin plaatste al vraagtekens bij de voorstelling dat Le Long ‘anderen welbewust gegevens zou hebben “ontfutseld”’.Ga naar voetnoot63. Het feit dat zowel Zinzendorfs Naturelle Reflexiones als Spangenbergs Zinzendorfbiografie apologetisch van opzet zijn, gebiedt tot de nodige voorzichtigheid ten aanzien van de inhoud.Ga naar voetnoot64. De eerste poging tot de geschiedschrijving van de Nederlandse Broedergemeente deed Friedrich von Watteville, welk handschrift uit 1742 in verschillende exemplaren is overgeleverd.Ga naar voetnoot65. Watteville schrijft dat Spangenberg de papieren mee op reis had genomen met het doel ze te publiceren, en over de ontmoeting met Le Long: ‘Ja, sie wurden mit einander eins, daß Le Long dieselben in einem Tractat ... bekant mache, welches dieser auch kurz darauf bewerkstelligte’.Ga naar voetnoot66. Watteville stelde zijn bericht in januari en februari van 1742 op.Ga naar voetnoot67. Juist in deze tijd hield Spangenberg zich in 's Heerendijk op. Hij was eind december 1741 aangekomen, vertelde in de oudejaarsnacht over het begin van het werk van de broeders in de Nederlanden en vertrok weer op 6 februari.Ga naar voetnoot68. Watteville had zijn informatie dus uit de eerste hand en er is gegronde reden om aan het beeld dat Zinzendorf en Spangenberg later hebben geschetst, te twijfelen. Opheldering kan de correspondentie tussen Amsterdam en Herrnhut uit de jaren 1734 en later verschaffen. Spangenberg berichtte over zijn ervaringen in Amsterdam in een brief, die bij Staehelin is afgedrukt.Ga naar voetnoot69. Staehelin laat enkele passages weg, ook in de beschrijving van de ontmoeting met Le Long. Daarom volgen we hier het origineel: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘Dieser Mann [Le Long] kam auf die Gedancken, es würde gut seyn, wenn er von Herrnhut, davon man in Holland so wenig wüste, eine kurze Relation edirte und zwar in holländischer Sprache, weil er glaubte, es würde andern so erbaulich werden, als es ihm selbst gewesen. Ich aber sahe es nicht nur vor nüzlich, sondern auch vor nöthig an. Denn ich sahe, daß sich viele einen ganz fürchterlichen Concept von den mährischen Leuten machten. ... Darum habe ich ihm verschiedene Sachen communicirt, die zu seinem Vorhaben möchten dienlich seyn.’ Hoewel Spangenberg later zijn aandeel in het voornemen tot publikatie verzweeg, wordt uit deze passage duidelijk dat hij in 1734 zijn papieren met dit doel aan Le Long ter beschikking had gesteld. In Herrnhut was Le Longs voornemen niet onbekend gebleven; op 15 januari 1735 was Spangenbergs brief waarin hij het plan uit de doeken deed, aan de gemeente voorgelezen.Ga naar voetnoot70. Spangenberg schreef verder dat Le Long een exemplaar naar Herrnhut zou zenden zodra het boek klaar was, maar bedoelde hier als tijdstip vermoedelijk niet voordat het boek publiek zou worden gemaakt.Ga naar voetnoot71. Toch kreeg Zinzendorf al voor de verschijning een kans het boek in te zien. Eind april was een andere Herrnhutter, David Nitschmann, in Amsterdam en deze kreeg de inmiddels gezette tekst onder ogen. Hij vond het raadzamer het boek eerst aan de graaf voor te leggen, ‘weil verschiedene Personen darin mit Namen genannt waren, denen solches in Deutschland Verfolgung zuziehen könnte’.Ga naar voetnoot72. Nitschmann moet hierbij gedacht hebben aan de uitvoerige beschrijvingen van de vluchtwegen van de Moraviërs en de rol van de leiding van de gemeente daarin. Le Long stemde ermee in, Zinzendorfs antwoord af te wachten. Zinzendorf kwam eind mei in Herrnhut terug van een reis naar Kopenhagen en Zweden. De graaf vond echter heel wat passages in het boek die hij liever veranderd wilde zien en op 2 juni schreef hij Le Long, Godts Wonderen nog niet te laten verspreiden. Hij wilde hem enkele wijzigingen toesturen, die beslist nog in het boek verwerkt moesten worden: ‘Au nom de Dieu, Mr., ne publiez pas ce livre tel qu'il est, sans les alterations nécessaires, que je vous indiqueras’.Ga naar voetnoot73. Hij stelde voor om de bladzijden met wijzigingen te laten herdrukken en de oorspronkelijke pagina's niet te verspreiden. Zinzendorfs bezorgdheid betrof inderdaad de Moravische vluchtelingen en zijn rol | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||
