Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1980
(1980)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[Nr. 47/48]Een speurder bespied. De staatsman Laurens Pieter van de Spiegel als historicus temidden van tijdgenotenNaar een woord van Robert Fruin is de achttiende-eeuwse staatsman L.P. van de Spiegel (1737-1800) ‘gelukkig... geweest in het vinden van levensbeschrijvers en uitgevers zijner nagelaten papieren’.Ga naar eind1 Al erkent de tijdgenoot en staatkundig tegenstander Jacobus Scheltema al in 1806 - zes jaar na 's mans dood in ballingschap - niet slechts de bekwaamheid en kloekmoedigheid, maar evenzeer de ‘zeldzame en wijd uitgestrekte kundigheden ook in de Nederlandsche taal, de Oudheden, de Geschiedenis en de Regtsgeleerdheid’ van Van de Spiegel, een beoordeling van werkzaamheden en karakter van deze laatste Hollandse raadpensionaris ‘zij overgelaten aan volgende tijden’.Ga naar eind2 Deze benevolente toezegging gaat nog geen veertig jaar later in vervulling. Aan de Utrechtse hogeschool promoveert in 1843 de Zeeuw M.F. Lantsheer summa cum laude in de rechten op een dissertatie, waarin de politieke en letterkundige werkzaamheden en verdiensten van Van de Spiegel uit diens Zeeuwse periode (tot 1787) in plechtstatig academie-Latijn systematisch en bondig worden uiteengezet en verdedigd.Ga naar eind3 Een kwart eeuw na dit met ‘vlijt en kennis van zaken’ geschreven proefschrift waaraan ‘blijvende waarde’ moet worden toegekend,Ga naar eind4 heeft de Utrechtse hoogleraar G.W. Vreede, kleinzoon van de onvervalste patriot Pieter Vreede, ‘allen invloed van erfelijke overlevering en vooringenomenheid eerlijk ter zijde gesteld’, als hij op 19 december 1867 in het Lees-Museum te Utrecht een lezing aan Van de Spiegel wijdt. De strekking van dit hooggeleerd betoog, dat bepaald niet toevallig achter een eveneens in 1867 gehouden ‘Voorlezing’ over prinses Wilhelmina van Pruisen, de doortastende echtgenote van stadhouder Willem V, een jaar later wordt gebundeld en uitgegeven, mag dan voor een hedendaags lezer een staal van apologetische hoogdraverij inhouden en niet boven het niveau van aandoenlijke veneratie uitkomen, temidden van het staatkundig spektakel van het moment - met ministers als door ‘het lot der bovendrijvende partij of factie toevallig aangewezen gelukzoekers’ - wenst Vreede in de Zeeuws-Hollandse staatsman van een eeuw tevoren een deugdzaam toonbeeld te zien van ‘zelfverloochenende toewijding’, standvastigheid en van ‘conciliante Politiek’.Ga naar eind5 De tussen 1874 en 1877 door de impulsief-eigenzinnige Vreede in vier banden uitgegeven bronnenstudie uit de nagelaten geschriften van Van de SpiegelGa naar eind6 vormt - alle bombast in de | |
[pagina 4]
| |
evenzovele, telkens al te wijdlopige inleidingen ten spijt - niet slechts een welkome aanvulling op de al uit 1803 daterende Brieven en Negotiatien,Ga naar eind7 zij levert als zodanig ‘een uitmuntenden bundel van bewijsstukken’, aan de hand waarvan over de staatsman Van de Spiegel ‘een blijvend oordeel’ kan worden opgemaakt.Ga naar eind8 Inmiddels erkent de nuchtere Fruin in 1876 niet alleen veelzijdige kwaliteiten in Van de Spiegel, maar heeft hij ook oog voor diens ‘zin voor historische nasporing’: om in de laatste decennia van de achttiende eeuw temidden van hartstocht en partijzucht op allerlei aan de orde komende kwesties een verantwoord standpunt in te nemen moet een ‘conservatief staatsman’ telkens de antecedenten onderzoeken en hun samenhang met het heden aantonen. Voor Van de Spiegel is de plicht zich gedurig in historisch-staatkundige studies te verdiepen ‘een genot’ geweest, omdat hij in vrijwel elk politiek vraagstuk van zijn dagen ‘een vraag van zuiver wetenschappelijk belang’ heeft gezien. Waar hem door zijn tegenstanders is verweten telkens de prinsgezinde-stadhouderlijke kant te hebben gekozen, heeft hij, aldus Fruin, als staatsman ‘de schuld ... van den historicus’ moeten dragen.Ga naar eind9 H.T. Colenbrander, kenner bij uitstek van het betreffende tijdvak, heeft na het gezaghebbend oordeel van Fruin nauwelijks oog voor dit persoonlijk streven naar harmonie van staatkunde en historie; Van de Spiegel, principieel tegenstander van ‘de democratische idealen van den dag’, wordt - hoewel bepaald geen ‘ordinair behoudsman’ en evenmin ‘kleingeestig prinsenman’ - door hem als hervormingsgezind conservatief tijdens de Patriottenbeweging geëtaleerd.Ga naar eind10 In 1905 heet hij: de laatste staatsman van de nationale school, die de Witt gevestigd en die Heinsius en Slingelandt versierd hadden. Behoedzaam voor alles, immers bij ervaring wetend dat zij, om tot het doel te geraken, geen middelen kunnen aanwenden dan die der overreding. Gerijpt in municipalen dienst, en dien oorsprong nooit verloochenend. Een nimmer aflatende ijver; geen uiterlijke staat. Verstand voor economische belangen; onderschatting veelal van de kracht van ideale drijfveeren. Bekwaamheid, eerlijkheid, toewijding; geen lenigheid genoeg en te weinig verbeeldingskracht.Ga naar eind11 In hetzelfde jaar wordt in een academisch proefschrift, dat ondanks de misleidende titel een natuurlijk vervolg op de dissertatie van Lantsheer had kunnen zijn, al bij voorbaat toegegeven dat Van de Spiegel weliswaar ‘aan de onbeduidendheid van de laatste jaren der Republiek eenig reliëf geeft’, maar niettegenstaande zijn deugden en kundigheden ‘is hij niet de man om tot middelpunt gemaakt te worden van een geschiedenis der jaren 1787-1795’.Ga naar eind12 Desondanks blijft de laatste raadpensionaris van Holland als persoonlijkheid in de geschiedschrijving figureren. Als hekkesluiter van een viertal ‘onbekende’ ambtsvoorgangers wordt hij nog in 1946 met welwillendheid geboekstaafd: ‘ordelijk, omzichtig, vlijtig, maar zonder veel genialen wiekslag’, een ‘conserva- | |
[pagina 5]
| |
tief zonder mogelijkheid van inkeer’. Zekere evolutie in het geschiedbeeld wordt echter zichtbaar. Van de man die maar geen afscheid kan nemen van de tijden van weleer en die als wettige constitutie en regeringsvorm de aloude Republiek tijdens haar grootste luister en welvaart ‘tot aan den afloop der Eeuwen’ onder het erfstadhouderlijk bewind gegarandeerd wenst te zien, wordt zijdelings toegegeven dat hij op economisch terrein geregeld ‘frissche gedachten’ heeft geventileerd.Ga naar eind13 Een tiental jaren later wordt dan ook onomwonden erkend dat Van de Spiegel ‘steeds een grote belangstelling voor economische onderwerpen’ aan de dag heeft gelegd; algemene economische vraagstukken worden door hem practisch benaderd ter bevordering van de algemene welvaart. De ‘politique economie, de staatkundige rekenkunde en de statisticq’ zijn voor deze staatsman evenzovele wetenschappelijke vanzelfsprekendheden, die de beoogde algemene welvaart allerminst vrijblijvend hebben te dienen.Ga naar eind14 Uit 1963 dateert een verdienstelijke monografie over Van de Spiegel, met gerede aandacht voor zijn leven en werken te Goes in de jaren 1759 tot 1780.Ga naar eind15 Al is deze studie enerzijds te breedvoerig opgezet, anderzijds nogal karig gedocumenteerd, de hoofdpersoon wordt hier onder meer als geschiedkundig publicist omstandig opgevoerd.
