Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1988
(1988)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
F.J.H. Hochstenbach & C.B.F. Singeling
| |
[pagina 30]
| |
en handschriften. Daaruit zoekt hij nu, een half jaar voor zijn dood, een passend geschenk voor de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde waarvan hij al jaren een vooraanstaand lid is. De keuze valt op een verzameling van ongeveer twaalfduizend papieren met aantekeningen over Nederlandse geleerden en schrijvers uit de tweede helft van de achttiende eeuw, waaronder tientallen brieven, reisnotities en lijsten van Nederlandse tijdschriften, geschiedkundige werken en plaatsbeschrijvingen. Het zijn de door Heinemeyer verzamelde bouwstoffen voor Das gelehrte Batavien.Ga naar eind2. J.T. Bodel Nijenhuis, secretaris van de Maatschappij en schoonzoon van Tydeman, brengt het geschenk op 10 oktober 1862 in de vergadering: Verder [...] doet de Secretaris opgaaf van enige aangekochte en geschonken boeken, waaronder de handschriftelijke apparatus D.U. Heinemeyer (1770-18..), door prof. Tydeman aan onze bibliotheek vereerd; de heer Bodel toont met enige woorden de waarde aan van dit geschenk.Ga naar eind3. Honderdzesentwintig jaar later lijkt het ons nuttig nog enige woorden daaraan toe te voegen Want ook in ongepubliceerde vorm is Das gelehrte Batavien een belangrijk, ten onrechte onbekend gebleven naslagwerk, dat over vele achttiende-eeuwers verrassende informatie bevat. | |
1. Overzicht van het materiaalVoorzover wij weten is nog niet eerder de aandacht gevestigd op het bestaan van dit handschrift. Wel hebben Buijnsters en Wille al eerder gebruik gemaakt van brieven van resp. Rhijnvis Feith en Gisbertus Bonnet, geschreven aan Heinemeyer in verband met het lexicon. Maar doordat deze brieven zijn afgedwaald van de overige papieren en apart zijn ondergebracht in de brievencollectie van de Maatschappij werd niet duidelijk dat zij pasten binnen een groter geheel.Ga naar eind4. In de bibliotheek van de MaatschappijGa naar eind5. is het materiaal van Heinemeyer namelijk over meerdere signaturen verspreid. Een overzicht van de diverse onderdelen en hun vindplaats: - Bijna alle aantekeningen van Heinemeyer, voorlopige artikelen en ander materiaal dat direct verband houdt met het lexicon, zijn bijeengebracht onder signatuur LTK 867, in de catalogus omschreven als ‘D.U. Heinemeyer, Das gelehrte Batavien oder Lexicon der Schriftsteller der Batavische Republik. Biografie en bibliografie van de in het begin der 19e eeuw levende Nederlandsche geleerden en letterkundigen’. Het betreft in totaal veertien dozen, met daarin eenentwintig pakketten. De papieren zijn (tot op zekere hoogte) alfabetisch geordend op naam van | |
[pagina 31]
| |
de persoon waarop de aantekeningen betrekking hebben. Hier bevinden zich tevens brieven van Nederlanders die Heinemeyer had aangescheven om informatie. - Ongeveer vijftig brieven zijn uit deze grote materiaalverzameling gelicht en afzonderlijk ondergebracht in de brievencollectie van deMaatschappij. Vrijwel al deze brieven zijn te vinden onder signatuur LTK 1001; een vijftal heeft een andere signatuur gekregen.Ga naar eind6. Waarom deze brieven uit het geheel zijn gelicht is onduidelijk. In een aantal gevallen zijn rechtstreeks op elkaar betrokken papieren gescheiden: dan hebben de briefschrijvers de door Heinemeyer gevraagde informatie op een apart vel geschreven, en is dat in LTK 867 te vinden, terwijl de begeleidende brief in LTK 1001 is beland. - In LTK 1001 bevinden zich ook de brieven die Heinemeyer tijdens zijn reis door Nederland in 1801 schreef aan zijn Duitse vriend Ulrich Jasper Seetzen.Ga naar eind7. - Een achttiental papieren met informatie over diverse personen, door derden aan Heinemeyer gestuurd, is eveneens afgedwaald en verzameld onder signatuur LTK 870, zonder verdere verwijzing naar Heinemeyer aangeduid als ‘Levensbijzonderheden van diverse schrijvers’. - Over drie verschillende signaturen zijn aantekeningen van Heinemeyer verspreid die niet direct in verband staan met Das gelehrte Batavien. LTK 865, gecatalogiseerd als ‘D.U. Heinemeyer, Aanteekeningen gedurende zijn verblijf in Nederland’, bestaat uit losse ongeordende notities, gemaakt ter voorbereiding van of tijdens zijn reizen door Nederland. LTK 628, ‘D.U. Heinemeyer, Bibliographie van Nederlandsche geschiedenis en plaatsbeschrijving’, bevat naast de omschreven inventarisatie van geschied- en aardrijkskundige werken enkele papieren met aantekeningen van Heinemeyer over zeer uiteenlopende zaken. LTK 542, ‘D.U. Heinemeyer, Literarische Notizen’, vormt min of meer een restverzameling van allerhande notities en stukken. Een greep: korte uittreksels van Duitse tijdschriftartikelen, kladversies van door Heinemeyer voor Duitse tijdschriften geschreven bijdragen, een ontwerp voor een ‘Niederländischen gel[ehrten] Zeitung’, persoonlijke brieven van Heinemeyer aan familieleden. - Ten slotte: een volgende door Heinemeyer opgestelde bibliografie is in het grote geheel van LTK 867 blijven zitten; de veertiende en laatste doos onder deze signatuur, met het etiket ‘Varia’, bevat een indrukwekkend overzicht van Nederlandse achttiende-eeuwse tijdschriften en periodieken.