daarbij: ‘Vous pouvies ruinier les frères en Moravie; il y a par ci par la des circonstances qui sont absolument fausses, et de recits vrais mais sans vraisemblance’. En aan de Herrnhutter gemeente werd uitgelegd dat in het boek ‘Sachen sind, welche auf des Herrn Grafen Thun hinauslaufen, an denen sie aber unschuldig ist’.Ga naar voetnoot74. Sinds 1732 was de verhouding van Zinzendorf tot het hof in Dresden uiterst gecompliceerd. De grote onrust die van Herrnhut uitging op het godsdienstig leven in Saksen en de aanhoudende stroom vluchtelingen, waarvan sommigen naar hun land terugkeerden om nieuwe emigranten tot de vlucht aan te sporen, hadden Zinzendorf aan het hof weinig geliefd gemaakt. Bovendien stond hij zowel bij de orthodoxe lutherse geestelijkheid als de aanhangers van het piëtisme van Halle slecht aangeschreven en lieten ook Zinzendorfs hooggeplaatste familieleden, die zijn activiteiten niet konden goedkeuren, niet na hem aan het hof verdacht te maken.Ga naar voetnoot75. Onder deze omstandigheden leek het Zinzendorf niet verstandig dat zijn naam zo nadrukkelijk met de gebeurtenissen in verband werd gebracht, waarom hij Le Long verzocht het boek op enkele plaatsen bij te stellen. Le Long was niet zeer gelukkig met het onvoorziene oponthoud en schreef ten antwoord, ‘daß er ins holländische nur Sachen übersetzt habe, die wirklich edirt seien. Der Geheimrat Moser habe ihm dazu Bohn [?] gemacht und er das drum drucken lassen und die Documente auch treulich [übersetzt?; woord ontbreekt in origineel]’.Ga naar voetnoot76. Le Long verbaasde zich dus over Zinzendorfs bezwaren tegen publikatie van teksten die reeds eerder in druk waren verschenen. Hoe duister het hier geciteerde antwoord ook mag zijn, van belang is dat Le Long zijn bron noemt: geheimraad Moser. De jurist Johann Jakob Moser (1701-1785), begonnen als professor in Tübingen, later geheimraad van Frederik Willem van Pruisen en aan andere Europese hoven, was een veelschrijver, die bij tijden van zijn pen moest leven en publiceerde over juridische onderwerpen, politieke geschiedenis en kerkgeschiedenis.Ga naar voetnoot77. De piëtistisch georiënteerde Moser gaf sinds 1733 de reeks Altes und Neues aus dem Reich Gottes uit.Ga naar voetnoot78. Inderdaad blijken enkele gedeelten van Godts Won- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||
deren hierin voor te komen. Ook het eerste stuk, het ‘Gedenkwaardig Verhaal van de Boheemsche en Moravische Broeders’ (p. 1-104), dat tot nu aan Le Long werd toegeschreven,Ga naar voetnoot79. blijkt van Moser te stammen.Ga naar voetnoot80. Al eerder hadden Moser en Le Long over eenzelfde onderwerp gepubliceerd: de Salzburgers.Ga naar voetnoot81. Le Long volgde in het ‘Gedenkwaardig Verhaal’ in grote lijnen de tekst van Mosers ‘Neueste Nachricht’, maar wijzigde op enkele punten de volgorde. Hij voegde nieuw toe de afbeelding met de beschrijving van Herrnhut.Ga naar voetnoot82. Toch is Moser, net zomin als Le Long, de eigenlijke schrijver van het ‘Gedenkwaardig Verhaal’. Ook hij maakte gebruik van reeds bestaand materiaal, dat hij in druk uitgaf en waaraan hij verdiende. Mosers bron voor de ‘Neueste Nachricht’ is een verhandeling uit 1727 die in meerdere exemplaren onder verschillende titels in Herrnhut overgeleverd is en waarvan de auteur de graaf von Zinzendorf zelf was.Ga naar voetnoot83. Zinzendorf had de Historie geschreven als vervolg op de door hem naar Comenius bewerkte geschiedenis van de Boheemse Broederuniteit. De tekst werd alleen als handschrift verspreid in Herrnhut, maar was al spoedig ook daarbuiten bekend. Een afschrift stuurde Zinzendorf namelijk mee toen hij Comenius' Historia Fratrum Bohemorum, dat hij uit de raadsbibliotheek in Zittau had geleend, in 1728 retourneerde.Ga naar voetnoot84. