Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
Pierre Delsaerdt
| |
[pagina 134]
| |
tekortkomingen.Ga naar voetnoot4. Boedelbeschrijvingen waarin boeken worden vermeld, zijn zeldzaam, en dan nog is de kwaliteit van die vermelding meestal zeer bedenkelijk. Gedrukte veilingcatalogi zijn dan weer onbetrouwbaar omdat er tegelijk meer én minder boeken in kunnen staan dan in de boekenkast van hun (al dan niet overleden) eigenaar. Minder, omdat die eigenaar vroeger al een deel van zijn boekenverzameling kan hebben verkocht, geschonken of uitgeleend, of omdat zijn erfgenamen voor de veiling hun keuze hebben gemaakt in het rijke aanbod (waarbij verschillende graden van kwaadaardigheid mogelijk zijn). Méér, omdat soms verschillende bibliotheken zijn samengebracht in één veiling en catalogus, of omdat de boekverkoper die als veilingmeester optreedt het aanbod kan hebben aangedikt met eigen, onverkochte voorraden. Vooral dit meeraanbod kan het beeld van iemands boekenbezit, en dus van zijn culturele achtergrond, ernstig vervormen. Het is een probleem waarvoor geen oplossing bestaat, tenzij men beschikt over bijkomend, meer betrouwbaar bronnenmateriaal. Een voorbeeld hiervan wordt in deze bijdrage voorgesteld: de nauwkeurige boekhouding van een Leuvense veilinghouder van de tweede helft van de achttiende eeuw, Jan Frans Van Overbeke. Maar om de zaak te situeren past hier eerst een woord over de geschiedenis van het veilingwezen aan de oude Leuvense Universiteit: dat was immers het werkterrein van onze boekverkoper. | |
1. Veilingen aan de oude Leuvense Universiteit (1425-1797)In de huidige stand van het onderzoek is de vroegste expliciete vermelding van een boekveiling in het kader van de oude Leuvense Universiteit te situeren in 1559. Op 29 november van dat jaar stelde de rector van de Universiteit voor om het recht oude boeken te veilen nog slechts toe te kennen aan maximum twee boekverkopers, die voor dit monopolie een som zouden moeten storten in de schatkist van de Universiteit.Ga naar voetnoot5. Wat later werd dit voorstel goedgekeurd.Ga naar voetnoot6. Maar een | |
[pagina 135]
| |
sukses is de maatregel niet geworden. Ze stuitte immers op het protest van de andere boekverkopers, die waarschijnlijk een belangrijke bron van inkomsten, van baar geld zelfs, zagen verdwijnen. Uit de documenten die betrekking hebben op deze kwestie, blijkt dat veilingen van oude boeken al in 1559 een goed ingeburgerde commerciële techniek vormden, en dat die handel tot dan toe nooit belemmerd was geweest door beperkingen van hogerhand (althans niet van de universitaire autoriteiten, waaronder de Leuvense boekverkopers ressorteerdenGa naar voetnoot7.): in 1560 werden ze dankzij hun protest hersteld ‘in hun aloude gewoonte om boeken te veilen’, en de rector besliste dat ze daarbij moesten blijven genieten ‘van hun aloude vrijheid’.Ga naar voetnoot8. De oorsprong van het veilen van gebruikte boeken moet te Leuven dus tenminste gesitueerd worden in de eerste helft van de zestiende eeuw. Het is hierbij goed te benadrukken (één) dat de veilingen niet door stedelijke functionarissen werden georganiseerd, maar door deskundigen, mannen van het vak die door de Universiteit waren erkend; en (twee) dat het hier ging om zuivere boekveilingen, dus niet om veilingen waarbij temidden van andere goederen ook nog boeken te koop werden aangeboden. Anderzijds is niet uit te maken of we hier staan voor veilingen van gehele bibliotheken na het overlijden van de oorspronkelijke eigenaar. Gezien het milieu is het evengoed mogelijk dat toen uitslui- | |
[pagina 136]
| |
tend boeken werden geveild van studenten die zich na hun studies ontdeden van hun handboeken. Evenmin is hiermee gezegd dat er van meet af aan geveild werd met behulp van gedrukte catalogi. Algemeen wordt aanvaard dat het verschijnen van de gedrukte veilingcatalogus een belangrijke etappe is in de geschiedenis van de boekhandel en van het lezen.Ga naar voetnoot9. Welnu, de vroegste - bewaarde - gedrukte Leuvense veilingcatalogi dateren van 1636, en er zijn voorlopig geen aanwijzingen voor het bestaan van oudere exemplaren.Ga naar voetnoot10. Ook latere zeventiende-eeuwse catalogi zijn maar sporadisch terug te vinden in geïnventariseerde Belgische collecties. Maar ook zonder deze kroongetuigen mag men beweren dat het Leuvense veilingwezen in de zeventiende en achttiende eeuw een hoge vlucht heeft genomen. Daarvan getuigen de verschillende bijzondere reglementen die de academische autoriteiten vanaf het midden van de zeventiende eeuw hebben