Wie was de man die dit alles verzamelde? | |
[pagina 32]
| |
2. D.U. HeinemeyerToen de dichteres Petronella Moens op 30 mei 1800 Heinemeyers verzoek om informatie beantwoordde, stak zij haar bewondering en enthousiasme voor zijn werk niet onder stoelen of banken: Met een streelende aandoening verneem ik uit u verplichtende brief, dat eindelijk de bataafse letterkunde die tot hier toe voor haren geleerde na bueren met eene donkere wolk van vergetelheid bedekt bleef zich op de schitterendste weis in het letteroeffenend duitsland zal vertonen. Dank - hartelijken dank - zij uw edeldenkende geleerde vriend, voor de onzeidige kunstliefde waer mede gij mijn kleen vaderland [...] beschoud. [...] terweil u naam met onsterfelijken roem versiert van eeuw tot eeuw aan de nageslagten zal worden overgebracht.Ga naar eind8. Nu bereiken auteurs van onuitgegeven boeken zelden onsterfelijke roem, en Heinemeyer vormt hierop geen uitzondering. Slechts met moeite kunnen enkele levensbijzonderheden worden achterhaald.Ga naar eind9. Heinemeyer werd geboren op 26 augustus 1771 in Jever, een plaats in Ostfriesland in het noordwesten van het Duitse rijk. Na zijn rechtenstudie werd hij in l793 advocaat bij het Ober- und Untergericht in zijn geboorteplaats. Het was een functie die volgens hemzelf maar weinig maatschappelijk aanzien verschafte. Anderzijds nam ze evenmin veel tijd in beslag, zodat hij zich ruimschoots kon wijden aan andere bezigheden. Vanaf het begin van de jaren negentig publiceerde hij regelmatig over uiteenlopende onderwerpen op het gebied van wetenschap en cultuur in diverse Duitse tijdschriften. Daarbij legde hij al vroeg belangstelling voor Nederland aan de dag.Ga naar eind10. Voor een inwoner van Ostfriesland was een dergelijke interesse voor de westerburen overigens niet uitzonderlijk; in velerlei opzicht was men in deze regio minstens zo sterk georiënteerd op Nederland als op het Duitse rijk. Echter, binnen de Duitse culturele en wetenschappelijke wereld was iemand met speciale belangstelling voor Nederland wél bijzonder. Over het algemeen gingen Nederlandstalige werken volstrekt aan de Duitsers voorbij: onwetendheid en minachting waren troef. Tijdens de werkzaamheden aan Das gelehrte Batavien, naar schatting van 1795 tot 1805, schijnt in Heinemeyers persoonlijke omstandigheden weinig te zijn veranderd. Bekend is dat hij in 1806 nog steeds dezelfde post bekleedde. In 1812 was hij procureur in Jever. Tenslotte verscheen in de Algemeene konst- en letter-bode van 10 juni 1814 het volgende bericht: | |
[pagina 33]
| |
JEVER. In Maart dezes Jaars is hier in het drieënveertigste jaar zijns ouderdoms overleden de Heer D.U. HEINEMEIJER, J.U.D. en Lid van het Genootschap pro excolendo jure patriae. Hij laat een volledig bearbeid Batavisch Gelehrtes Lexicon in manuscript met vele hulpmiddelen en bijlagen daartoe na, tot welke vervaardiging hij menigvuldigen reizen door alle Nederlandsche Provinciën gedaan heeft en waarvan een uitvoerig berigt eenige jaren geleden het licht zag. De Weduwe is genegen dit Werk tegen eenen billijken prijs aan dezen of genen beminnaar der Nederlandsche Letterkunde aftestaan, mits men zich binnen zes weken deswegens verklare, daar alsdan de geheele Boekerij van den Overleedenen openlijk verkocht zal worden.Ga naar eind11. Dat Heinemeyer toen al geheel in de vergetelheid was geraakt, blijkt wel uit datgene wat er over hem verteld wordt in Meusels Das gelehrte Teutschland. In een deel uit 1810 staat een tamelijk uitgebreid artikel over Heinemeyer; in een supplement, verschenen in 1821, wordt gemeld dat hij inmiddels overleden moet zijn, maar op de plek waar het sterfjaar had moeten staan staan enkel puntjes. Dat zelfs de medewerkers aan Das gelehrte Teutschland Heinemeyer blijkbaar uit het oog verloren hadden is opmerkelijk: Heinemeyer was zelf een van de medewerkers geweest.Ga naar eind12. Het is waarschijnlijk dat hij aan dit naslagwerk over de contemporaine Duitse schrijvers en geleerden het voorbeeld ontleende voor zijn eigen project. Naast Das gelehrte Teutschland waren er in de negentiger jaren van de achttiende eeuw soortgelijke lexica over Engelse en Franse cultuurdragers verschenen. Johann Samuel Ersch publiceerde Das gelehrte FrankreichGa naar eind13.; Jeremias David Reuss had reeds Das gelehrte England uitgegeven.Ga naar eind14. De werktitel van Heinemeyers boek, Das