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Aangezien Zinzendorf zelf de auteur was van het ‘Gedenkwaardig Verhaal’ kunnen we ons zijn gevoeligheid ten aanzien van de formulering van de tekst beter voorstellen. De graaf gebood Le Long de tekst dus bij te stellen - van werkelijke tegenwerking is tot dusverre niets gebleken. Zinzendorfs auteurschap was Le Long vermoedelijk niet bekend. Hoewel Le Long de graaf vroeg hem niet langer op te houden, gehoorzaamde hij aan diens wens tot wijziging van het reeds gedrukte boek. Zinzendorfs precieze aanwijzingen zijn niet bewaard gebleven, maar uit Godts Wonderen is wel op te maken in welke gedeelten hij wijzigingen liet aanbrengen. Bij collatie (zie bijlage) blijken inderdaad onregelmatigheden in de samenstelling van het boek voor te komen. Zo zijn er in verschillende katernen bladen losgesneden en vervangen door nieuwe (zogeheten cancellantes).Ga naar voetnoot85. De meeste katernen bleven na wijziging even groot; alleen katern 2A is ingekort en hier zijn dus gedeelten uit de oorspronkelijke tekst weggelaten. Andere, kleine correcties zijn aangegeven in een laatste katern: ‘Noodige Verbeeteringen, die my na 't afdrukken van 't werk eerst zyn toegezonden’, bestaande uit twee bladen. Kennelijk waren de veranderingen die door middel van een cancellans aangebracht werden van dien aard dat de lezer de oorspronkelijke lezing niet diende te weten. Veruit de meeste correcties zijn aangebracht in het eerste stuk, het verhaal over de eerste jaren van Herrnhut. Andere cancellantes vinden we aan het einde van de ‘Confirmatie-vraagen’; in een brief van Daniel Ernst Jablonsky, hofprediker in Berlijn, aan Zinzendorf, gedateerd 21 oktober 1729, welke brief aan het einde gekort moet zijn; en tenslotte in het beroepingsschrijven van Zinzendorf aan Friedrich Christoph Steinhofer (1706-1761) als predikant van Herrnhut, gedateerd 15 december 1732 en het verzoek van de Herrnhutter gemeente van 15 september 1732 om een predikant. De laatste twee stukken zijn in hun geheel als cancellantes gedrukt en het is mogelijk dat ze in de oorspronkelijke versie van Godts Wonderen niet voorkwamen en dienden ter vervanging van een ander stuk. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bij vergelijking van het ‘Gedenkwaardig Verhaal’ met de tekst van Moser blijkt dat Zinzendorf zijn eigen rol bij de vestiging van de vluchtelingen in Berthelsdorf liet schrappen (p. 11-14 = A6.7). Dat hierdoor verderop de ‘tydinge ... van de stichtinge eener nieuwen Gemeente te Bertholsdorff’ (p. 20) niet meer duidelijk was, moest de lezer maar voor lief nemen. Ook ten aanzien van Friedrich von Watteville moest Le Long zwijgzamer zijn. Waar bij Moser nog gesproken wordt over diens rol bij de slechting van geschillen en over diens arrestatie, is in de gecorrigeerde versie niets meer terug te vinden (p. 29 = B7). De cancellans D7 diende om een opmerking over een voorteken weg te laten (p. 61).Ga naar voetnoot86. De andere wijzingen die door middel van cancellantes zijn aangebracht, betreffen stukken waarvoor Moser niet als bron heeft gediend. Nadat Le Long Zinzendorfs aanwijzingen had ontvangen, liet hij behalve de cancellantes het voorwerk drukken: de titelpagina, een opdracht aan de graaf (gedateerd 1 augustus 1735), een voorwoord, een gedicht door Joannes Deknatel (eveneens gedateerd 1 augustus 1735) en een inhoudsopgave. Zinzendorfs verzoek om Godts Wonderen niet aan hem op te dragen, was, zo antwoordde Le Long naar Herrnhut, te laat gekomen - het boek was al klaar en verspreid.Ga naar voetnoot87. De verschijningsdatum moet in augustus of uiterlijk in september 1735 gelegen hebben.Ga naar voetnoot88. Het boek voldeed aan het beoogde doel. De ervaringen van de Herrnhutter zendeling, die kort na het verschijnen in Amsterdam verbleef, zijn al genoemd. De gereformeerde predikant Hieronymus van Alphen informeerde na het lezen van Godts Wonderen enthousiast naar de broeders. Le Long bracht hem in contact met DeknatelGa naar voetnoot89. en het was Van Alphens echtgenote, Judith Huber, die prinses Maria van Oranje in Leeuwarden op het boek attent maakte.Ga naar voetnoot90. De prinses vatte na lezing het idee op om Zinzendorf in haar baronie IJsselstein een tweede Herrnhut, het latere 's Heerendijk, te | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||
laten stichten.Ga naar voetnoot91. De positieve respons uit Amsterdam was voor Zinzendorf een paar maanden later aanleiding om zelf Amsterdam te bezoeken. | |||||||||||||||||||||||||||||