uitgevaardigd. Van 1644 tot 1750 verschenen welgeteld vijf grote reglementen op de boekproduktie (drukken en binden) en de boekhandel, waarin telkens een apart hoofdstuk was voorbehouden voor de veilingen.Ga naar voetnoot11. Het was een poging om die bloeiende handel ook enkele vruchten te doen afwerpen in de eigen schatkist en om controle uit te oefenen op het morele gehalte en op de orthodoxie van de geveilde boeken. Daarnaast wilde men ook vermijden dat de ‘gewone’ boekhandel teveel schade van deze grote veilingen zou ondervinden. Het eerste doel, de overheveling van een deel van de winst in de universiteitskas, werd vertaald in de bepaling dat de veilinghouder nu eens een achtste, dan weer een vierde van zijn eigen commissieloon | |
[pagina 137]
| |
(10%) moest afstaan aan de Universiteit. Controle op de inhoud van de koopwaar werd mogelijk door de bepaling dat elke veilinghouder als boekhandelaar moest erkend zijn door de Universiteit (wat een eed en een jaarlijkse belasting impliceerde); dat de rector voor elke veiling zijn toestemming moest verlenen; dat de veilinghouder een catalogus moest opstellen, die hij slechts mocht verspreiden na goedkeuring ervan door de rector, de bibliothecaris van de Universiteit en de advocaat fiscaal (later ook door een koninklijk censorGa naar voetnoot12.); en tenslotte dat de boeken moesten worden geveild in de volgorde van de catalogus (althans vanaf het reglement van 1702: voordien waren er wellicht misbruiken). En om te vermijden dat de markt van het boek zou ineenstorten, werd voorgeschreven dat oude maar ongelezen boeken (‘libri novi’) wel tussen de tweedehandsboeken mochten worden geveild, maar dat de boekverkoper geen recent verschenen boeken (‘libri omnino novi’) tussen de kavels mocht mengen. Heel efficiënt is dat geheel van reglementen zeker niet geweest. Alleen al het feit dat er tijdens pakweg honderd jaar vijf - bijna identieke - reglementen nodig waren, is een veeg teken. En als je de toepassing ervan natrekt, merk je al gauw dat voorschrift en werkelijkheid maar zelden samenvielen. Het voornemen van de Universiteit om te delen in de opbrengst van de veilingen, werd niet gerealiseerd. In de universitaire boekhouding is, op enkele uitzonderingen na, vreemd genoeg nooit sprake van de overheveling van percenten van de winst uit veilingen naar de universiteitskas.Ga naar voetnoot13. De librarii van de Universiteit tekenden overigens meer dan eens protest aan tegen deze verplichting.Ga naar voetnoot14. Maar | |
[pagina 138]
| |
men mag aannemen dat ze dat ook niet té vaak hebben willen doen, om geen slapende honden wakker te maken. In het tweede opzet (de controle op de inhoud van de veilingen) was het sukses groter: de catalogi werden één voor één nagekeken. In de achttiende eeuw vermeldden ze steevast het imprimatur van de censor, en alle verboden boeken werden aangeduid met een asterisk.Ga naar voetnoot15. Toch zijn er ook op dit gebied overtredingen geweest, bv. in 1753, toen één van de veilinghouders erop werd betrapt aan een goedgekeurde catalogus een katern te hebben toegevoegd dat niet aan de censor was voorgelegd, en het geheel te hebben verspreid bij potentiële klanten.Ga naar voetnoot16. Ook met betrekking tot de bescherming van de ‘gewone’ boekhandel (het derde doel van de reglementering) viel de balans uiteindelijk negatief uit. De veilinghouders trokken zich niet veel aan van het verbod om nieuwe boeken te veilen. Dat blijkt uit een, protestbrief van 1741 waarin twee boekverkopers zich er bij de rector over beklaagden dat ze nog amper klanten over de vloer kregen omdat hun veilende collega's talrijke nieuwe boeken onder de hamer hielden: boeken uit het eigen assortiment en zelfs van de eigen drukpers, die ze speciaal voor de veiling inbonden om ze een tweedehandspatina te geven.Ga naar voetnoot17. Deze confrontatie van de voorschriften met de werkelijkheid is een zoveelste bewijs dat ook boekhistorische studies niet uitsluitend op basis van normatief bronnenmateriaal mogen worden geschreven. Een goed inzicht in de plaatselijke reglementering van de boekhandel is onmisbaar, maar kan niet volstaan wanneer men de verspreiding van ideeën onder gedrukte vorm accuraat wil beschrijven. Alles bij elkaar genomen vormde de Leuvense Universiteit een dankbare omgeving waarin veilingen vanaf de eerste helft van de zestiende eeuw evolueerden tot een zeer levendige en winstgevende praktijk. De aanwezigheid van een talrijk, geïnteresseerd en internationaal georiënteerd publiek (dat tegelijk ook zorgde voor een groot aanbod van bibliotheken die voor veilingen in aanmerking kwamen); de nabijheid | |