***
De op 19 januari 1737 te Middelburg geboren Laurens Pieter van de SpiegelGa naar eind16 was het oudste kind en de enige zoon uit het in 1735 gesloten huwelijk tussen Laurens van de Spiegel (1699-1742), scheepsofficier in dienst van de Oost-Indische Compagnie, en Cornelia Petronella Duvelaer (1708-1751). Al op veertienjarige leeftijd wees geworden, had de jonge Laurens Pieter verantwoordelijkheid te dragen voor zijn twee jongere zusjes Hendrina Cornelia en Johanna Catherina.Ga naar eind17 Daar een opleiding voor de handel de weetgierige jongeling allerminst aantrok, lieten zijn voogden hem van 1751 tot 1755 de Latijnse school van zijn geboortestad bezoeken. Onder de bezielende leiding van de rector W.O. ReitzGa naar eind18 bekwaamde hij zich in deze jaren vooral in letterkundige oefeningen, die hem de toenaam van ‘Zeeuwsche Spiegel’ opleverden; zo bezong Anna Maria Reitz, dochter van zijn geliefde Middelburgse rector, de veelbelovende en begaafde jongeling bij het verlaten van de Latijnse school met een gedicht, waarin de dan zeventienjarige Laurens Pieter - met in de stokregel telkens een speelse allusie op het letterkundig fenomeen Hendrik Laurensz. Spiegel (1549-1612) uit Amsterdam - onder meer wordt toegewenst:
Zoo zien wy u eerlang naar 't hoogste Eerampt dingen,
Ten nut van land en Staat, van stad en borgery.
Dan zal elk even bly ter uwer eere zingen:
‘De Zeeuwsche SPIEGEL wykt geen SPIEGEL aan het IJ’Ga naar eind19
| |
[pagina 6]
| |
Fig. 1 L.P. van de Spiegel (1737-1800) als raadpensionaris van Holland
Op 17 mei 1755 werd Van de Spiegel als student in de rechtsgeleerdheid ingeschreven aan de Leidse hogeschool, waar hij studeerde bij de hoogleraren Joachim Schwartz en Gerlach Scheltinga en op 27 december 1758 promoveerde.Ga naar eind20 Bij terugkeer in zijn geboortegewest vestigde hij zich te Goes als advocaat-procureur. Al op 2 juni 1759 werd hij aldaar tot stadssecretaris benoemd. Een maand na deze eervolle aanstelling huwde hij zijn ‘Rozemond’, de uit vooraanstaande Goese familie afkomstige Digna Johanna Ossewaerde. Deze verbintenis met een burgemeestersdochter betekende een positieve ontwikkeling in zijn verdere carrière; aldus kreeg hij toegang tot het Zeeuwse regentenmilieu. Zijn vrouw, die hem zestien kinderen schonk, was voor hem zijn leven lang een trouwe steun en toeverlaat.Ga naar eind21 Temidden van vele ambtelijke bezigheden en verplichtingen zag de jonge jurist kans zijn letterkundige kwaliteiten ten toon te spreiden. Reeds als gymnasiast te Middelburg had hij eigenhandig velerlei ‘Aanteekeningen van eenige min bekende zaken tot de Vaderlandsche Historie betrekking hebbende’ gemaakt. Al oordeelde hij op het eind van zijn leven deze als ‘Excerpta miscellanea’ verzamelde notities ‘meest alle van weinig waardy te zyn’,Ga naar eind22 de omstandigheid dat hij als stadssecretaris vrije toegang had tot de bewaarplaatsen van oude stukken en ‘Stadspapieren’ bood hem gelegenheid zich verder in de geschiedbeoefening te bekwamen. Zo stelde hij te Goes een ‘Repertorium van de Charters van Zeeland, alsmede van den Briel en Voorne’ samen, evenals een register van alle stukken van Mieris' Groot Charterboek.Ga naar eind23 Als | |
[pagina 7]
| |
juridisch geschoold overheidsfunktionaris bepleitte hij voorts dat er meer aandacht aan de bestudering van het vaderlands recht zou worden besteed. In het voorbericht van zijn in 1769 verschenen Verhandeling over den Oorsprong en de Historie der Vaderlandsche Rechten geeft de inmiddels tot burgemeester van Goes aangestelde Van de Spiegel zich openlijk rekenschap van zijn bezorgdheid over het gebrek aan belangstelling voor het vaderlands recht: Ondertussen is dit gebrek van onderzoek der oudste wetten veeltyds oorzaak, dat men de Vaderlandsche gewoonten niet genoeg onderscheidt van andere, waardoor de egte landwetten dikwils met vreemde rechten worden vermengd, of uit verkeerde gronden afgeleidt.Ga naar eind24 Deze rechtshistorische onderzoekingen naast de staatkundige verplichtingen van alledag worden bij die gelegenheid aldus verantwoord: Ik hebbe dit geschreven tot myne uitspanning van andere bezigheden: de rede waarom ik het zelve uitgeve, is noch aanzoek van vrinden, noch begeerte naar den titel van schryver, noch beooging van eenig eigen voordeel: zy is alleen geweest, om der rechtsgeleerdheid van ons Vaderland eenigen dienst toe te brengen, zoo ik min of meer dat oogmerk bereiken mag, zal ik mynen arbeid rykelyk beloond achten; doch vindt iemand goed myn geschryf te berispen, ik geloove niet dat ik my des bekennen zal, het is my doch gemeenlyk onverschillig of myn gevoelen gevolgd worde, of verworpen, wanneer ik my zelven maar kan vergenoegen met de waarheid of het recht aan myne zyde.Ga naar eind25 Andere historische studies over burgerlijk en publiek recht volgden.Ga naar eind26 De viering van het tweede eeuwfeest van de zogeheten Satisfactie van Goes, het verdrag op grond waarvan deze Zeeuwse stad en Zuid-Beveland zich op 21 maart 1577 voorwaardelijk onder het gezag van prins Willem van Oranje hadden begeven, bood Van de Spiegel een natuurlijke aanleiding zijn ‘sedert verscheide jaaren, zoo uit hoofde van pligt als van smaak’ verzamelde gegevens over de geschiedenis van Goes te verwerken tot een gelegenheidsgeschrift dat - ofschoon anoniem verschenen - hem in den lande de reputatie van kundig en origineel geschiedschrijver bezorgde. Op 19 januari 1777, precies op zijn veertigste verjaardag, voltooide hij deze Historie van de Satisfactie, die vervolgens bij de Goese stadsdrukker Jacobus Huysman werd uitgegeven.Ga naar eind27 Het boek, geschreven ‘in een gewoone taal en eenvoudigen styl... om verstaan te worden’,Ga naar eind28 mag een wetenschappelijk geschiedwerk worden genoemd, dat thans nog niets van zijn waarde en betrouwbaarheid heeft verloren.Ga naar eind29 Door middel van dit geschiedverhaal werden de Goese medeburgers en de ingezetenen van Zuid-Beveland opgewekt tot ongeveinsde vaderlandsliefde, waaronder de schrijver wenste te verstaan: | |