gelehrte Batavien, maakte duidelijk dat hij bij deze reeks wilde aansluiten. Op welk moment hij het plan heeft opgevat het lexicon te vervaardigen is niet geheel duidelijk. Afgaande op het materiaal zal het ergens rond 1795 zijn geweest. De motieven die hem aanzetten tot deze niet geringe onderneming zijn evenmin met zekerheid vast te stellen. Misschien was hij ervan overtuigd dat de Duitsers ten onrechte de contemporaine Nederlandse wetenschap en cultuur veronachtzaamden, en had hij het nobele streven hierin verandering te brengen door eenzelfde tableau te presenteren als Meusel, Ersch en Reuss voor Duitsland, Frankrijk en Engeland hadden gedaan. In dergelijke bewoordingen liet Heinemeyer zich althans uit tegenover de Nederlanders die hij aanschreef om informatie. Maar uiteraard hadden zulke uitlatingen ook en vooral tot doel de aangeschrevene welwillend te stemmen en over te halen de gevraagde informatie te leveren. | |
[pagina 34]
| |
Uit de reisbrieven van Heinemeyer aan Seetzen kan worden opgemaakt dat hij Das gelehrte Batavien ook zag als een middel om aanzien te verwerven en zijn maatschappelijke positie te verbeteren - zo niet in Duitsland, dan wellicht in Nederland. Hij was duidelijk niet tevreden met de in zijn ogen schamele positie van advocaat te Jever. Op 1 augustus 1801 schreef hij vanuit Harderwijk, naar aanleiding van een bezoek aan admiraal Van Kinsbergen: Er hat mich sehr gebeten, die batavische Republik mit meinem Vaterlande zu vertauschen, und sich anerboten mir eine erträgliche Stelle zu verschaffen. Zur Erlangung einer Professorats von 2000 fl. jahrlichen sichern Einkommens bedarf es weiter nichts als die Herausgabe des lten Theils meines gel. Holland's. Ich bin jetzt steets sehr vergnügt, weil ich überzeugt worden bin, dass meine Actie in diesem Lande sehr gut stehet. Aengstliche Sorgen für die Zukunft habe ich nicht mehr nöthig zu hegen. Tag und Nacht werde ich bey meiner Rückkunft studieren um mich noch mehr in den Stand zu setzen mit Nutzen jährlich reisen zu können. Voyager ou Mourir! Ich bin doch wahrlich neugierig ob man mir wohl die unbedeutende Secretärstelle geben wird. Geschieht's nicht. Eh bien! Ich werde sicher nicht zum 2ten Male in meinem Vaterlande un ein Amt suppliciren.Ga naar eind15. Belangeloze kennisdrang en reislust enerzijds en maatschappelijke ambities anderzijds strijden hier om de voorrang. Uit meer passages in de reisbrieven kan een dergelijke ambivalente houding worden afgeleid. Echter, Das gelehrte Batavien kan niet worden afgedaan als een poging om langs gemakkelijke weg carrière te maken. Daarvoor heeft Heinemeyer te veel werk verzet. De bouwstoffen voor het lexicon, in hun verschillende stadia van voltooiing, bieden de mogelijkheid om tot op zekere hoogte zijn werkwijze te reconstrueren. | |
3. Das gelehrte Batavien in wordingDe basis voor Heinemeyers kennis over Nederlandse publicisten werd gevormd door informatie uit tijdschriften. De lijst van Nederlandse tijdschriften en periodieken, ondergebracht in LTK 867 en op zich reeds de moeite van nadere beschouwing waardGa naar eind16., kan worden gezien als een bronnenlijst voor de eerste fase van zijn inventarisatie. Een groot deel van de in de lijst genoemde werken heeft Heinemeyer, ongeveer vanaf de jaargang 1760, zorgvuldig geïnventariseerd op personen en publikaties. De vellen papier werden vervolgens verknipt en de strookjes met informatie over eenzelfde persoon bijeen gelegd. Had hij op een gegegeven moment veel strookjes over iemand verzameld, dan schreef hij | |
[pagina 35]
| |
de informatie over op een nieuw vel of katern. Aangevuld met biografische informatie - eveneens uit tijdschriften en periodieken afkomstig en voor het overige ontleend aan adresboeken, genootschapsledenlijsten en andere bronnenGa naar eind17. - was daarmee een eerste versie van een artikel ontstaan. Deze inventarisatie van secundaire bronnen heeft Heinemeyer volgehouden tot ongeveer 1805. Overigens lijkt het er op dat hij voor enkele tijdschriften gebruik heeft kunnen maken van door anderen verzamelde gegevens. De meeste papieren waarop informatie uit de Boekzaal en de Vaderlandsche letteroeffeningen staat zijn geschreven door een andere hand dan die van Heinemeyer. Het is niet duidelijk wie deze andere persoon kan zijn geweest, noch in welke verhouding hij of zij tot Heinemeyer stond.Ga naar eind18.