[pagina 139]
| |
van andere belangrijke steden als Brussel en Mechelen; en tenslotte de liberale, zoniet lakse houding van de academische gezagsdragers: deze drie elementen verklaren waarom de achttiende eeuw zich ook te Leuven een siècle des catalogues mocht noemen.Ga naar voetnoot18. Van dit tijdperk was Jan Frans Van Overbeke een waardige vertegenwoordiger. | |
2. Jan Frans Van Overbeke, pedel, stads- en universiteitsdrukker, boekverkoperJohannes Franciscus Emmanuel Van Overbeke, zo luidde zijn volledige naam, werd te Leuven geboren in 1727.Ga naar voetnoot19. Hij maakte deel uit van een ware ‘dynastie’ die al geruime tijd universitaire en stedelijke functies cumuleerde en koppelde aan het boekbedrijf. Gedurende bijna de hele achttiende eeuw was de functie van pedel van de theologische faculteit in handen van deze familie. De pedel fungeerde als secretaris, boekhouder en ontvanger van de faculteit, en bezat het monopolie op het drukken van de thesesGa naar voetnoot20. die aan de faculteit werden verdedigd. In de praktijk was de pedel dus ook altijd drukker.Ga naar voetnoot21. Jan Frans werd tot deze functie benoemd in 1776, na de dood van zijn voorganger en vader Martinus.Ga naar voetnoot22. Daarnaast was hij ook stadsdrukker, wat hem een regelmatig inkomen verzekerde door het drukken van stedelijke reglementen.Ga naar voetnoot23. Later nam één van zijn zonen deze functie van hem over.Ga naar voetnoot24. Maar | |
[pagina 140]
| |
de naam Van Overbeke (ook wel onder de variant Van Overbeeck) is vooral verbonden met het universitaire boekbedrijf. Ene Jacobus Van Overbeke was al tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw pedel van de geneeskundige faculteit en erkend boekhandelaarGa naar voetnoot25.; Hendrik was op het einde van de zeventiende eeuw pedel van de theologische faculteit en erkend boekbinder en boekdrukkerGa naar voetnoot26.; en in de jaren 1720 werden zowel Theodorus (waarschijnlijk een oom van Jan Frans) als Martinus (zijn vader) opgenomen in het “gilde” van de beëdigde universiteitsdrukkers.Ga naar voetnoot27. Jan Frans Van Overbeke was vanaf het midden van de achttiende eeuw bedrijvig als boekdrukker. Hij staat in het boek van de ontvanger van de Universiteit in 1750 genoteerd als beëdigd drukker en boekhandelaarGa naar voetnoot28., en tegen de geldende gewoonte in vroeg hij in 1760 ook een drukkers- en boekhandelaarsprivilegie aan bij de Raad van Brabant.Ga naar voetnoot29. Uit de daaropvolgende drukoctrooien, aangevraagd bij diezelfde Raad, blijkt dat hij in de jaren '60 en in de vroege jaren '70 voornamelijk theologische werken heeft uitgegeven, naast enkele juridische | |
[pagina 141]
| |
en medische handboeken (Boerhave o.m.) voor een universitair publiek.Ga naar voetnoot30. Het drukkersambacht heeft hij nooit echt opgegeven (getuige het gelegenheidsdrukwerk dat ook later nog van zijn persen kwam); maar geleidelijk aan heeft hij zich steeds meer toegelegd op de boekhandel, en meer bepaald op het veilingwezen (waarvoor hij ook het drukwerk, de catalogi, op zich nam). Van een drukkersatelier werd ‘Die Gulde Lampe’ (zo klonk het uithangbord) steeds meer een veilinghuis.Ga naar voetnoot31. Die evolutie had zeer waarschijnlijk te maken met de zware concurrentie die hij te lijden had van de Academische drukkerij. Deze geprivilegieerde drukkerij bracht in het najaar van 1760 haar eerste boeken op de markt, en na de dood van haar pedel Martinus Van Overbeke (1776) moest ook de theologische faculteit voor haar drukwerk op dit atelier een beroep doen, ten nadele van Martinus' zoon.Ga naar voetnoot32. Al in 1766 beklaagde Jan Frans zich over de concurrentie bij de secretaris van de Raad van Brabant: ‘- - - Dient pro governo dat ick over eenige jaeren gedruckt hebbe twee medecyne boecken met privilegie, te weten Boerhaave, Aphorismi de cognoscendis morbis, ende den andere Boerhaave, Materia medica, en nu heeft de druckerije van de Universityt die erdruckt, ende de Materia in de Aphorismi gevoeght, maeckende van de 2 vol. maer eene toom, soo dat ick sien dat onse privilegie [sic] niet meer noodtsaekelyck en syn, terwylen sy alles drucken sonder privilegie, en naerdrucken daer wy privilegie op hebben: het is waer dat de jaeren van privilegie van myne twee wercken voorby syn, maer terwylen van den eene noch circa 600 exempl. hebbe en van den andere circa 400 exempl., soo dat ick dacht noch tyts genoch te hebben om de privilegie te vernieuwen terwylen noch soo veel exemplaria by hadde - - -’.Ga naar voetnoot33. Maar Van Overbeke kon inspelen op de evoluties van de markt, en die flexibiliteit heeft zijn familiebedrijf, waarbij ook zijn twee ongetrouwde zoons Joannes Martinus (1761-1814) en Arnoldus Josephus (1755-1826) betrokken warenGa naar voetnoot34., zeker geen windeieren gelegd. Het groeide in | |