De tweede drukDe belangstelling voor Godts Wonderen moet een tweede druk gerechtvaardigd hebben. Al in 1736 bereidde Le Long een herdruk voor. Hij bekeek in hoeverre de tekst van het eerste deel gewijzigd moest worden. Zo dacht hij er over om hoofdstuk 12, ‘Van den zoogenaamde Banden-Conferentien’ (kleine zielzorgelijke gespreksgroepen), weg te laten omdat hierover bij het publiek misverstanden bleken te zijn ontstaan. Zinzendorf stemde met de weglating in, maar om de een of andere reden heeft men later hiervan afgezien; in de tweede druk bleef het hoofdstuk over de Banden gehandhaafd.Ga naar voetnoot92. Le Longs bedoeling was een vermeerderde druk uit te geven, met aanvullende documenten die hem uit Herrnhut werden opgestuurd. Dit stuitte echter op bezwaren bij drukker Adriaan Wor, die vreesde dat bezitters van de eerste druk niet zouden besluiten tot aankoop van een vermeerderde druk. In overleg met Wor werd daarom besloten het eerste deel, zoals het was, te herdrukken en de nieuwe stukken in een tweede deel onder te brengen.Ga naar voetnoot93. In de tweede druk werden de correcties van Zinzendorf in de tekst verwerkt. De verschijningsdatum moet in het voorjaar van 1738 gelegen hebben.Ga naar voetnoot94. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een variante drukEr bestaat nog een variante druk, die op het eerste gezicht niet afwijkt van de gewone tweede druk. De titelpagina spreekt van een ‘Tweede druk’ en ook de tekstindeling is van het begin tot het einde gelijk aan die van de tweede druk.Ga naar voetnoot95. Toch is de variant van het begin tot het einde opnieuw gezet, waarom we eigenlijk van een derde druk moeten spreken. Het zetten is nauwkeurig naar de tweede druk gebeurd; enkele in het oog springende verschillen tussen beide drukken worden in de bijlage genoemd. Op grond van de verschillen kunnen we - met een zeker voorbehoud - vaststellen welke van de twee ‘tweede drukken’ de oudere is, met andere woorden: welke de tweede en welke de derde druk is. Daar de tekstindeling van beide drukken gelijk is (op de reden hiervan wordt later ingegaan), kunnen we met zekerheid zeggen dat de een naar de ander gezet is. Van de oudere druk mogen we daarom veronderstellen dat het verloop van de tekstindeling het meest logisch is - de tekst werd zó gezet als het het beste uitkwam, want de zetter hoefde zich niet aan een voorbeeld te houden.Ga naar voetnoot96. Op grond van deze veronderstelling kunnen we tot een datering komen. In de ene versie (gemakshalve A genoemd) blijkt op p. 1 (Ala) een onnodig grote ruimte rond de initiaal ‘O’ opengelaten, terwijl de (grotere) initiaal in de andere versie (B) precies de in de tekst uitgespaarde ruimte inneemt. De zetter wilde zich qua tekstverdeling nauwkeurig aan het voorbeeld houden, maar op het moment van het zetten was een even grote initiaal ‘O’ niet beschikbaar. Daarom moest de zetter zich behelpen door een grotere ruimte rond de initiaal open te laten. Hieruit kunnen we concluderen dat het exemplaar met de kleinere initiaal (A) gezet is naar het exemplaar met de grotere initiaal (B).Ga naar voetnoot97. Nog een andere uiterlijk kenmerk kunnen we bij de datering betrekken. In exemplaar B zijn van het katern Z twee bladen weggesneden. Kennelijk had de drukker de tekst opgedeeld om zo meerdere zetters tegelijk aan het werk te zetten. Naar de eerste druk had men uitgerekend waar katern Z zou | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||
eindigen en katern 2A beginnen.Ga naar voetnoot98. Bij het zetten van katern Z bleek echter dat bij de berekening een vergissing gemaakt was en dat er niet voldoende tekst was om het hele katern te vullen. De bladen Z7 en Z8 zouden onbedrukt blijven en bij het binden werden ze uit het katern gesneden. Ook de paginering bleek door de rekenfout niet uit te komen; daarom sprong men van p. 361 (Z5a) naar 366 (Z5b) en zo sloot de paginering van katern Z toch keurig op die van 2A aan. In exemplaar A is het Z-katern zo geconstrueerd dat er geen sporen van afgesneden bladen in het boekblok te vinden zijn; de pagina's zijn in de vorm geplaatst, niet volgens de gewoonlijke octavo-indeling, maar zo dat er een katern van drie dubbelbladen geconstrueerd kon worden. Dit verschil in de wijze hoe de vergissing bij het berekenen van de overgang tussen de katernen Z en 2A is verholpen, kan helpen bij het oplossen van de vraag welke druk de oorspronkelijke tweede en welke de derde druk is. Bij het exemplaar dat het eerst gezet werd, zal de berekeningsfout pas bemerkt zijn tijdens het zetten van katern Z. Bij de latere druk wist de zetter vooraf reeds dat katern Z kleiner zou uitvallen. Hiervan uitgaande mogen we verwachten dat het verkleinen van katern Z in de eerdere druk op een wat onhandiger wijze geschied is, terwijl dat in de latere druk, waarbij men immers van het begin af rekening kon houden met het kleiner uitvallen van katern Z, op een nettere manier gebeurd kan zijn. Ook nu luidt de conclusie dat B de tweede en A de derde druk is. | |||||||||||||||||||||||||||||