Terwijl het inventariserende werk gestaag werd voortgezet, begon Heinemeyer in 1799 langs een andere, meer directe weg informatie te verzamelen. Hij stuurde een gedrukte circulaire aan Nederlanders die in zijn lexicon zouden worden opgenomen. Daarin zette hij zijn plannen uiteen: [...] je me suis proposé de faire imprimer un DICTIONNAIRE DE TOUS LES AUTEURS VIVANS ET MORTS DE LA REPUBLIQUE BATAVE DEPUIS 1760 JUSQU'AN 1800. Le tout comprendra trois volumes in 8vo, dont le premier paroitra à la fin de cette année.Ga naar eind19. De ontvanger van de circulaire vond ingesloten een eerste versie van het artikel over hem. Hij of zij werd verzocht waar nodig het artikel te corrigeren en aan te vullen: Tout ce que je connu jusqu'ici de Votre Vie et de Vos Ouvrages se trouve dans la Notice suivante. Je Vous prie de vouloir bien avoir la bonté de suppléer a ce qui manque et de corriger ce qu'elle aurait de defectueux, et de me la renvoyer avec Vos Supplemens et Vos Corrections. Bovendien werd de aangeschrevene uitgenodigd kennissen over te halen gegevens aan Heinemeyer te zenden of om zelf als informant te fungeren: Vous m'obligerez aussi infiment si Vous voulez prier l'un ou l'autre de Vos Amis de me donner des Notices de Sa Vie et de Ses Ouvrages littéraires, ou me les envoyer Vous même. | |
[pagina 36]
| |
Was getekend: ‘Votre trèshumble et trèsobéissant serviteur D.U. Heinemeyer Avocat à Jever’. Uit brieven en eigenhandig gecorrigeerde biobibliografieën blijkt dat vele Nederlanders aan zijn verzoek gehoor hebben gegeven. De antwoordbrieven die bewaard zijn gebleven werden geschreven in 1799 en 1800, enkele nog in 1801 en 1802. Informatie die Heinemeyer via deze weg heeft vergaard behoort tot de meest interessante onderdelen van het materiaal - we komen daar straks nog op terug. Tevens laten de antwoordbrieven iets zien van de reacties van de Nederlanders op Heinemeyers werk. De meeste waren positief, al bracht niet iedereen dat even enthousiast onder woorden als de hierboven geciteerde Petronella Moens. Sommigen grepen de gelegenheid aan om in te stemmen met Heinemeyers opmerkingen in de circulaire over de geringe aandacht in Duitsland voor de Nederlandse cultuur en wetenschap en probeerden oorzaken aan te geven. De theoloog van Nuys Klinkenberg wil Heinemeyers onderneming van harte ondersteunen, ‘te meer omdat de Heeren Duytschen, door hunne Journalisten, die de zogenaemde Verlichting verspreiden, misleid zynde, eenen zeer verkeerden & ongunstigen dunk hebben, van de Hollandsche Geleerden’.Ga naar eind20. Met de opkomst van het Kantianisme is dit er alleen maar erger op geworden, aldus Klinkenberg. Ook Rhijnvis Feith dicht het Kantianisme een kwalijke rol toe, zij het om iets andere redenen: Je leur pardonne leur Kantianisme effrêné dans tout ce qui a rapport aux matières Philosophiques et Theologiques; mais qu'ils le mêlent dans leur jugement sur des ouvrages de pure genie; qu'ils ont même osé traiter le grand Klopstock en écolier, parceque dans sa Messiade il ne donne pas dans la Philosophie moderne; ma foi, c'est de moquer du bon sens et de tout lecteur sensé.Ga naar eind21. En als dat lot zelfs de grote Klopstock ten deel valt, is er bij de Duitsers uiteraard weinig eer te behalen voor ‘nos bons Ecrivains, toujours méconnus de vos Compatriottes, et dont ils confondent, assez injustement, la langue avec leur platdeutsch’. Dat Duitsers de Nederlandse taal veelal als een ruwe, dialectische verbastering van het Hoogduits beschouwen en een vooroordeel koesteren ten opzichte van Nederlandstalige werken, is een klacht die ook andere correspondenten van Heinemeyer uiten. Weer anderen wilden wel meewerken aan Heinemeyers lexicon, maar vonden het niet verwonderlijk dat men in Duitsland zo weinig belangstelling had voor de Nederlandse cultuur en wetenschap. Jacob Alexander de Chalmot maakt een vergelijking met Frankrijk, waar veel | |
[pagina 37]
| |
meer wordt gedaan aan kunst en wetenschap, bijvoorbeeld via kwalitatief hoogstaande tijdschriften: En wat hebben wij nu doch van dien aart? Prullarie -! Niets anders dan de Vaderlandsche Letteroeffeningen, de Nederlandsche Bibliotheek en de Maandelijksche Boekzaal, over welker waarde in het stuk van beoordeeling ik mij niet aan u behoeve uit te laaten.Ga naar eind22. Overigens vindt De Chalmot Heinemeyers poging prijzenswaard, maar de tijden zijn volgens hem ongunstig: men heeft weinig belangstelling voor dergelijke lexica. De Chalmot kon het weten, want hij was zelf bezig een biografisch woordenboek te vervaardigen. Van Utenhove, astronoom, is wel heel duidelijk in zijn oordeel: Presque par tout, je ne puis l'avouer, Monsieur, sans peine, et sans douleur, vous ne manquerez pas sans doute, de nous trouver arrières à peu près d'un demi-siècle.Ga naar eind23. Bij sommigen krijgt Heinemeyer nul op rekest. Jan van der Roest uit Haarlem wil niet worden opgenomen in het lexicon, aangezien de ene vertaling en de twee stukjes die op zijn naam staan enkel van belang waren ‘in de eerste dagen waarin zij geschreven zijn’.Ga naar eind24. Engelbert Matthias Engelberts schrijft niet één, maar twee brieven aan Heinemeyer; in de tweede ontpopt hij zich als een spijtoptant: Ik had u geschreeven, dat ik lid was van Felix meritis te Amsterdam en gehouden wierd voor de uitgeever van de Gevoelens van een Nederlander, dan laat dit beide liever agterblijven.Ga naar eind25. Ook S.v.F. de Bruyn uit Amsterdam reageert afwijzend. Heinemeyer had hem gevraagd om de namen van auteurs van bijdragen in de Vaderlandsche en Nieuwe vaderlandsche bibliotheek. De Bruyn meldt met spijt dat niet te kunnen vertellen, omdat het in Nederland niet gebruikelijk is de identiteit van medewerkers aan tijdschriften, met name recensenten, te onthullen: [...] on garde la plus profonde silence à l'égard de leurs noms. Vous aurez donc bien la bonté de m'excuser en cette chose ci tandis que je puis vous assurer de bonne foi, que tous recherches en cette chose vous seroient inutiles.Ga naar eind26. Dat in het materiaal desondanks heel wat te vinden is over medewerkers | |
[pagina 38]
| |