[pagina 142]
| |
de tweede helft van de achttiende eeuw uit tot hét Leuvense veilinghuis bij uitstek. De eerste veiling waarbij Jan Frans de hamer hanteerde, vond plaats in 1757, de laatste in 1796.Ga naar voetnoot35. Op die veertig jaar organiseerde hij tenminste 62 veilingen.Ga naar voetnoot36. Niet alle veilingen waren even belangrijk, maar bij de meeste werden verschillende privé-bibliotheken samengevoegd, en dat deed heel wat veilingen tot een volle week duren. Tot voor kort werd J.F. Van Overbeke niet op zijn waarde geschat. Men zag in hem slechts een onbeduidend drukker die net als zijn collega's af en toe een veiling organiseerde omdat hij het maar krapjes had. Maar enkele jaren geleden dook een dossier van onschatbare waarde op: de bijna volledige boekhouding van onze zakenman, die een heel apart licht werpt op de achtergronden van zijn bloeiend bedrijf. In combinatie met andere documenten stelt ze ons in staat om - haast letterlijk - tussen de regels van de veilingcatalogi te lezen, en meteen ook om de foutmarge van een veilingcatalogus als historische bron te quantificeren. | |
3. De registers van J.F. Van OverbekeSinds enkele jaren berusten in het Universiteitsarchief van de Katholieke Universiteit Leuven zeven dikke boekdelen die werden aangekocht bij een Leuvense antiquaar.Ga naar voetnoot37. Ze bevatten bijna alle catalogi van de boekveilingen die J.F. Van Overbeke van 1762 tot 1793 heeft gehouden in zijn ‘Gulde Lampe’. Hoe zijn die registers opgevat? Elk blad van elke catalogus werd door de veilinghouder verknipt in nu eens grotere kavelgroepen, dan weer in individuele kavels. De knipsels werden los van mekaar in het register gekleefd, en nadien zijn er met de hand drie soorten opmerkingen bij genoteerd. Voor de veiling tekende men boven elk knipsel de precieze herkomst van de kavels op. Tijdens de veiling noteerde de boekverkoper of zijn hulp achter elke kavel telkens de prijs en de koper, waarbij een plaatsaanduiding of een titel vaak een verdere identificatie van de koper mogelijk moest maken. Wanneer een groep kavels met eenzelfde herkomst was toegewezen, werd de som opgemaakt van de prijzen die voor die kavels waren bereikt. Is de naam van de koper vaak expliciet, dan is dat niet altijd het geval voor de herkomst. Nu eens komt er een familienaam voor (o.m. die van | |
[pagina 143]
| |
de eigenaar aan wie volgens de titelbladzijde van de catalogus àlle boeken hebben toebehoord), dan weer een summiere aanduiding als ‘Antw[-erpen?]’ of het mysterieuze ‘N.’, dat het vaakst terugkomt.Ga naar voetnoot38. Het volstond blijkbaar dat de twee betrokken personen (de veilinghouder en zijn klant, nl. de verkoper die een aantal boeken had aangebracht om ze in het openbaar te verkopen) wisten wie met die code bedoeld werd. Het staat vast dat de aanduidingen boven elke kavelgroep wel degelijk de ware herkomst ervan aanduiden: dat komt verder nog ter sprake. En dat de prijzen die hier vermeld staan zeker de prijzen zijn waarvoor de kavels werden toegewezen (en dus niet het commissieloon van de veilingmeester of de som die hij na aftrek daarvan aan zijn klant, de verkoper dus, moest betalen) mag blijken uit de vergelijking van deze getallen met de prijzen die in ‘gewone’, d.i. niet versneden, geprijsde catalogi uit andere collecties staan genoteerd. Uit de zoektocht naar andere exemplaren van deze catalogi bleek dat er in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel een achtste, identiek opgevat register wordt bewaard.Ga naar voetnoot39. Kennelijk is het een vervolg op de zeven boekdelen die zich in Leuven bevinden, want het bestrijkt de jaren 1793 tot 1796. Inmiddels was ook aan het licht gekomen dat de registers-Van Overbeke (laten we ze in het vervolg zo noemen) al in het begin van de negentiende eeuw van eigenaar waren veranderd. In de veilingcatalogus van de Abdij van Park, in Heverlee bij Leuven, staan ze inderdaad vermeld onder de Libri manuscripti in folio.Ga naar voetnoot40. Uit de beschrijving blijkt dat het geheel oorspronkelijk dertien banden telde, die samen de jaren 1757 tot 1796 bestreken. Vijf registers zijn dus nog op de dool. Waarschijnlijk zijn ze veel dunner omdat ze maar de catalogi kunnen bevatten van 1757 tot 1762. De pedigree van de registers bewijst op zich de grote waarde ervan. Op de veiling van de Parkabdij werden de registers opgekocht door de Engelse bibliomaan Richard Heber (1773-1833), die toen net op het | |