Een tweede deelIn 1738 verscheen niet alleen de herdruk van Godts Wonderen maar ook een tweede deel. Al vroeg moet Le Long aan een vervolg op de eerste bundel hebben gedacht. Spangenberg had al in december 1734 aan Zinzendorf geschreven dat hij Le Long, indien het eerste deel goed gelukt was, meer materiaal kon sturen.Ga naar voetnoot99. Al voor het verschijnen van het eerste deel lijkt hij aan het vervolg gewerkt te hebben en hij had ook het een en ander verzameld.Ga naar voetnoot100. Vlak na het verschijnen van deel I vroeg hij Zinzendorf om meer materiaal.Ga naar voetnoot101. Zinzendorf beweerde in 1748 dat één van de redenen voor zijn bezoek aan Amsterdam in 1736 het tegenhouden van het tweede deel van Godts | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Wonderen was.Ga naar voetnoot102. Van zijn tegenwerking blijkt echter niets. Integendeel, hij beloofde Le Long mee te werken en hem meer materiaal ter beschikking te stellen. Aansluitend aan zijn bezoek aan Amsterdam reisde de graaf naar Leeuwarden. Onderweg corrigeerde hij Le Longs materiaal nog eens grondig.Ga naar voetnoot103. Zinzendorf had beloofd na zijn terugkeer in Herrnhut spoedig meer materiaal te sturen, maar hij kon deze belofte niet na komen. In Kassel bereikte hem het bericht van zijn verbanning uit Saksen, zodat hij niet naar Herrnhut kon doorreizen. Vanuit Ebersdorf in Thüringen, waar de familie van zijn vrouw Erdmuth Dorothea Reuss woonde, probeerde Zinzendorf zijn zaken te regelen. Le Long was hij niet vergeten. A1 op 3 mei schreef hij hem: ‘Wegen der andern Schrifften schäme ich mich und will nichts mehr procrastiniren [uitstellen] ..., doch sol Br. Schellinger alles mitbringen. ... Br. Schellinger wird bey seiner Zurückkunft eine Menge Sachen mitbringen’.Ga naar voetnoot104. De Amsterdamse koopman en vriend van de broeders Jakob Schellinger was met zijn vrouw naar Herrnhut gereisd en Zinzendorf hoopte dat zij de beloofde documenten mee terug naar Amsterdam konden nemen. Toch lukte het de graaf niet om materiaal bijeen te krijgen. Aan Conrad Lange, die de nederzetting in IJsselstein tot stand moest brengen, vroeg hij: ‘Mach' doch Le Long gut, das ich ihm nichts mit Schellingern geschickt. Mein Exilium läst mir nicht zu, die Sachen zusammen zu kriegen, so viel Mühe ich mir auch gebe’.Ga naar voetnoot105. Ook aan Le Long schreef de graaf en hij stelde voor, in plaats van het beloofde, berichten over de verschillende zendingsgebieden van de broeders te sturen: ‘Wäre es nicht gut, ich sendete Ihnen die Berichte aus denen Colonien?’. Nog meer wilde hij sturen, ‘aber ich habe meine Acten nicht da’.Ga naar voetnoot106. Hoewel dus Zinzendorf niet in staat was onmiddelijk geschikte stukken voor het tweede deel van Godts Wonderen te sturen, moge zijn bereidheid tot medewerking duidelijk zijn. De samenstelling van het tweede deel werd een langdurige geschiedenis. Watteville, die sinds augustus 1737 de leiding over de activiteiten van de Herrnhutters in de Nederlanden had, probeerde Zinzendorf herhaaldelijk ertoe te bewegen kopij te sturen, maar het leek alsof de graaf zijn interesse voor de uitgave verloren had. Watteville schreef: ‘Lieber Bruder, wenn Du doch einmahl an Le Long schriebest und seine Briefe beantwortetst. Er verdient's doch um uns, denn er gibt sich so viel Mühe. Hierbey ist der Plan von Thom. 2 der Herrnhutischen Historie. Wenn Du Dir köntest die Mühe geben und die Materien alle noch einmahl durchsehen’. En een maand later: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘Komt nichts nach zu der Herrnhutischen Historie?’