en redacteuren van tijdschriften, is wellicht tekenend voor Heinemeyers inspanningen. Als gezegd, over het algemeen is men zeer bereidwillig hem van dienst te zijn. Sommigen sturen niet alleen hun eigen bio-bibliografie vergezeld van ruime annotatie retour, maar zenden tevens informatie over hun familieleden en kennissen of maken Heinemeyer attent op personen die als informant kunnen dienen. Ahasverus van den Berg spant ongetwijfeld de kroon. Deze Arnhemse predikant reageert in april 1800 op de circulaire door maar liefst negen artikelen te sturen: behalve over zichzelf betreft het informatie over Clara Feyoena van Sytzama, Wouter Rudolf Nanninga, Johannes Badon, Klara Ghyben, Izaak van Nuyssenburg, Margriet van Essen, Georgius Colonius en Bernardus Elikink. Daarbij komen nog eens vier ‘artykels’, gekregen van Johannes Petrus Kleyn: over Kleyn zelf, zijn vrouw Anoinette Kleyn-Ockerse, en over Jan Willem van Sonsbeeck en A.C.W. Staring. Verder stelt Van den Berg de toezending van nog meer informatie in het vooruitzicht, onder andere over Elisabeth Maria Post, en geeft hij een lijstje met suggesties voor overige artikelen plus eventuele informanten. Aardig is dat Van den Berg in zijn ijver zichzelf voorbijloopt: in de brief is de naam van Elisabeth Maria Post doorgestreept in de lijst artikelen die Van den Berg belooft een volgende keer te zullen sturen,en alsnog toegevoegd aan het lijstje artikelen dat bij deze brief wordt verzonden.Ga naar eind27. Naast secundiare bronnen als tijdschriften en periodieken, en informatie van personen die reageerden op zijn circulaire, was er voor Heinemeyer nog een derde weg om gegevens te verzamelen: zelf naar Nederland gaan en mensen persoonlijk bezoeken. In de circulaire schrijft hij gewoon te zijn elk jaar een reis door de Republiek te maken ‘pour m'enstruire, faire connaissance avec les grands hommes de cette Nation et voir par moi même les établissements destinés à perfectionner les arts et les sciences’.Ga naar eind28. Van zijn reis door Nederland in de zomer van 1801 zijn reisverslagen bewaard, geschreven aan Seetzen. De brieven geven een fraai beeld van een cultureel reiziger, zich haastend van stad naar stad om in één maand zoveel mogelijk belangrijke mensen te kunnen spreken. De reis staat in het teken van de werkzaamheden aan Das gelehrte Batavien, Maar Heinemeyer vergeet niet aan zijn privé-belangen te denken. Zo vermeldt hij trots een professoraat te kunnen bemachtigen, mits hij maar het eerste deel van het lexicon heeft gepubliceerd. De hoogleraren in Groningen komen hem wel zeer minzaam tegemoet: Der Professoren Artigkeit geht so weit, dass einige sich anerboten | |
[pagina 39]
| |
haben, mir eines Prof. Tochter mit ein paar 100,000 fl zur besorgen. Ich hoffe dass diese Reise nicht ohne sehr vielen Nutzen für mich seijn werde.Ga naar eind29. Van Groningen gaat de reis via Zwolle, waar hij onder andere Rhijnvis Feith bezoekt, naar Harderwijk, ‘diesen Stapelort der Gelehrsamkeit’.Ga naar eind30. Aldaar aangekomen op 31 juli schrijft hij twaalf uur 's nachts dat hij zijn plannen voor de volgende dag al gereed heeft: ‘Morgen gehe ich zur Kirche um Reflexionen über dat schöne Geschlecht zu machen’. Via Utrecht, en een uitstapje naar Jutphaas waar hij tot zijn verbazing een diner krijgt voorgeschoteld met als dessert ‘23 Schüsseln mit Früchten zb. Weintrauben, Apricosen, Melonen etc.’Ga naar eind31. komt hij op de avond van de achtste augustus aan in Leiden. Aan cultuur is er genoeg te genieten, maar de rest van het stadsbeeld geeft aanleiding tot ernstiger gedachten. Nog de week ervoor heeft fabrikant Bronkhuysen tweehonderd arbeiders ontslagen. De gevolgen van de economische malaise zijn duidelijk zichtbaar: Die grössten Armuth herrscht hier. [...] Fabriken und Manufacturen, der Hauptnahrungszweig dieser einst so blühenden Stadt, liegen darnieder. Alle Armeninstitute, deren es hier an 40 gibt, sind gefüllt. Ganze Cohorten von Bettler durchstreifen die Stadt. Alle Promenaden sind mit in Lumpen gehüllten oder fast nackten Menschen besetzt. Hiezu denke man noch die ungeheuere Zahl hinkender und bucklichter Menschen, deren vorzüglich das weibliche Geschlecht sehr viel zälet, die vielen verschrobenen und blassen Gesichter, die Menge der feilen Dirnen, die grössentheils um ihr Leben zu fristen, zu diesem traurigen Mittel ihre Zuflucht nehmen. Wie könnte man hier mit Vergnügen verweilen! Von den 32000 Seelen, die die Stadt zalet, möchten vielleicht 4000 Bettler und in Armenhaüsern lebenden, 4000 Buhldirnen, 2000 hinkende und 1500 bucklichte Menschen seijn. Hier ist die Schauplatz des menschlichen Elendes.Ga naar eind32. Tussen allerhande andere beslommeringen door - hij krijgt een baan als universiteitsbibliothecaris aangeboden, en doorstaat een souper met drie oude gebochelde dames en één hinkende juffrouw, die allen de katholieke godsdienst zijn toegedaan (‘Ich schlage mein Kreuz und damit Basta.’) - zoekt hij contact met personen uit de universitaire wereld. Net als in Groningen, Harderwijk en Utrecht, maakt hij in Leiden kennis met veel professoren, en laat hij zich rondleiden door de academische gebouwen, bibliotheken en botanische tuinen. Vanuit Leiden reist hij naar Den Haag. Daar ontmoet hij volksrepresentanten en bezoekt hij de Eerste Kamer. Hij heeft aanbevelingsbrieven | |
[pagina 40]
| |
op zak voor Betje Wolff en Aagje Deken, maar het verslag van zijn verblijf in Den Haag vermeldt niet of hij de beide dames inderdaad heeft bezocht. Via Haarlem, waar hij door Van Marum wordt rondgeleid in het Museum van Teylers GenootschapGa naar eind33., en Amsterdam, waar hij de vergaderplaats van Felix meritis bezichtigt, aanvaardt hij op 26 augustus de terugreis. Op de Zuiderzee viert hij zijn verjaardag onder het genot van een glas wijn; een kort bezoek aan Franeker vormt de afronding van Heinemeyers reis in 1801. Het is niet duidelijk of Heinemeyer in de jaren erna nog dergelijke reizen door Nederland heeft gemaakt. Zeker is wel dat hij in 1808 in Nederland verbleef, blijkens een brief van C.A. Dooft, gericht aan Heinemeyer in AmsterdamGa naar eind34.; in 1808 schrijft Heinemeyers vrouw een brief vanuit Utrecht.Ga naar eind35. Dat Heinemeyer in die periode op zijn minst contacten had met mensen in Nederland, blijkt ook uit het feit dat hij het sterfbericht van zijn vrouw in 1809 liet plaatsen in de Opregte Haarlemsche courant.Ga naar eind36.