[pagina 144]
| |
vasteland verbleef om er zijn - toch al niet onaardige - bibliotheek te komen verrijken.Ga naar voetnoot41. Toch hebben de registers het Kanaal niet overgestoken, want na Hebers dood werden ze op de Gentse Heber-veiling van 1835 aangekocht door Constant Philippe Serrure (1805-1872), historicus en filoloog, rector van de Gentse Rijksuniversiteit en notoir bibliofiel.Ga naar voetnoot42. Het staat vast dat Serrure die registers voor eigen rekening heeft gekocht, en niet als commanditair voor bv. de Koninklijke Bibliotheek. Uit zijn briefwisseling met de bibliothecaris van Engelbert-August, achtste hertog van Arenberg, blijkt nl. dat diezelfde Koninklijke Bibliotheek er jaren later een optie op had genomen. Voor ze de nodige gelden kon samenbrengen om delen van Serrures bibliotheek op te kopen ontstond er echter onenigheid tussen beide partijen, en de koop is uiteindelijk niet doorgegaan. Serrures bibliotheek werd na zijn dood geveild op een hele reeks aucties, waarvan vele anoniem (onder de noemer ‘d'un amateur distingué’), wat het verdere zoekwerk over de pedigree bemoeilijkt.Ga naar voetnoot43. Maar Heber en Serrure zijn hoe dan ook twee grote namen. Toch zijn de registers niet volledig, wat die negentiende-eeuwse catalogi ook mogen beweren. Er is niet van àlle catalogi die Van Overbeke heeft gedrukt een verknipt exemplaar terug te vinden in de registers. Dit geldt voor telkens één veiling in 1765, 1776, 1777, 1778, 1779, 1790 en 1792: daarvan zijn wel complete catalogi bewaard in Brussel en Leuven, maar men vindt er geen spoor van in de registers, althans niet in diegene die tot vandaag zijn opgedoken. Welk algemeen beeld kan men, vertrekkend van de bewaarde catalogi, ophangen van de veilingen en van de catalogi die aan het cliënteel werden aangeboden? Ten eerste: wat de veilingen zelf betreft. Als de periode 1762-1796 wordt opgedeeld in 4 decennia (grafiek 1), blijkt dat het kwantitatieve hoogtepunt werd bereikt in de jaren '80, met 25 veilingen, wat meer dan | |
[pagina 145]
| |
het dubbele is van de jaren '70. Ook de jaren '90 scoren niet slecht, met 16 veilingen op 7 jaar (maar daar zitten wel verschillende minder belangrijke veilingen tussen).
Grafiek 1
Elke catalogus bevat een ‘Ordo venditionis’, een tijdsschema volgens hetwelk de verkoop zou verlopen. Als we vertrekken van de begindatum van de veilingen, blijkt dat deze vooral plaatsvonden in de lente (met april en vooral mei als voorjaarstoppers) en in de late herfst (november en vooral december) (grafiek 2). Van juli tot en met oktober werd nooit geveild. Er werd m.a.w. geveild op het ritme van het academiejaar: nooit in de vakantieperiode, en slechts zelden in de barre winter, die het vervoer zo moeilijk en de verwarming van een zaal zo kostelijk maakte. Een veiling duurde gemiddeld vijf dagen, met uitschieters van 1 dag voor zeer kleine collecties; maar omgekeerd zijn er ook aucties die tien, twaalf of veertien dagen hebben geduurd. Er werd meestal een volle dag geveild: men begon om negen uur in de voormiddag en om twee uur in de namiddag. Wat de oorspronkelijke eigenaars van de geveilde bibliotheken betreft: als men enkel uitgaat van de namen op de titelpagina's (als m.a.w. geen rekening wordt gehouden met de namen boven de kavel- | |
[pagina 146]
| |
Grafiek 2
groepen in de registers), duikt volgend beeld op (grafiek 3). Op de eerste plaats komen de bibliotheken van hoogleraren en presidenten van universitaire colleges, zeg maar geleerdenbibliotheken: 34 op de 93 waarvan de naam bekend is, of 37%. Na hen volgen de geneesheren en apothekers, met 25 op de 93, of 27%: dat maakt deze registers ook bijzonder interessant voor de geschiedenis van de geneeskunde in de Zuidelijke Nederlanden. En de derde grote groep wordt gevormd door de pastoors, met 15 op de 93 of 16%. De ‘andere’ beroepen zijn enkele ambtenaren en juristen, één boekverkoper (Martinus Van Overbeke) en enkele geestelijken van wie de functie niet nader omschreven is. De geografische herkomst is in overgrote meerderheid Leuven en omgeving, met ook wat andere Brabantse steden (Diest, Antwerpen) en enkele uitzonderingen in Oost-Vlaanderen. Over de vorm van de catalogi kan men kort zijn. De titelbladzijde is bescheiden en vertoont een grote gelijkenis met vroeg zeventiende-eeuwse Noordnederlandse catalogi zoals ze werden beschreven door Bert Van Selm in zijn Menighte treffelijcke Boecken.Ga naar voetnoot44. Ze is uitsluitend in het | |