[pagina 8]
| |
eene opregte pooging van ider Ingezeten, om, in zynen kring, werkzaam te zyn tot wezenlyk nut van het Land, waar toe hy betrekkinge heeft, tot bewaaringe van de vastgestelde Regeeringsform, en tot bevorderinge van het welzyn zyner Mede-ingezetenen.... De Liefde voor het Vaderland is de grondslag, waar op ons Gemeenebest gevestigd is; en wanneer die grondslag by ons begint te wankelen, zal het geheele gebouw van den Staat instorten.Ga naar eind30 De geschiedschrijver, die als staatsman moest vaststellen dat het gemeenschappelijk fundament, waarop de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën twee eeuwen tevoren was gegrondvest, steeds meer werd ondergraven, ging onverdroten voort zich in de geschiedenis van de totstandkoming van het vigerend staatsbestel te verdiepen. Op 16 mei 1778 maakte hij zijn voornemen bekend ’een Historie van de Unie van Utrecht te schryven’; hij beschikte inmiddels over ‘verscheiden ongedrukte stukken van belang’ en de Staten van Zeeland hadden hem welwillend toestemming verleend uit hun ‘archiven’ zodanige stukken ‘geheel of ten deele te laaten drukken’.Ga naar eind31 Zijn besluit was pas na ‘zeer lang’ aarzelen genomen: De stof is van een ruim beslag, en te groot misschien voor den engen kring myner bekwaamheid: er wordt veelligt meerder tyd toe vereischt, dan my in den slommer van menigvuldige andere bezigheden overschiet; dan, men heeft geöordeeld, dat ik met zulk een' arbeid nuttig konde zyn aan 't gemeen Vaderland, en het verlangen om aan deeze gunstige verwagting te voldoen, ruimt alle zwaarigheden uit den weg. Mangelt het my aan bekwaamheid, om alles in zyn waare licht te plaatsen, ik zal het door eerlykheid vergoeden, en mynen leezer stof tot denken overlaaten.Ga naar eind32 De bij die gelegenheid aan alle ‘liefhebbers der Nederlandsche Geschiedenissen’ gedane oproep hem te willen attenderen op relevante bronnen voor de beoogde ‘Historie van de Unie’ was niet vergeefs. Zoals hieronder nader wordt uiteengezet, zijn tussen Van de Spiegel en een aantal tijdgenoten vanaf 1778 allerlei gegevens over de ontstaansgeschiedenis van de in 1579 gesloten Unie van Utrecht uitgewisseld. Deze doorgaans bereidwillige samenwerking belette hem overigens niet in 1780, vlak vóór zijn aanstelling tot secretaris van de Staten van Zeeland, een Bundel van onuitgegeeven Stukken te publiceren.Ga naar eind33 Kennisneming van deze juist twee eeuwen oude geboortepapieren ‘van ons Vereenigd Gemeenebest’ achtte hij ‘in alle geschillen over het recht verstand der Grondwet onzer Constitutie’ noodzakelijk, wilde ten minste ‘de Staat op zyne oude grondslagen gevestigd blyven’.Ga naar eind34 Met instemming citeerde hij de woorden van Simon van Slingelandt, die als secretaris van de Raad van State op 14 december 1716 had laten noteren: wanneer de zaaken, door langheid van tyd, geraakt zyn in een | |
[pagina 9]
| |
groot verval en desordre - dient niets zoo zeer, om den weg te baanen tot de waare middelen van redres, als om te rug te zien naar die tyden, wanneer de zaaken ordentelyk, en volgens de gronden van de Unie behandeld werden.Ga naar eind35 In de habitus van retrospectieve voorkeur lag 's mans staatkundige visie onwrikbaar verankerd. Op initiatief van hun secretaris Van de Spiegel formuleerden de Staten van Zeeland in mei 1784 naar aanleiding van de ‘menigvuldige klagten over de misbruiken en verkeerdheden in het publyk bestier’ - overigens tevergeefs - het voorstel, krachtens ‘de Constitutie der Republyk, en het exempel van voorige tyden’ (namelijk 1651 en 1716), de zes overige gewesten op te wekken tot een Grote Vergadering, waar ‘tot beter onderhoudinge van de Unie’ gelegenheid zou moeten worden geboden ‘om het generaal systema van de Republyk... te fixeeren, en... de verloopen in de Unie te redresseeren’.Ga naar eind36 Ook als Zeeuws raadpensionaris (1785-1787) kwam Van de Spiegel bij het adviseren van de gewestelijke Staten ‘als vanzelf tot diepgaande historische bronnenstudie’.Ga naar eind37 In die funktie onderhield hij nauwe contacten met de Engelse gezant James HarrisGa naar eind38 en met het stadhouderlijk hof in Den Haag. Vooral op aandringen van Harris werd Van de Spiegel, toen de Restauratie de Patriottenbeweging had lam gelegd, op 6 december 1787 benoemd tot raadpensionaris van Holland. Aanvankelijk had de Zeeuw zijn bedenkingen: hij vreesde dat zijn capaciteiten en de hem toegedachte ‘appoinctementen’ niet toereikend zouden zijn en hij had bovenal zijn twijfels over de toeleg van de weifelachtige stadhouder Willem V ‘de groote zaken van het land te redresseeren’.Ga naar eind39 Als raadpensionaris van Holland (1787-1795) was