Spektator met een tweetal artikelen de doopceel gelicht heeft van de fameuze uitgever Johannes Allart (1754-1816), publiceerde in 1979 (!) reeds bij de kleine uitgeverij De Boekzaal (Gabriël Metsustr. 24 bv., 1071 EB Amsterdam) een Lijst van boek- en plaatwerken, uitgegeven door of in samenwerking met Johannes Allart. 64 pp.; prijs f 8,25 (giro 2284077 t.n.v. Stichting De Boekzaal).
P. Buijnsters
Rudolf Dekker en Lotte van de Pol, Daar was laatst een meisje loos. Nederlandse vrouwen als matrozen en soldaten. Een historisch onderzoek. Ambo, Baarn 1981, 143 pp.; f 19,50.
De auteurs van Daar was laatst een meisje loos hebben zich ten doel gesteld zoveel mogelijk gevallen van ‘vrouwen in mannenkleren’ uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw op te sporen, en hun levens aan een analyse te onderwerpen.
In het eerste hoofdstuk bespreken zij een aantal kenmerken van de ruim negentig vrouwenlevens die zij hebben weten te achterhalen: herkomst, huwelijksleven, de leeftijd waarop de ‘sekseverandering’ plaatsvond, het uiterlijk, de loopbaan als man, de duur van de travestie en de ontdekking daarvan.
Vervolgens wordt een poging ondernomen de motieven die de vrouwen ‘de broek deden aantrekken’, te achterhalen: was het vaderlandsliefde, was het reislust, speelden beweegredenen van seksuele aard een rol?
Het derde hoofdstuk biedt de lezer een aantal reacties op gevallen van onthulde travestie: reacties van omstanders, van autoriteiten, van justitiële instanties, van vorsten. Ook reacties in populaire verhalen worden besproken.
Het boek bevat een slotbeschouwing, een lijst van ‘gevallen’ met de bronnen, noten, enkele bijlagen en een verklarende woordenlijst.
Het lijkt een aantrekkelijk boek: het onderwerp, vrouwen, en dan non-conformistische vrouwen met durf die bonte avonturen niet schuwen, geniet belangstelling, en het werk met zijn overvloed aan kleurrijke schetsen en anecdotes komt daaraan tegemoet.
De grootste verdienste van Daar was laatst een meisje loos, het moet maar meteen worden gezegd, is gelegen in die materiaalverzameling: negentig gevallen na een eerste verkenning, het is een mooie oogst. De behandeling van het materiaal stelt echter teleur: er zit geen dwingende lijn in de analyse, en integratie van de verschillende observaties blijft uit. In zekere zin valt het te begrijpen dat bij ontstentenis van voorstudies op de vele gebieden waaraan het materiaal raakt, een professionele èn rijke-interdisciplinaire bespreking een vrome wens moest blijven. De auteurs hadden geen gemakkelijke taak.
Toch moet het voor historici wel mogelijk zijn zich op het terrein van andere disciplines tenminste zo ver te oriënteren, dat zij bij het betreden van die terreinen de ergste misstappen ongezet laten. Bekijken wij wat Dekker en Van de Pol doen met literaire teksten, dan wordt snel duidelijk dat zij niet alleen de regels die het gezond verstand ingeeft, hebben genegeerd, maar dat zij ook zelfs de lichtste vorm van inlezen in het zo nabije vakgebied van de historische letteren achterwege hebben gelaten. Ik geef een voorbeeld: Het valt - ongeacht het vak dat men beoefent - methodisch niet goed te praten dat een element A, in dit geval een literaire tekst, in het eerste hoofdstuk tot het te analyseren materiaal (de realia) wordt gerekend, en vervolgens in het slothoofdstuk (p. 107) als reactie op die realia wordt beschouwd. En dan het vak literatuurgeschiedenis: De laatste jaren besteden de neerlandici op ruime schaal aandacht aan het populaire proza van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, de periode Dekker-