[pagina 147]
| |
Grafiek 3
Latijn opgesteld en bevat geen ronkende adjectieven voor de kwaliteit of de kwantiteit van de bibliotheek, maar is wél zeer spraakzaam wanneer ze de titels van de overleden eigenaar opsomt (vooral dan bij academici). De informatie over de inhoud van de bibliotheek blijft zeer vaag en somt slechts de klassieke kategorieën op. Over eventuele kijkdagen wordt met geen woord gerept, en ook de typografische vormgeving is zeer bescheiden: het ging hier om utilitair drukwerk zonder enige pretentie. De catalogi zijn in octavo uitgevoerd, en net als de titelpagina blijft ook de indeling ervan zeer algemeen. Slechts in enkele zeldzame gevallen gaat die verder dan de indeling in Theologici, Juridici en (vaak samen) Philosophici et Historici.Ga naar voetnoot45. De Libri medici vormen ofwel een | |
[pagina 148]
| |
appendix dat op het einde van de veilingweek apart werd verkocht, ofwel is de catalogus uitsluitend uit zulke boeken samengesteld. De verdere onderverdeling gebeurt op basis van het formaat. Samenvattend kan men zeggen dat een achttiende-eeuwse professional als Prosper Marchand misschien tevreden zou zijn geweest met de neutraliteit van de titelpagina'sGa naar voetnoot46., maar dat die tevredenheid al gauw in teleurstelling en misprijzen zou zijn omgeslagen als hij de catalogi had doorbladerd: geen systematische indeling van de stof, geen register, geen precieze en uniforme beschrijving van de titels, een lacunair bibliografisch adres, waarin slechts bij uitzondering de naam van de drukkeruitgever werd vermeld. Ook de staat waarin de boeken verkeren werd maar zelden genoteerd. Waarschijnlijk was de klant daarom aangewezen op kijkdagen, hoewel de catalogus hem daarover niet inlichtte. De paginering, de nummering van de kavels en de kopregels zijn het enige wat de catalogus gebruiksvriendelijk maakte. De bibliofiel die alleen oog heeft voor de vorm of voor de volledigheid van de bibliografische informatie zal dus zijn neus ophalen voor deze weinig verzorgde catalogi. De waarde ervan is des te groter (althans in hun versneden vorm) voor wie aan historische sociologie wil doen. Ze zijn een gedroomde bron voor de geschiedenis van de boekhandel, zowel vanuit het perspectief van de boekhandelaar als vanuit dat van de koper, wiens koopgedrag men kan volgen over iets minder dan veertig jaar. Ook de evolutie van de prijzen binnen een homogeen milieu kan eruit worden afgeleid. En vooral beschikken we nu over een relatief verfijnd instrument om het reële boekenbezit van academische geleerden, van priesters en geneeskundigen in de tweede helft van de achttiende eeuw nauwkeurig te beschrijven. Het voert ons a.h.w. mee naar de achterkamer van de ‘Gulde Lampe’, waar we de veilingmeester achter de schermen aan het werk zien. Hij verknipt er zijn catalogi, bereidt er zijn verkoopsstrategie voor, maakt er ingewikkelde rekensommen... Een concreet voorbeeld illustreert het best wat de implicaties daarvan kunnen zijn voor het historisch onderzoek naar boekenbezit en leescultuur. | |
4. Een voorbeeld: de bibliotheek van P.I. De BisschopDe veiling van de bibliotheek van Petrus Ignatius De Bisschop, een Leuvens academicus en theoloog die in 1780 overleed, is vrij representa- | |
[pagina 149]
| |
tief.Ga naar voetnoot47. Ze werd gehouden in december 1781 en is dus te situeren in het midden van de periode die bestreken wordt door de registers. De bibliotheek van De Bisschop werd in de catalogus samengebracht met het boekenbezit van een geneesheer. Deze medische bibliotheek vormt een appendix bij de eigenlijke catalogus en werd afzonderlijk onder de hamer gebracht. Als men ze buiten beschouwing laat, behoudt men een geheel van 2776 kavels. Dat getal overstijgt het gemiddelde, maar is toch niet uitzonderlijk hoog in vergelijking met andere bibliotheken die door Van Overbeke werden geveild. Die representativiteit maakt de veiling van december 1781 zeer geschikt voor een illustratie van het belang van de registers-Van Overbeke. Komt daarbij dat er van de veilingcatalogus ook een gaaf exemplaar bewaard is in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, wat controle op de volledigheid van het verknipt exemplaar mogelijk maakt. En tenslotte is De Bisschop geen onbekende. Zijn biografie kan de samenstelling van zijn bibliotheek helpen verklaren, en vice versa. Wat die biografie betreftGa naar voetnoot48. mag het volstaan te