samenwerking met Engeland en Pruisen in de buitenlandse politiek voor hem nu een vanzelfsprekendheid. In de binnenlandse aangelegenheden streefde hij naar herstel van het stadhouderlijk gezag en naar hervormingen op velerlei terrein. Al in 1788 wist hij een mutuele Acte van Garantie tot stand te brengen, waarbij de gewesten het onaangetast voortbestaan van de staatsinstellingen, inclusief het stadhouderschap, garandeerden. Dank zij de bemoeienissen van Harris kon in datzelfde jaar het Drievoudig Verbond tussen Engeland, Pruisen en de Republiek worden gesloten.Ga naar eind40 Tevens nam Van de Spiegel initiatieven tot herziening van het volkomen verouderde quotenstelsel en tot hervorming van leger en vloot, alsmede van de handelscompagnieën. Toch bleek spoedig dat de Republiek zichzelf had overleefd. Tijdens de Frans-Bataafse inval in de winter van 1794-95 bleef de Hollandse raadpensionaris op zijn post, totdat hij op 5 februari 1795 te Den Haag werd gevangengenomen. De zojuist benoemde Leidse hoogleraar Johan Valckenaer, die zijn ‘professoraat veel meer als een staatkundig dan als een wetenschappelijk ambt beschouwde’,Ga naar eind41 kreeg op 27 oktober van dat jaar de opdracht als fiscaal een onderzoek in te stellen naar het ‘ministerieel gedrag’ van Van de Spiegel. Hoewel in feite niets belas- | |
[pagina 10]
| |
tend kon worden gevonden, werd hij begin 1796 geïnterneerd in het kasteel van Woerden. Hier trachtte hij, een ‘afkeer hebbende van woelingen, en onlusten te stooken,... niets anders, dan als een vergeeten burger te leeven’.Ga naar eind42 Bijna drie jaar lang hield hij zich vooral met letterkundig werk bezig. Aan zijn lotgenoot Willem G.F. Bentinck van Rhoon ontvouwde hij op 5 december 1797 zijn opvattingen over de beoefening der geschiedenis. Het klinkt thans wat navrant uit de pen van een zich in hechtenis bevindend staatsman te moeten lezen, dat de kennis der Historie, een onontbeerlyk sieraad is van een welopgebragt Man, en een hoognoodzakelyke wetenschap voor iemand, die tot het bestuur of den dienst van Landen en Volken wordt opgeleid, met name wanneer ‘de methode om de Historie wat grondiger en met de meest bruikbare nuttigheid te bestuderen’ de staatsman ‘als 't ware, eene gave van Prophetie’ schenkt.Ga naar eind43 Eind 1798 verkoos Van de Spiegel de vrijwillige ballingschap in Lingen. Een jaar voor zijn plotselinge dood op 7 mei 1800 aldaar betuigde hij nog eenmaal zijn trouw aan de regeringsvorm op basis van de Utrechtse Unie. In zijn ‘Concept van Veranderingen, ampliatien en modificatien van de Unie van Utrecht’ wordt de voortreffelijkheid van dit in 1795 dood verklaarde Verbond uitdrukkelijk bevestigd en worden slechts ‘eenige zwakke plaatsen’ ervan, die wegens ‘de langheid der tyd’ aanpassing en versterking zouden behoeven, toegegeven en gewijzigd.Ga naar eind44
***
Waar enig besef dat oude bescheiden van voormalige instellingen en overheidspersonen in wezen tot het bezit van de gehele natie behoren te worden gerekend eerst in de Bataafse Tijd doordrong, waren nog in de tweede helft van de achttiende eeuw personen, die voor geschiedkundig onderzoek oude charters en archivalia wensten te raadplegen, grotendeels afhankelijk van persoonlijk initiatief, nuttige relaties met overheidsfunktionarissen en onderlinge contacten. Vanaf 1778, het jaar waarin de Goese burgemeester Van de Spiegel zijn plannen voor een ‘Historie van de Unie van Utrecht’ wereldkundig maakte, ontspon zich tussen hem en een beperkt aantal liefhebbers der vaderlandse historie een levendige correspondentie. Aan de hand van deze briefwisseling kan de totstandkoming van enige geschiedkundige publicaties worden gereconstrueerd, zulks dan naar aanleiding van het memorabel geachte feit, dat de in 1579 gesloten Unie van Utrecht, het oudste fundament waarop de inmiddels in al haar voegen krakende Republiek der Zeven Verenigde Provinciën was gegrondvest, het tweehonderdjarig bestaan tegemoet ging. | |
[pagina 11]
| |
Fig. 2 Pieter Bondam (1727-1800) als hoogleraar te Utrecht. (Universiteitsmuseum, Utrecht. Foto: Jac. P. Stol)
Van deze correspondentie met andere geschiedbeoefenaars neemt de briefwisseling met de Utrechtse hoogleraar in het Nederlands staatsrecht Pieter Bondam een bijzondere plaats in. Beiden hielden zich al vóór 1779 bezig met het verzamelen en persklaar maken van stukken betreffende de Unie van Utrecht, door hen uit stedelijke en gewestelijke verzamelingen opgediept. Sommige hiervan bleken zo slecht geconserveerd dat het nageslacht met de uitgave ervan een dubbele dienst is bewezen.Ga naar eind45 De brieven, waarin Bondam en Van de Spiegel elkaar van hun vorderingen op de hoogte hielden, ademen collegialiteit en werkdrift, maar bevatten hier en daar toch aanwijzingen dat persoonlijke ambitie ook tot aanvaring kon leiden. Door nauwkeurige afbakening van ieders werkterrein bleef het contact echter vriendschappelijk van toon. ‘Beide kunnen wij [op] 't zelfde velt loopen, sonder elkander in de weg te zijn’,Ga naar eind45a verzekerde Bondam in juni 1779, toen hun plannen voor een gezamenlijke bronnenuitgave definitief van de tafel waren geschoven. De twee geleerden gingen door elkaar hun proefdrukken te sturen en informatie over nieuwe vindplaatsen van bronnen uit te wisselen in een briefwisseling, die hun grondige kennis omtrent de totstandkoming van de Nadere Unie illustreert. Pieter Bondam (1727-1800) speelde een vooraanstaande rol bij de herdenking van de Unie. Met medewerking van de Utrechtse magistraat mocht hij luister bijzetten aan de plechtige viering van het tweede eeuw- | |