.Ga naar voetnoot107. Ook bij Spangenberg, die nog in Amerika verbleef, probeerde Le Long materiaal los te krijgen, maar deze bleek ditmaal terughoudender.Ga naar voetnoot108. Uiteindelijk stuurde Zinzendorf in januari 1738 weer een paar brieven die opgenomen konden worden.Ga naar voetnoot109. Inmiddels was Le Longs drukker, Adriaan Wor, in dezelfde maand met het drukken begonnen.Ga naar voetnoot110. Wat gereed was, moest echter voorlopig blijven liggen, omdat Le Long nog steeds op meer stukken wachtte. In het najaar van 1738 kwam tenslotte het tweede deel uit. De opzet van dit deel is gelijk aan die van het eerste deel. Het bestaat uit 26 stukken, die voornamelijk de organisatie van Herrnhut en de positie van Zinzendorf binnen de gemeente betreffen. Had deel I nog overwegend een stichtelijk karakter, in deel II zijn de opgenomen documenten zo gekozen dat ze duidelijkheid moesten verschaffen over punten waarop de graaf en de gemeente werden aangevallen. Vergeleken met deel I was de omvang de helft kleiner en het was duidelijk dat Le Long eigenlijk meer voor ogen had gestaan. Hij sprak van een ‘Tweede Deels Eerste Stuk’ en noemde in het voorwoord de wens van drukker Wor dat het voorlopig bij dit eerste stuk zou blijven: ‘doch op 't Versoek des Drukkers met de helft van dit Deel thans moeten afbreeken, tot voldoeninge der geenen die 'er seer na verlangden sullende het overige met der tydt volgen’.Ga naar voetnoot111. Was alleen Wors ongeduld de reden voor de onvolledige uitgave van deel II of was er nog iets anders aan de hand? Het was de verdienste van Godts Wonderen met Zyne Kerke dat de Herrnhutter beweging in de Nederlanden bekendheid en aanhang verkreeg. De nieuwe godsdienstige groepering werd aanvankelijk door verschillende individuele gereformeerde predikanten met sympathie begroet. In 1738 sloeg echter de stemming om. In juli 1738 vergaderde de gereformeerde Zuidhollandse synode in Den Haag. Tijdens deze vergadering kwamen de Herrnhutters voor het eerst ter sprake. In IJsselstein, dat onder de Zuidhol- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||
landse synode viel, hadden de broeders een nederzetting gebouwd en leken zij vaste grond gevonden te hebben. De synode besloot een onderzoek in te stellen naar de leer van deze lieden. Een andere plaats waar de Herrnhutters bijeenkomsten hielden was Amsterdam. Op het bericht van de besprekingen van de synode in Den Haag besloot de Amsterdamse kerkeraad een onderzoek naar de Herrnhutters in te stellen. Op 4 september 1738 concludeerde de Amsterdamse onderzoekscommissie dat de leer der Herrnhutters onrechtzinnig was. Het gevaar bleek daarbij reeds zo ver in de gereformeerde kerk doorgedrongen, dat tenminste twee gereformeerde predikanten, Van Alphen en Franco de Bruin, voor de broeders gewonnen waren. De kerkeraad besloot zijn leden door middel van een herderlijk schrijven ernstig tegen de Herrnhutters te waarschuwen.Ga naar voetnoot112. Tijdens het onderzoek stuitte de Amsterdamse kerkeraad natuurlijk op Le Longs Godts Wonderen met Zyne Kerke. Bij gebrek aan officiële Herrnhutter leergeschriften wilde de kerkeraad weten of zij dit boek aan het onderzoek ten grondslag konden leggen en riepen Le Long voor de commissie om hem naar de echtheid van de door hem opgenomen stukken te vragen.Ga naar voetnoot113. Ook de reeds gedrukte gedeelten van deel II had de kerkeraad onder ogen gekregen. Aangezien daarin ‘verschijdene scherpe, en aanstootelijke uytdrukkingen’ stonden, verzocht de kerkeraad drukker Wor het boek voorlopig achter te houden. Le Long ging ermee accoord het gedeelte van het voorwoord waartegen de kerkeraad bezwaar had, weg te laten.Ga naar voetnoot114. Inderdaad is het voorwoord gekort: twee bladen zijn uit het eerste katern weggesneden. De kerkeraad was nu tevreden gesteld en Wor besloot deel II op de markt te brengen. In de pennestrijd die inmiddels tussen voor- en tegenstanders van de Herrnhutter beweging ontstond, koos Wor echter de kant van de kerkeraad. Hij kreeg de opdracht voor het drukken en uitgeven van de Herderlyke brief en voortaan zouden bij hem geen pro-Herrnhutterse geschriften meer verschijnen. Op de voltooiing van deel II - waarvan immers enkel het eerste stuk was verschenen - heeft hij niet meer aangedrongen. Het is aannemelijk om in dit verband ook de verschijning van de als tweede druk gecamoufleerde derde druk van het eerste deel van Godts Wonderen te zien. De derde druk, die opzettelijk zoveel mogelijk op de tweede moest lijken en die ook op de titelpagina als zodanig werd aange- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||