vermelden dat P.I. De Bisschop in Ronse (Oost-Vlaanderen) werd geboren in 1717, dat hij zijn filosofische en theologische opleiding uitsluitend in de Zuidelijke Nederlanden, zeg maar aan de Leuvense Universiteit ontving, en dat hij daar een vlotte academische carrière doorliep (inclusief het presidentschap van het Baiuscollege) tot zijn dood in 1780. Een constante in zijn universitaire activiteiten en relaties was zijn steun aan de regering in haar streven om er de organisatie van het onderwijs te modernizeren en om de inhoud ervan een jansenistische inslag te geven. Daarvoor werd hij trouwens beloond, want tenminste één academische benoeming had hij te danken aan de aanbeveling van de regering.Ga naar voetnoot49. Vanaf 1755 stond hij in contact met de drijvende kracht achter deze hervormingspolitiek, de voorzitter van de Geheime Raad en koninklijk commissaris voor de | |
[pagina 150]
| |
Universiteit Patrice-François de Neny.Ga naar voetnoot50. Binnen de theologische faculteit koos hij resoluut partij tegen het ultramontanisme, en als hij lang genoeg had geleefd zou hij zich naar alle waarschijnlijkheid geschaard hebben achter de verregaande hervormingen van keizer Jozef II, net als zijn bevriende collega's Josse Leplat (1732-1810, professor in het kerkelijk recht aan de rechtsfaculteit) en Petrus Jacobus Marant (1743-1812, professor in de theologie). Deze laatste beschreef hem kort in zijn mémoires, en sprak daarbij ook over zijn specifieke interesse voor theologische literatuur: ‘Monsieur Bisschop étoit un peu brusque et singulier, mais bon théologien. C'est le premier qui a réclamé la nécessité d'aller ad fontes en fait de questions théologiques et a inspiré par son exemple le goût d'avoir et de consulter les ouvrages des SS.Pères. Mais n'aiant pas une leçon journalière (étant professeur du catéchisme les dimanches et [jours de] fêtes), (...) aiant presque toujours été des plus jeunes de la faculté, soit lui, soit les étudiants n'osant mettre en thèse ses sentiments anti-ultramontains pour ne pas avoir tous les anciens à dos, et, disons-le, prenant un peu ses aises, et mort avant son tems, il n'a pu influencer et faire goûter ses principes.’Ga naar voetnoot51. We zouden er kunnen aan toevoegen: door zijn vroegtijdig overlijden heeft hij zijn bibliotheek waarschijnlijk niet naar wens kunnen uitbreiden. Maar laten we niet op de zaken vooruit lopen. De ‘naakte’ veilingcatalogus van de bibliotheek van De Bisschop telt 159 pagina's en 2776 kavelnummers, althans als we de medische boeken in de bijlage buiten beschouwing laten. Dat zou dan een voor de achttiende eeuw vrij omvangrijke bibliotheek zijn, waarvan de verkoop duurde van maandag 10 december tot dinsdag 18 december 1781.Ga naar voetnoot52. Een veiling waarop enkele grote namen zijn afgekomen: de vermaarde Brusselse bibliofiel Carlos de Laserna Santander, de theologieprofessor, universitaire bibliothecaris en gulzige connaisseur Jan Frans Van de Velde, de Antwerpse kanunnik-penitencier Pieter Simon Van Eupen (die 10 jaar later aan het hoofd zou staan van de onafhankelijke Republiek der Verenigde Nederlandse Staten), de Antwerpse boekhandelaar Binken... De boekenlijst was indrukwekkend. De catalogus riep het beeld op van een veelzijdige intellectueel, van een geleerde die terecht mocht snoeven op zijn uitgebreide bibliotheek. Een beeld dat de historicus gretig zou overnemen als hij niet zou beschikken over de aantekeningen van de veilingmeester in diens register. Maar wat blijkt? Slechts 26% van de boeken waren écht afkomstig uit de privé-bibliotheek van P.I. De Bisschop (grafiek 4).Ga naar voetnoot53. De veilingcatalogus is voor drie kwart een leugen. Als we afgaan op de cijfers van | |
[pagina 151]
| |
Grafiek 4
zijn boekenbezit, vervalt onze theoloog tot een - weliswaar goed geïnformeerde - specialist die helemaal niet die universele interesse bleek te hebben die men hem op basis van zijn ‘naakte’ veilingcatalogus zou toeschrijven. Als je die kavels nauwkeurig opsplitst blijkt dat zijn bibliotheek maar 840 titels rijk was.Ga naar voetnoot54. De versie van Van Overbeke is wel degelijk de juiste, want we kunnen ze controleren aan de hand van een ander dossier, dat los van hem tot stand is gekomen, nl. het dossier van De Bisschops beursstichting. In zijn testament had de hoogleraar de wens uitgesproken dat al | |
[pagina 152]
| |