[pagina 12]
| |
feest door op 29 januari 1779 in het auditorium van het Akademiegebouw - de plaats waar de Unie in 1579 was getekend - een Latijnse oratie te houden, die reeds in de zomer in Nederlandse vertaling werd uitgegeven.Ga naar eind46 Voor Bondam was het een hoogtepunt in zijn leven. Voordat hij in 1772 zijn leermeester Christiaan Hendrik Trotz te Utrecht opvolgde, was de in Kampen geboren Bondam eerst rector van de Latijnse school te Zutphen geweest en vanaf 1763 hoogleraar te Harderwijk. In 1770 hadden de Staten van Gelderland hem tot gewestelijk historieschrijver benoemdGa naar eind47 en als zodanig werkte hij ook na zijn verhuizing naar Utrecht aan een Charterboek van Gelre en Zutphen, waarvan het eerste deel in 1783 zou verschijnen en het laatste postuum in 1809.Ga naar eind48 Bondam had zijn aandachtsveld echter aanzienlijk verbreed, sinds hij in de zomer van 1778 met de voorbereiding van zijn oratie over de Unie was begonnen. Direct na deze herdenkingsrede zette hij zich aan de publicatie van zijn Verzameling van onuitgegeevene Stukken; tot opheldering der Vaderlandsche HistorieGa naar eind49 en begaf zich hiermee op een terrein, dat Van de Spiegel in zijn Ontwerpen al min of meer voor zich had gereserveerd. Toen hem ter ore was gekomen dat Bondam werkte aan een publicatie van onuitgegeven stukken betreffende de Unie, nam Van de Spiegel het initiatief tot rechtstreeks contact met de Utrechtse hoogleraar. Vóór maart 1779 hadden zij geen persoonlijke contacten onderhouden, maar aangenomen mag worden dat ze elkaar niet geheel onbekend zijn geweest; beiden waren, zoals trouwens ook de meeste andere hieronder te noemen correspondenten, lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden.Ga naar eind50 Voor zijn oratie maakte Bondam onder meer dankbaar gebruik van het drie jaar eerder anoniem verschenen werk over de Satisfactie van Goes van de Zeeuwse magistraat.Ga naar eind51 Het was echter een andere in Utrecht woonachtige liefhebber der vaderlandse historie, Willem Emmery baron de Perponcher,Ga naar eind52 met wie Van de Spiegel al sinds enige jaren correspondentie voerde, die de Zeeuw op Bondams oratie attendeerde en die nu als verbindingsman tussen beiden zou fungeren. De eerste brief, die Bondam in 1779 rechtstreeks naar Goes stuurde, was een vervolg op het onderhoud tussen hem en Perponcher, waarin deze laatste gevraagd had Van de Spiegel op de hoogte te stellen van het materiaal dat de hoogleraar van plan was uit te geven.Ga naar eind53 Deze Perponcher had al eerder voor Van de Spiegel als contactman gefungeerd. Als lid van de ridderschap had hij zitting in de Staten van Utrecht en uit dien hoofde kon hij vrijelijk de in het Statenarchief bewaarde documenten raadplegen en eventueel anderen erover informeren. Van de Spiegel mocht op de medewerking van de Utrechtse baron rekenen, omdat hij de Perponchers, die de titel ‘Heer van Wolfaartsdijk’ voerden, had bijgestaan in de verdediging van de discutabel gebleken heerlijkheidsrechten van deze in de nabijheid van Goes gelegen plaats.Ga naar eind54 Al in september 1778 had Perponcher op verzoek van de Goese burgemeester contact opgenomen met C.A. Vos, secretaris van de Utrechtse Staten, die een exemplaar van Van de Spiegels Ontwerpen toegestuurd | |
[pagina 13]
| |
had gekregen, maar aanvankelijk niet had begrepen wat de intentie van dit present was. Na dit gesprek kon Perponcher Van de Spiegel de verzekering geven dat Vos - evenals hij zelf - alle medewerking zou verlenen bij het verstrekken van gecollationeerde afschriften van de Statenresoluties, maar hij moest er namens de secretaris wel op wijzen dat vele belangrijke stukken indertijd bij het Domkapittel in bewaring waren gegeven.Ga naar eind55 In de daarop volgende maanden speurden Vos en Perponcher naar stukken, die Van de Spiegel graag toegezonden wilde hebben en het was bij de beantwoording van een dergelijk verzoek dat Perponcher de redevoering van Bondam ter sprake bracht. Hij beloofde de oratie op te sturen, zodra ze werd gepubliceerd, omdat er ook mededelingen in voor kwamen over de rol van Willem Taets van Amerongen, deken van de beide munsterkerken, tijdens de totstandkoming van de Nadere Unie. Volgens Perponcher zou deze Taets begin december 1578 opzettelijk naar Amersfoort zijn afgereisd om niet betrokken te worden bij de ondertekening van het ontwerp van de Unie, waarvan hij tegenstander was. Om Politieke reedenen en om de teegenwoordigheid van zeekere Heeren word W. Taets van Amerongen in gem. Oratie als beeter gezind voor de Unie voorgesteld dan zommigen meenen dat hy was. Om dezelfde reedenen wilde ik liefst niet bekend zyn voor dit onderrigt aen UWEGestr te hebben medegedeelt. By gem. Oratie zal worden gevoegt een bundel alsnog onuitgegeve stukken de Unie raekende, waer van UWEGestr. mede een exemplaer zal doen overkomen.Ga naar eind56 Het lijkt erop dat Perponcher Bondam ervan verdacht lippendienst aan zijn meesters te hebben bewezen. De omzichtigheid, waarmee de baron een en ander aan Van de Spiegel toevertrouwde, doet vermoeden dat hij zich in Bondams plaats