duid, mocht niet de indruk wekken een nieuwe druk te zijn. De controverse die ontstond na het verschijnen van de Herderlyke brief stelde de Herrnhutters immers in het middelpunt der belangstelling en werken over hen werden vlot verkocht. Watteville schrijft: ‘... zugleich [met de Herderlyke brief] kam der 4 Predikanten Protest dagegen auch ans Licht unter Herrn de Bruin Nahmen. Das macht ein solch enzezliches Aufsehen in der Statt Amsterdam und gantz Holland, daß wir durch öffentlichen Drommelschlag nicht bekanter hätten gemacht werden können. Das Protest ist bereits seit 8 oder 16 Tagen über 18.000 Mahl verkaufft. ... Ich habe mich manchmahl recht divertiert [vermaakt], wenn ich hier und da unbekanterweise in einen Buchladen kam und hörete die Discurse pro und contra nos, wiewohl ich sagen kann, daß ich nichts sonderliches wieder uns gehört, aber viel wieder den Kirchen-Rath, und das beständige Schelten auf den Kanzeln.’Ga naar voetnoot115. Zo moet ook de tweede druk van Godts Wonderen met Zyne Kerke snel zijn uitverkocht en leek er toch voldoende vraag te bestaan. In allerijl werd een derde druk voorbereid, die uiterlijk echter niet van de tweede mocht verschillen. Het is mogelijk dat Wor de kerkeraad, die met een derde druk weinig gelukkig geweest was, niet als klant wilde verliezen, maar evenmin de winst van Godts Wonderen wilde mislopen. Het grote aantal zetfouten in de derde druk is uit deze haast te verklaren. Voor proeflezen was nauwelijks tijd, anders was een grove zetfout als bijvoorbeeld de omgedraaide 7 op p. 249 nooit onopgemerkt aan het oog van de corrector voorbijgegaan! De graaf was in oktober 1738 in Amsterdam gearriveerd en had van nabij de verwikkelingen rond de Herderlyke brief meegemaakt. Voor hem was de brief een grote teleurstelling in zijn streven de verschillende geloofsrichtingen nader tot elkaar te brengen. Waar Zinzendorf twee jaar tevoren nog met groot enthousiasme door verschillende gereformeerde predikanten was ingehaald en waar in het Collegium de Propaganda Fide het zendingswerk op oecumenische grondslag ter hand was genomen, betekende de stellingname van een invloedrijke gereformeerde instantie als de Amsterdamse kerkeraad een grote tegenslag. Tot het laatst trachtte Zinzendorf in gesprek met de kerkeraad te komen en de verschijning van de Herderlyke briefte verhinderen. Als Zinzendorf ooit geprobeerd heeft de publikatie van deel II van Godts Wonderen te verhinderen, zoals hij immers beweert, dan kan dit alleen tijdens dit verblijf in Amsterdam zijn gebeurd. Van eerdere pogingen daartoe is niets gebleken, enkel van zijn medewerking. De rest van deel II is nooit verschenen. Zinzendorf kon weinig enthousiasme opbrengen voor de verdedigingsgeschriften die Watteville en de Nederlandse vrienden uitbrachten en die naar zijn mening slechts olie op het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vuur waren. Voor nieuwe publikaties in de trant van Godts Wonderen moet hij de tijd niet geschikt hebben geacht. Het leek de graaf het beste niet nodeloos meer weerstanden op te roepen en de zaak eerst te laten betijen. Twee jaar later, toen gebleken was dat de tegenstand tegen de Broedergemeente van de kant van de gereformeerde en lutherse orthodoxie niet van voorbijgaande aard was, zag Zinzendorf in het uitgeven van authentieke documenten weer een middel tot verdediging. Sedert 1740 liet hij de zogenaamde Büdingische Sammlungen drukken.Ga naar voetnoot116. Hierin werd een groot deel van de stukken die al eerder Le Long in vertaling had uitgegeven wederom opgenomen met soortgelijke stukken, in de hoop iets van de tegenstand tegen de broeders weg te kunnen nemen en het handelen van de gemeente te rechtvaardigen. Eind 1738 echter leek het de graaf voor de broeders het beste zich voorlopig stil te houden. | |||||||||||||||||||||||||||||