Allers wijst erop dat Heinemeyer de werkzaamheden aan Das gelehrte Batavien in die jaren had gestaakt. Het materiaal toont dat de meeste artikelen tot 1805 min of meer systematisch zijn bijgewerkt; gegevens uit latere jaren zijn een zeldzaamheid. Uit het jaar 1805 dateert ook de laatste verwijzing naar een eventuele uitgave. In het materiaal bevindt zich een uitgebreide biografie van Hendrik Constantijn Cras, door hemzelf opgesteld en door één van zijn studenten uitgeschreven ten behoeve van Heinemeyer. Deze papieren zijn voorzien van een omslag waarop in onbekende hand staat geschreven: Leven van H.C. Cras, door hem zelven tot 26 Nov 1799 (zijn 59e levensjaar) ontworpen voor 't werk van D.U. Heinemeyer, Das gelehrte Batavien, oder Lexicon der Schriftsteller der Batav. Rep. u.d. Niederl. Col. in Azien, Afrika und Amerika, vom Jahr 1760-1805. Duisburg, 1805. 4o. 't Werk is bij een prospectus gebleven.Ga naar eind37. Van de her en der aanwezige titelbeschrijvingen is dit de meest volledige. De vermelding van plaats en jaartal van uitgave, compleet met aanduiding van het formaat, doet vermoeden dat de publikatieplannen in een tamelijk vergevorderd stadium waren. Maar zoals de onbekende schrijver van de aantekening er al aan toevoegde: een prospectus is het enige dat daadwerkelijk ooit van de persen is gerold. | |
4. De waarde van het materiaal; enkele voorbeeldenIn de circulaire beschreef Heinemeyer nauwkeurig wat in een artikel zou moeten staan: | |
[pagina 41]
| |
Voici le plan de mon ouvrage. En parlant de chaque Auteur je dis s'il est Docteur et Membre d'une Societé Littéraire, je fais mention de tous ses emplois, du lieu, du jour, du mois et de l'année de sa naissance, et s'il est mort, du jour, du mois, et de l'année de sa mort, et tout ce qui est relatif à sa vie littéraire et à la perfection de ses oeuvres. A l'égard des ouvrages je marque le format, le prix, le nombre des pages ou des feuilles, les editions, les traductions qui en été faites en plusieurs langues, et cite les journeaux, surtout les journeaux hollandais, où se trouvent les critiques de chaque livre. Je cite non seulement les grandes ouvrages, mais aussi les Dissertations, les Programmes, et les Observations qui sont inprimées dans les collections de Societés Littéraires ou dans les Ouvrages Periodiques.Ga naar eind38. Enkel het eerste gedeelte van het materiaal heeft een mate van compleetheid die het bovenomschreven ideaal redelijk benadert. In de dozen van LTK 867 die de letters A tot en met G bevatten zijn van bijna alle personen vellen of katernen met uitgewerkte artikelen te vinden; losse strookjes met fragmentarische informatie (die een eerdere fase van materiaalverzameling representeren) komen niet of nauwelijks voor. Bovendien ligt alles op strikt alfabetische volgorde en heeft Heinemeyer indexlijsten toegevoegd. De aankondiging in de circulaire van 1799 dat nog datzelfde jaar het eerste deel van het lexicon zou verschijnen berustte wellicht niet geheel op grootspraak. Vanaf de letter H echter zijn de bouwstoffen veelal blijven steken in een stadium van ongeordende inventarisatie. Over de meeste personen zijn nog geen artikelen opgesteld, maar zijn er enkel her en der verspreide strookjes papier met (elkaar vaak overlappende) brokjes informatie. Alleen de artikelen over diegenen waarover Heinemeyer via mondeling of schriftelijk contact gegevens had verzameld zijn in een verder gevorderd stadium. Dat het werk aan dit gedeelte nog lang niet voltooid was blijkt verder uit de chaotische volgorde en het ontbreken van indexlijsten. Maar ook in deze staat is de informatieve waarde van Das gelehrte Batavien niet gering. Heinemeyer heeft over ongeveer 5000 Nederlandse publicisten uit de periode 1760-1805 gegevens verzameld. Dat maakt Das gelehrte Batavien voor dat tijdvak niet alleen het oudste, maar ook het meest uitgebreide lexicon. In het onderstaande geven we enkele voorbeelden van interessante of belangwekkende informatie die in het materiaal schuilgaat. Daarbij moeten we de kanttekening maken dat deze voorbeelden voornamelijk betrekking hebben op literatoren. Deze keuze, ingegeven door onze neerlandistische achtergrond, doet in zoverre onrecht aan het materiaal, dat literatoren slechts één van de vele groepen cultuurdragers zijn die in het lexicon worden behandeld. | |
[pagina 42]
| |