nauwelijks onafhankelijker zou hebben opgesteld. Voor Van de Spiegel waren deze mededelingen in elk geval aanleiding zijn zegsman te verzoeken hem in contact te brengen met de Utrechtse feestredenaar. Bondam kan Van de Spiegels verzoek om nadere inlichtingen over de aangekondigde bronnenuitgave hebben opgevat als een licht verwijt dat hij niet eerder hiervan op de hoogte was gebracht; in zijn Ontwerpen had de Zeeuw immers om dergelijke inlichtingen gevraagd. Omstandig somde Bondam in zijn eerste brief aan de Goese burgemeester de redenen op, die hem ertoe hadden gebracht ook zelf over de Unie te gaan publiceren. Hij vermeldde hoe in de zomer van 1778 in Overijssel en Gelderland ‘zo by goede vrienden als uyt publique archiven’ zijn oratie was voorbereid. Zijn vrienden wisten dat hij het gevonden materiaal niet alleen voor de oratie wilde gebruiken, maar ook dat gebruik daar van gemaakt hebbende, als dan alle de Stukken in zyn geheel aan UWEGestr. te zullen zenden, tot de voorgenomene | |
[pagina 14]
| |
Staatkundige Historie der Unie, welke UWEGestr. ons belooft, en welke ik, en alle liefhebbers der Vaderlandsche Historie, met het uyterste verlangen te gemoet zien.Zijn tocht langs de archieven had zoveel nieuw materiaal opgeleverd dat Bondam zich de afgelopen maanden dagelijks met de verwerking ervan had moeten bezighouden. Dit heeft veroorsaakt, dat ik eenigermaten van myn eerste plan ben afgegaan, en een voornemen genomen hebbe eene verzameling van die Stukken uyt te geven. Hierdoor hebbe ik gemeent UWEGestr. geen ondienst te zullen doen, nog in desselfs plan eenigzints hinderlyk te zyn, dewyl myn voornemen maar is de stukken zelve, so veel mogelyk, in eene tyd order te geven, en UWEdGestr. dus het zelfde gebruik tot het opstellen der historie daar van kan maken, en zelfs gemakkelyker, dan wanneer ik UWEdGestr. de zelve geschreven toezond. Bondam ging nog verder met zijn hulpvaardigheid. Met Perponcher was afgesproken, dat ik successivelyk aan UWEdGestr. de afgedrukte bladen zal toezenden, in hoope, dat UWEdGestr. daardoor eenig pleisier zal geschieden.Ga naar eind57 Van de Spiegels reactie op deze brief was zonder meer positief. Op 6 april 1779 maakte hij Bondam deelgenoot van een plan, dat bij hem was opgekomen na lezing van diens schrijven. In zijn Ontwerpen had hij meegedeeld over een aanzienlijke verzameling te beschikken; hij mocht vrijelijk putten uit de archieven van de Zeeuwse Staten en kon daarom nog veel meer stukken bemachtigen; wanneer Bondam ermee kon instemmen de ‘Verzameling van stukken’ op hun beider naam uit te geven, zou Van de Spiegel op zijn beurt al het bronnenmateriaal daarin onderbrengen en geen afzonderlijke bijlagen bij zijn ‘Historie van de Unie’ laten drukken; aldus kon een vrij compleet ‘charterboek’ van die tijdsperiode ontstaan.Ga naar eind58 Dit voorstel moet Bondam enigszins hebben verrast. In zijn antwoord toonde hij zich onmiskenbaar opgelucht dat Van de Spiegel zijn plannen aangaande de uitgave van een ‘Verzameling’ welwillend had opgevat. Toch bleven er practische bezwaren, die een gezamenlijke uitgave in de weg konden staan. Met boekverkoper De Wilde te Utrecht liepen al afspraken over de omvang en datum van verschijnen; voor twee delen lag de kopij al persklaar; wanneer Van de Spiegels bijdragen erin verwerkt zouden worden, diende de opzet geheel te worden gewijzigd, een tijdrovende bezigheid; bovendien had Bondam, als dank voor het beschikbaar stellen van archiefstukken, al toezeggingen gedaan met betrekking tot de opdrachten van de eerste drie delen. Deze bezwaren | |
[pagina 15]
| |
heetten echter niet onoverkomelijk, indien een andere opzet werd toegepast. Bondam stelde daarom een compromis voor: beide verzamelingen konden afzonderlijk herkenbaar in één werk worden afgedrukt. Een ontwerp voor de titelpagina's sloot hij alvast bij (zie fig. 3 & 4). Met zijn boekhandelaar was hij overeengekomen dat er jaarlijks twee delen zouden verschijnen, mits Van de Spiegel onder dezelfde condities wilde werken als hij zelf - voor elk blad dat werd afgeschreven, zou de copiïst een rijksdaalder vergoeding krijgen - en de drukker te Utrecht de preferentie zou genieten ook de ‘Historie van de Unie’ te mogen uitgeven.Ga naar eind59 Van de Spiegel kon op dit alleszins redelijk aanbod niet ingaan; hij had afspraken lopen met de Goese stadsdrukker Jacobus Huysman, voor wiens smaak en vakmanschap hij veel achting had; de door Bondam geuite bezwaren deelde hij, zij het dat hij inzake het voorwoord en de opdracht zich best naar Bondam wilde schikken. Hij gaf alsnog de voorkeur aan een eigen uitgave, maar verzocht Bondam vriendelijk hem tijdig mee te delen of in diens ‘Verzameling’ stukken werden opgenomen, die al in de Ontwerpen waren aangekondigd, ten einde doublures te voorkomen. Het was hem er minder om te doen persoonlijke eer te behalen dan de geschiedwetenschap zo snel mogelijk verrijkt te zien met nieuw uitgegeven bronnenmateriaal. Nuchter en zakelijk in de afwijzing van Bondams voorstellen, toonde hij zich collegiaal in het vervolg van zijn brief. Hij maakte de Utrechtse hoogleraar opmerkzaam op enige waardevolle documentenverzamelingen en verklaarde zich bereid tot verdere uitwisseling van geschiedkundige gegevens. Zo attendeerde hij Bondam op de Middelburgse predikant A. 