zijn goederen zouden worden verkocht, en dat met de opbrengst daarvan o.m. de studies van behoeftige studenten zouden worden bekostigd. Dit beursdossier is integraal bewaard.Ga naar voetnoot55. Naast een hele reeks rekeningen bevat het ook een boedelbeschrijving met een afzonderlijke, relatief nauwkeurige inventaris van de boeken die de rekken van de overledene vulden.Ga naar voetnoot56. Alle boeken worden er gevat onder de noemer Theologie, en worden er ingedeeld op basis van het formaat. De titelbeschrijving wijkt niet wezenlijk af van die in de veilingcatalogus, maar dat neemt niet weg dat de lijst los van Van Overbeke werd opgesteld door een beëdigd notaris. Nu worden alle boeken die in deze lijst voorkomen ook in de registers toegewezen aan de bibliotheek van Petrus Ignatius De Bisschop (op één uitzondering na, waar de schaar van de veilinghouder één titel te vroeg heeft geknipt): we mogen dus ook op dit punt vertrouwen hebben in de juistheid van de versie in de registers. Het dossier bevat natuurlijk ook de eindafrekening van de executeurs-testamentair van P.I. De Bisschop.Ga naar voetnoot57. Daarin staat vermeld wat de boekenverkoop heeft opgebracht. In de marge van die afrekening staat een korte, maar belangrijke opmerking: ‘Vis[i] specif[icationem] Van Overbeke’, wat ongetwijfeld verwijst naar de registers-Van Overbeke. Meteen wordt duidelijk wat de functie van deze boekdelen was. In de eerste plaats waren ze een stevige knoop in de zakdoek van de boekhandelaar zélf, waardoor hij wist wat hij van de kopers tegoed had en wat hij aan iedere klant verschuldigd was. En anderzijds werd het register als bewijsstuk aan de klanten voorgelegd bij de afrekening. De Universiteit heeft hiervan vreemd genoeg nooit gebruik gemaakt om haar percent op de winst van de veilinghouder op te eisen, tenminste als we afgaan op de boekhouding van de universiteitsontvanger, waarin met geen woord wordt gerept over percenten op de winst van Van Overbeke. | |
[pagina 153]
| |
Slotsom: met de registers-Van Overbeke beschikken we over zeer betrouwbare informatie voor de reconstructie van een hele reeks achttiende-eeuwse privé-bibliotheken, zeker als we de kans hebben ze te verfijnen met bijkomende archivalia. En dan kan het werk beginnen: de invoering van de gegevens op computer en de verwerking ervan volgens modellen die een vergelijking mogelijk maken met voorbeelden in andere landen en tijden (grafieken 5, 6, 7 en 8). Uit die verwerking blijkt dat de bibliotheek van P.I. De Bisschop zeer up to date was (tenminste 60% achttiende eeuwse uitgaven), hoofdzakelijk uit Latijnse werken bestond (wat begrijpelijk is gezien het gewicht van de theologische literatuur; hoewel ook Franse werken zeer talrijk zijn), en vooral vanuit Frankrijk werd bevoorraad.
Grafiek 5
Verder onderzoek zal nu moeten uitwijzen in hoeverre de bibliotheek van P.I. De Bisschop typisch was voor het academisch personeel van de oude Universiteit te Leuven in de achttiende eeuw. Hiervoor zal de beschrijving van elke bibliotheek uiteraard preciezer moeten zijn, meer oog voor het detail moeten hebben. Dat was niet de bedoeling van deze bijdrage. Wel hebben we pogen aan te geven in hoeverre we misleid kunnen worden als we veilingcatalogi zonder meer gebruiken om uit te vissen welke boeken een lezer (en a fortiori een groep lezers) in het verleden heeft doorbladerd in zijn werkkamer, slaapkamer, salon... Een zekere wetenschappelijke deontologie verplicht ons om veilingcatalogi | |
[pagina 154]
| |
Grafiek 6
Grafiek 7
| |
[pagina 155]
| |
Grafiek 8
nog slechts te hanteren als een eerste aanwijzing, die door bijkomende archivalia moet worden gecontroleerd. Zijn deze laatste niet beschikbaar, dan lichten veilingcatalogi ons slechts in over de boeken die op een gegeven ogenblik ergens circuleerden. | |
[pagina 156]
| |
Résumé
| |
[pagina 157]
| |
justes proportions, n'est plus celle d'un intellectuel complet, mais celle d'un théologien fort spécialisé et peu attiré par les autres domaines de l'esprit. Par l'identification systématique des acheteurs et des prix obtenus, ces registres permettent en outre de suivre pendant presque quarante ans (1o) les habitudes d'achat du public académique à Louvain, et (2o) l'évolution du prix des livres dans un milieu homogène. Mais avant tout, nous disposons maintenant d'un instrument précis pour décrire une série de bibliothèques privées de la seconde moitié du XVIIIe siècle. Avant d'entamer cette recherche, une remarque s'impose: à moins d'être certain de sa vérité, n'employons plus les catalogues de vente pour ‘recréer la pensée d'un homme’ (M. Yourcenar) si nous ne disposons pas de documents supplémentaires pour en déterminer la part mensongère propre au genre. |
|