Das gelehrte Batavien was bestemd voor de Duitse markt en Heinemeyer heeft daarom veel aandacht besteed aan vertalingen van Nederlandse werken en aan de eventuele Duitse secundaire literatuur daarover. Een globale inventarisatie leverde de vermelding van 195 Duitse vertalingen van werken van Nederlandse auteurs (inclusief werk dat ofschoon van een Nederlandse auteur oorspronkelijk niet in het Nederlands was verschenen). Opvallend is dat het merendeel hiervan (140 werken) publikaties op het terrein van de exacte wetenschappen betreft, waarbij met name geneeskundige, scheikundige en farmaceutische publikaties de overhand hebben (107). Nederlandse literatuur werd blijkbaar nauwelijks vertaald: Heinemeyer noemt geen enkele vertaling van poëzie en slechts vijf van romans (driemaal Wolff en Deken, eenmaal Feith, eenmaal Elisabeth Maria Post). En van die vijf wordt Willem Leevend van Wolff en Deken in 1799 in Wenen ook nog eens slachtoffer van de censuur!Ga naar eind39. Ook een vluchtige beschouwing van de Nederlandse auteurs van wie min of meer het complete oeuvre in het Duits is vertaald, wijst erop dat van de Nederlandse cultuur en wetenschap voornamelijk de exacte wetenschappen in de belangstelling van de Duitsers stonden. Buiten medici en scheikundigen zag slechts één Nederlander het merendeel van zijn oeuvre in het Duits verschijnen: Paulus van Hemert, die zich mede op het terrein van de filosofie bewoog. Maar wellicht vormt hij een uitstekend verklaarbare uitzondering: juist Van Hemert was in Nederland een van de eersten die zich ging bezighouden met de filosofie van Kant - en het Kantianisme, zoals eerder vermeld, werd door sommigen als oorzaak gezien van de verwijdering tussen Nederland en Duitsland op cultureel en wetenschappelijk terrein. Ook op andere manieren komt soms tot uiting hoe weinig cultureel en wetenschappelijk contact tussen beide landen bestond: Martinus Slabber bijvoorbeeld leest tot zijn grote verbazing in de door Heinemeyer ter correctie toegestuurde bio-bibliografie dat zijn Natuurkundige verlustigingen in het Duits is vertaald; hij bekent in het geheel niet daarvan op de hoogte te zijn geweest en verzoekt Heinemeyer vriendelijk een exemplaar van de vertaling terug te sturen.Ga naar eind40. Het meest interessante onderdeel van het lexicon wordt gevormd door de artikelen over personen over wie Heinemeyer langs bijzondere weg informatie heeft verzameld. Dat kunnen personen zijn met wie hij zelf heeft gecorrespondeerd, over wie hij via correspondentie met derden gegevens heeft verkregen, of die hij tijdens zijn reizen door Nederland heeft ontmoet en gesproken. Uit Heinemeyers reisverslagen en uit de brieven kunnen de namen van deze personen worden achterhaald. Als men de personen erbij optelt waarvan de artikelen door een andere hand dan die van Heinemeyer zijn aangevuld en verbeterd (in welke | |
[pagina 43]
| |
gevallen derhalve naar alle waarschijnlijkheid eveneens sprake was van informatiewerving langs een van genoemde kanalen), dan komt men op een totaal van minstens 200 mensen.Ga naar eind41. Vaak zijn er verrassende gegevens te noteren. Zo wordt de anonieme, in 1793 bij Allart verschenen vertaling van Goethes Werther op naam gesteld van Johannes Lublink. Dit gegeven staat vermeld in een door onbekende hand geschreven aanvulling op Lublinks bio-bibliografie. Het is goed mogelijk dat de informatie rechtstreeks van Lublink zelf afkomstig is; hij en Heinemeyer ontmoetten elkaar in Den Haag.Ga naar eind42. Ook veelal onbekend zijn de namen van medewerkers en redacteuren van tijdschriften die in de diverse artikelen worden vermeld. Gerrit Brender à Brandis en IJsbrand van Hamelsveld worden genoemd als twee van de belangrijkste medewerkers aan de Boekzaal.Ga naar eind43. Van Van Hamelsveld wordt een aantal recensies vermeld die hij in dat tijdschrift zou hebben geschreven. Petronella Moens doet in haar brief uitgebreid verslag van haar bemoeienissen met diverse periodieken.Ga naar eind44. Sommige correspondenten beperken zich niet tot het geven van aanvullingen en correcties, maar leveren uitvoerig commentaar bij de biobibliografie. Zo schrijft Johannes Petrus Kleyn zijn vrouw Antoinette Kleyn-Ockerse als volgt naar de top van de Nederlandse Parnassus: Wat de geest harer Dichtkunst aangaat, men ziet, dat zij zich wat de manier betreft naar dien harer mans gevormd hebbe. Even gelukkig in de Compositie der Grieksche versmaat [...] is de gang harer gedachten vast en onwankelbaar als de Genius der Ode, die haar geheel en al bezielt. Haar verbeeldingskracht bereikt met eene gemakkelyke vlucht de hooge gewesten der lyrische Poëzy, en haare taal heeft dat beeldvolle en stoute, 't welk zoo onafscheidelyk is van het ware Character der Ode. [...] In zagtvloeyende liederstyl overtreft zy haren Echtgenoot zeer verre. Zy heeft zelfs beproefd zich eene eigene Elegische voetmaat, die men voor zoo veel men weet bij geen andere Dichter aantreft, te scheppen. [...] Om kort te gaan: haar odentoon is manlyk sterk, en buigzaam, en gaat zonder vrees en vol vertrouwen daar heen; maar als zij een lied zingt of de klaagzang op hare snaaren heeft dan is de uitdrukking harer hartstogten als de harmonische zilvertoon eener beek bij de hitte der middagzon.Ga naar eind45. Het artikel over hemzelf heeft Kleyn door iemand anders laten schrijven. Het is niet zeker of Antoinette Kleyn-Ockerse de auteur is van de volgende, iets minder lovende beschrijving van de dichtkunst van haar man: In het rijm is deeze Dichter over het algemeen niet zoo gelukkig. | |