Tot slotDe totstandkoming van Godts Wonderen is van meet af een ‘internationale’ onderneming geweest. Een Amsterdams publicist kreeg zijn materiaal uit het Saksische Herrnhut aangeleverd en over de precieze inhoud werd over en weer gecorrespondeerd. Wanneer Zinzendorf en Spangenberg, de twee Herrnhutters die onmiddelijk bij de uitgave betrokken waren, later suggereren dat zij met de publikatie niets te maken hebben gehad en dat zij deze zelfs hebben proberen te verhinderen, dan blijkt dit, op grond van de bronnen, niet juist te zijn. Spangenberg had Le Long bewust materiaal voor de uitgave verschaft en hoewel Zinzendorf Le Long enkele wijzigingen in de reeds gedrukte tekst heeft laten aanbrengen, heeft de graaf de uitgave nooit verboden. Toen hem in 1735 door de prinses van Oranje een oordeel werd gevraagd over het boek, distantieerde Zinzendorf zich dan ook niet van de inhoud. Ook ten aanzien van deel II moet men constateren dat Zinzendorf geenszins heeft getracht de uitgave te verhinderen, en herhaaldelijk is zijn bereidheid tot medewerking gebleken. Nu was Spangenberg wat gereserveerder met het verstrekken van documenten, maar deze terughoudenheid betrof eerder het publiceren van materiaal over zijn eigen werk in Pennsylvanië, dan over de Broedergemeente in het algemeen. Eens te meer blijkt de noodzaak tot voorzichtigheid ten aanzien van biografische teksten, zeker wanneer ze een apologetisch doel dienen. Helaas is dit het karakter van de meeste 18e-eeuwse publikaties van de Herrnhutters. Aangevallen van vele kanten - van de Duitse lutherse orthodoxie, de piëtisten van Halle, de gereformeerden in de Nederlanden, regeringsinstanties | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in bijv. Dresden en Büdingen - moesten zij zich voortdurend verdedigen. Ook bronnenpublikaties als de Büdingische Sammlungen en later de Barbysche Sammlungen hadden dit als doel.Ga naar voetnoot117. Na de dood van Zinzendorf trachtten Spangenberg en zijn collega's de Broedergemeente in rustiger vaarwater te leiden door zich op theologisch gebied van de uitzonderlijke ideeën van de graaf te ontdoen. De theologische werken uit die tijd, Spangenbergs Zinzendorfbiografie, de geschiedenis van de Broedergemeente door David Cranz, de geschiedenissen van het zendingswerk - alle hadden tot doel het meer conventionele gezicht van de Broedergemeente, zoals het in de ogen van de generatie van na 1760 eruit hoorde te zien, naar buiten en binnen toe te presenteren en te bevestigen.Ga naar voetnoot118. De reden dat Zinzendorf en Spangenberg zich in latere jaren van Godts Wonderen distantieerden moet erin gelegen hebben dat zij toen in dit boek een aanleiding zagen voor het ontstaan van de grote en onverwachte weerstand binnen de gereformeerde kerk in de Nederlanden. Totdat het verzet onder de gereformeerde predikanten in de loop van 1738 ontstond, had echter niemand grote bezwaren tegen Le Longs publicitair werk. Le Long had dus niet het vertrouwen van de graaf en de gemeente geschaad; integendeel, men zag hem als een bekwaam man, van wiens ijver de Herrnhutters vele jaren dankbaar gebruik maakten, totdat Le Long zelf zich uit de Broedergemeente terugtrok. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||
BijlageBibliografische beschrijving van I. le Long, Godts Wonderen met Zyne Kerke.
Hier volgt een bibliografische beschrijving volgens de zgn. quasi-facsimile methode (P. Gaskell, A new introduction to bibliography (Oxford, 1974) 321-335). Door middel van onderstreping wordt het gebruik van rood in de titel aangegeven. De s-t-ligatuur in de woorden Gesticht en opgestelt is hier niet weergegeven.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘Godts Wonderen met Zyne Kerke’ (God's wonders with His Church): Isaäc le Long and the MoraviansIn 1735 Isaac le Long, a well known Amsterdam publicist of his day, published a book entitled: Godts Wonderen met Zyne Kerke, which described the pietist community in Herrnhut, Saxony. The book was widely read in the Netherlands and it gave the Herrnhuters (or Moravians) publicity throughout Holland, enabling to extend their work to this country and the Dutch colonies. Le Long, with his family then joined the Unity of the Brethren (Moravian Church). However, for reasons which remain unclear, they left the Church in 1746/1747. Although leading Moravians later tried to deny their own contribution to Le Long's publication of Godts Wonderen which had served to not only enhance support for the Moravians, but also precipitated intense protests amongst contemporary reformed theologians - they had been actively involved in the preparations for the book. |
|