[pagina 44]
| |
Het is te wenschen dat hij zich den smaak der Hollandsche Natie, die nog even slaafsch als hunne voorouderen, aan het rijm gehegt blijft, niet zal laten ontmoedigen, om zijn zoo gelukkige proeve voort te zetten, en van tijd tot tijd, een belangrijke bijdrage tot den roem der Nederlandschen Dichtkunst zal blijven leveren.Ga naar eind46. Nota bene: bij het woord ‘slaafsch’ in dit stukje staat in het handschrift van Kleyn in de marge genoteerd: ‘Dit is veel te sterk uitgedrukt’. Ongetwijfeld een van de meest interessante commentaren van een schrijver op eigen werk levert Rhijnvis Feith. Deze stuurt op 26 november 1799 zijn eigen, door Heinemeyer opgestelde bio-bibliografie retour, met in de kantlijn uitvoerige opmerkingen.Ga naar eind47. De meeste zijn door Heinemeyer doorgestreept, blijkbaar omdat hij ze irrelevant vond. Gelukkig zijn ze tussen de strepen door nog wel te ontcijferen, zoals bijvoorbeeld de toevoeging in de marge van het vel waarop Heinemeyer Julia en Ferdinand en Constantia had genoteerd. Feith schrijft: Tout que cette page contient sont des bagatelles de majeunesse, et qui ont toutes quelque chose de local, qui ne se laisse pas juger par des Etrangers. La Julie et Ferdinand et Constance doivent naturellement passer pour des Romans bien sentimentaux et bien outrés chez les Allemands. Lorsque je les écrivois nous n'avions que nos miserables Romans hollandais, remplis de plattitudes et d'obscenités, et oú le Sentiment n'en troit pour rien. J'ai outré la matière parce qu'alors on en avoit besoin chez nous - et réellement ces deux brochures ont contribués a faire changer le goût chez nous. La traduction Française et Allemande de ces pièces est détestables. Welke van Feiths werken daarentegen wel de toets van zijn zelfkritiek kunnen doorstaan, blijkt uit een aantekening verderop, bij Oden en gedichten: Voici mon meilleur ouvrage, auquel j'ai travaillé 25 ans. Je voudrais qu'un Kantelaar ou un autre, parfaitement au fait de notre langue et du génie de la vraie poesie en donnait une recension - mais absolument point de traductions. Apres mes Odes et autre pièces de Poesie je tiens Fannij, het Graf en mijn Treurspelen pour mes meilleurs productions. Net als in Heinemeyers bibliografieën over anderen zijn er ook in het lijstje van Feiths werken enkele schoonheidsfoutjes te herstellen. Zo werd door Heinemeyer Poetisch mengelwerk, uitgegeven bij J.B. Elwe te Amsterdam in 1788, tot Feiths werken gerekend. Feith haalt er reso- | |
[pagina 45]
| |
luut een streep door en verklaart in de kantlijn waarom: J'ai raié ce livre, qui ne m'appartient pas. C'est une compilation, qu' un fourbe de libraire a fourée dans le monde sous mon nom. Heureusement qu'il a eu la maladresse de mêler des pièces de Vondel et d'autres, que tout le monde connaissait depuis un siècle. J'ai d'abord annoncé dans nos gazettes, que cette rapsodie n'etait pas de moi, et tout les journeaux d'alors l'ont prouvés. | |
5. Tot slotZo spectaculair als dit commentaar van Feith is zeker niet al het materiaal; de bijzondere waarde van Das gelehrte Batavien is juist gelegen in allerlei onbekende of illustratieve details temidden van allerlei lang en breed bekende gegevens - een publikatie hier, een opmerking daar. Vaak staat er informatie tussen die in de bekende biografische woordenboeken niet te vinden is.Ga naar eind48. Al met al lijkt het ons niet overdreven om te stellen dat onderzoekers naar de Nederlandse cultuur en wetenschap van de tweede helft van de achttiende eeuw er goed aan doen voortaan een extra routinehandeling in te lassen: even bij Heinemeyer kijken. Om Das gelehrte-Batavien toegankelijk te maken voor iedereen die over bepaalde personen de in het lexicon vermelde informatie wil vinden, is er een index gemaakt: Heinemeyers bouwstoffen voor een biografisch lexicon (Hs. LTK 867 en andere), bewerkt door F.J.H. Hoch-stenbach en C.B.F. Singeling. Universiteitsbibliotheek Leiden, 1988; kleine publicaties van de Leidse Universiteitsbibliotheek 1. Het betreft een persoonsregister op het materiaal met in een bijlage een overzicht van de personen over wie Heinemeyer langs bijzondere wegen informatie heeft kunnen verzamelen. De index kan worden verkregen voor f 10,- bij de portier van de bibliotheek, of door overmaking van f 10,- (plus f 5,- portokosten) op giro 2107, t.n.v. Bibliothecaris Rijksuniversiteit Leiden, onder vermelding van ‘kleine publicaties van de Leidse Universiteitsbibliotheek 1’. | |
[pagina 49]
| |
Summary
| |
[pagina 50]
| |
our knowledge of Dutch culture in the later eighteenth century. During our research we made an index of all persons that are described in the manuscripts. For those who want a copy of the index, instructions are given at the end of this paper. |
|