's Gravezande, die een ‘kerkelyke Redevoering’ over de Unie ging uitgeven:Ga naar eind60 ‘hij heeft, naar ik hoore, de Historie zeer wel aanééngeknoopt uit den korten inhoud van de lyst van Stukken door mij bij de ontwerpen der Unie uitgegeeven: hij is een kundig man, maar hij schildert beter in miniatuur dan in 't groot.’Ga naar eind61 Het leek duidelijk hoe de verdere contacten tussen beide geleerden zouden gaan verlopen. Nu van concrete samenwerking geen sprake kon zijn, bleef de correspondentie beperkt tot vrijblijvende commentaren op de ontvangen proefdrukken. Tussen Bondam en Van de Spiegel bleek een soort taakverdeling mogelijk. Eerstgenoemde schreef dat hij zijn aandacht voornamelijk op bronnen uit Gelderland, Overijssel en Utrecht zou concentreren, terwijl Van de Spiegel zich dan in Hollandse en Zeeuwse stukken kon verdiepen. In juni 1779 kondigde Bondam aan binnen veertien dagen de Oratie te kunnen toezenden: Eenige historische omstandigheden zal UWEG. er in aantreffen, in een ander dagligt voorgesteld, dan tot nog toe geschied is. UWEdGestr. moet er geensints in verwagten eene volledige Historie. Dat zullen we van de besnedene Pen van UWG. verwagten. Hier in ben ik alleen bly, dat het doen van die Oratie oorsaak gegeven heeft, dat ik my toegelegt hebbe tot de ontdekking van verscheide Stukken, die anders mogelyk nog lange verborgen zouden zyn gebleven, en dat ik | |
[pagina 16]
| |
| |
[pagina 17]
| |
dus, als Opperman, steen en kalk en materialen zal aanbrengen tot het staatkundig gebou der Historie van onze Unie, 't geen UWEdGestr. zal voltooien.Ga naar eind62 Vanaf oktober 1779 stuurde ook Van de Spiegel de proefdrukken van zijn Bundel van onuitgegeeven Stukken naar Utrecht. Hoe vriendelijk en beleefd ze elkaar ook bejegenden in de correspondentie, zij bleven in zekere zin concurrenten, die elkaars bezigheden en vorderingen niet uit het oog wensten te verliezen. Een enkel misverstand kon daarom gemakkelijk leiden tot wantrouwen. Begin november 1779 leek zo'n situatie te ontstaan, toen Van de Spiegel onmiddellijk zijn ongerustheid aan Bondam kenbaar maakte, omdat hij meende dat deze hem informatie had onthouden. Men krijgt de indruk dat het Van de Spiegel niet zozeer kon schelen of hem wel de primeur voor bepaalde stukken gegund werd dan wel dat hij zeker wilde weten of Bondam hem volstrekt collegiaal als eerste de gegevens zou toespelen. Op 6 november 1779 schreef Van de Spiegel dat hem ter ore was gekomen dat Bondam verschillende stukken ging publiceren, welke ik reeds ter drukperse vervaardigd had, en tot wier uitgaan ik meende, uit hoofde van de gedaane bekendmaaking myner intentie eenig meerder regt te hebben.Veelbetekenend is de tussenzin, die hij liet volgen op de mededeling dat hij in het werkje van 's Gravezande gelezen had, dat Bondam van plan was de notulen van de Gedeputeerden der Nadere Unie uit te geven: waar uit ik in 't voorbygaan opmaake, dat dhr Gr[avezande] UwE lyst van stukken gezien heeft. Van de Spiegel toonde zich erover gepikeerd dat anderen beter over Bondams plannen geïnformeerd leken dan hij. Hij wilde weten welke notulen het betrof, opdat hij zich de moeite kon besparen diezelfde stukken af te schrijven. Ik hope, dat UwE my deeze elucidatie niet weigeren zal, te minder, omdat er alle waarschynlykheid is, dat UwE door den ongemeenen spoed van Uwen drukker, vóór my in gereedheid zal zijn. Laat my UwE ook mogen onder 't oog brengen, dat ik copien heb van versch. rapporten, brieven etc. raakende de onderhand[elingen] met Don Johan, en dat ik dezelve niet heb willen uitgeeven, omdat ze meerder met UwE ontwerp van verzameling overeenkwamen, waarom ik aan UwE de source heb aangeweezen, waar dez[elfde] te Utr[echt] te vinden waren. Welke behandeling ik my flateerde, dat door UwE met gelyke zou bejegend geworden zyn, en dat UwE geen stukken zou uitgegeeven hebben, welke ik reeds had, of direct in myn plan | |
[pagina 18]
| |
vielen, zonder ten minsten de lyst daarvan gecomm[uniceerd] te hebben.Ga naar eind63 Het bleek allemaal op een misverstand te berusten. Bondam kon per kerende post Van de Spiegel geruststellen. Het was allerminst zijn bedoeling stukken te publiceren, die Van de Spiegel al had aangekondigd. De mededeling in het werkje van 's Gravezande had ook hem ten zeerste gefrappeerd; hoe kon deze man, met wie hij nooit had gecorrespondeerd, zijn verzameling aanhalen? De enige contacten tussen ‘die heer’ en Bondam hadden bestaan in het uitwisselen van elkaars redevoeringen over de Unie: Ziedaar, Myn Heer en Vriend, cordaat en openhartig den uwen beantwoord. Ik hoop, dat deeze elucidatie, die UwEd van my verzoekt, UWEG volkomen voldoen zal. Ik heb gemeend zonder eenig tydverzuim dezelve aanstonds aan UWEG te moeten geeven, om daar door UWEG te overtuigen, dat, ofschoon wy by toeval in een en 't zelfde plan gevallen zyn, egter zulks kan geschieden, zonder elkander in de weg te zyn of dat zulks eenige de minste verwydering of verflauwing zoude behoeven te geeven in de vriendschap en openhartige correspondentie, die wy tot dusverre onderling gecultiveerd hebben, en waar toe ik van mynen kant alles zal zoeken te contribueeren.Ga naar eind64 Mocht er tussen de Zeeuwse magistraat en de Utrechtse hoogleraar sprake zijn van wederzijdse irritatie, voor de lezers van hun werken was hiervan niets te merken. In zijn op 1 juli 1779 geschreven ‘Voorberigt’ tot het eerste deel van de Verzameling van onuitgegeevene Stukken verklaarde Bondam in feite door Van de Spiegel te zijn aangespoord aandacht aan de ‘Historie der Unie van Utrecht, die Grondwet en Zuil van ons Gemeenebest’ te besteden, want: Uit de Lyst der onuitgegeevene Stukken, tot de Unie betrekking hebbende, welke ons in den voorgaanden jaare de beroemde Burgemeester en Raad der Stad Goes L.P. van de Spiegel medegedeeld heeft in de uitgaaf der Ontwerpen van de Unie, bemerkte ik ligtelyk, dat de Historie derzelve, in verscheidene omstandigheden, tot nog toe zo niet opgehelderd was, als wel behoorde, en dat uit onbekende en verborgen liggende stukken derzelve een nader licht mogelyk zoude kunnen bygezet worden. Dit spoorde mij aan, om ook onderzoekingen te doen naar dergelyke Stukken.Ga naar eind65 Naar aanleiding van zijn pas verschenen Redevoering deelde hij bij dezelfde gelegenheid mee: Myn voorneemen is niet geweest eene omstandige Historie van de Unie te schryven. Zulks kon de natuur en manier van behandeling | |
[pagina 19]
| |
van eene Academische Redevoering niet toelaaten. Zulk een Staatkundige Historie verwagten wy met verlangen uyt de welbesnedene pen van den kundigen van de Spiegel.Ga naar eind66 Op 6 december van dat jaar, bij gelegenheid van het verschijnen van het tweede deel, maakte Bondam niet alleen het publiek opnieuw deelgenoot van zijn hooggespannen verwachtingen ten aanzien van de uitgave van Van de Spiegel, maar sprak hij ook de hoop uit om door het uitgeeven van deeze Stukken den eenen of anderen Liefhebber der Historie en van het Staatsrecht van dit ons Sticht in staat te stellen, om, in navolging van den beroemden Van de Spiegel, eene Historie van de Satisfactie van Utrecht te beeter te kunnen schryven. - Wenschelyk immers ware het, dat eene even zo kundige pen, als waar uit wy onlangs de Historie van de Satisfactie van eene particuliere Stad zo wel uitgewrocht hebben mogen ontfangen, ons de Historie van de Satisfactie van het Sticht van Utrecht mededeelde en beschreef...Ga naar eind67Van de Spiegel op zijn beurt leek in zijn op 11 december 1779 gedateerde ‘Berigt van den Uitgeever’ enigszins teleurgesteld te zijn, met de opmerking dat hij grote verwachtingen had gekoesterd ...van toezeggingen uit Provintien, buiten Holland en Zeeland, my gedaan, toen ik onderrigt werd, dat de Heer Petrus Bondam, beroemd Hoogleraar op de Hooge School te Utrecht, eene aanzienlyke verzaameling magtig was van onuitgegeeven Stukken dienende tot opheldering der Vaderlandsche Historie...,maar hij haastte zich het werk van Bondam te prijzen, hetgeen niet alleen door de aanmerkelykheid der uitgegeeven Stukken, maar ook door het gewigt der bygevoegde aanteekeningen, eens yders lof billyk verdient.Ga naar eind68 De Zeeuw was eigenlijk van plan geweest zijn arbeid aan de ‘Historie van de Unie’ te staken, totdat de Utrechtse hoogleraar met zijn Verzameling gereed was, maar om de draad van het werk niet te verliezen had hij besloten: het spoor van den Hoogleeraar te volgen, en in denzelven smaak uit te geeven, het grootste gedeelte myner verzaamelde Stukken...Ga naar eind69 Toen Bondam medio juli 1780 het ‘Voorberigt’ voor het derde deel van zijn Verzameling schreef, nam hij niet alleen als motto een citaat uit de enige maanden eerder verschenen Bundel van Van de Spiegel, maar erkende hij ook grif dat zijn Verzameling allerminst volledig was: | |
[pagina 20]
| |
Men zal egter dit gebrek kunnen vervullen, indien men by dit ons werk voegt den aanzienlyken Bundel van onuitgegeevene Stukken, met de uitgave van welken de Beroemde L.P. VAN DE SPIEGEL den Beminnaren der Historie oneindig aan zig verpligt. En dewyl het oogmerk, 't geen die groote kenner van ons Nederlandsch Staatsrecht met die uitgave heeft, het zelfde is, 't geen wy ons ten doelwit voorstelden, en wy over zulks een en het zelfde pad inslaan, zal men dien aanmerkelyken Bundel dies te meer by onze Verzameling moeten voegen, dewyl wy voorneemens zyn, ten einde om aan den Lezer geen tweemaal een en dezelfde Stukken optedringen, geen een eenig stuk in ons werk in te vlegten, 't geen de Heer VAN DE SPIEGEL in zynen Bundel staat te brengen.Ga naar eind70 Hij hoopte dat ‘meer regt geaarte Liefhebbers’ in andere gewesten vergelijkbare verzamelingen zouden uitgeven, want men zou dan eindelyk eens, om de woorden van den Heer VAN DE SPIEGEL de onze te maken, in staat gesteld worden, om de Historie van ons Land, en deszelfs Staatkundige gesteldheid, in haare weezentlyke omstandigheden, en uit de egte bronnen, naar te gaan.Ga naar eind71 In het vierde deel van zijn Verzameling, dat in 1781 verscheen, citeerde Bondam met instemming Van de Spiegel: Het is doch buiten allen twyfel, dat sedert de uitgaave van verscheiden Charterboeken, Privilegiën, Keuren, en andere authentyke Stukken, de Vaderlandsche Geschiedenissen in onze Eeuw op veel vaster gronden gezet zyn, dan in al den voorigen tyd,Ga naar eind72hetgeen erop mag wijzen dat historieschrijvers uit de tweede helft van de achttiende eeuw van mening waren, dat er duidelijk vooruitgang was geboekt inzake het geschiedkundig onderzoek. Hoewel er dan geen expliciete taakverdeling tussen Bondam en Van de Spiegel was overeengekomen, beiden hebben stilzwijgend een chronologische afbakening van ieders werkterrein gerespecteerd: de door Bondam uitgegeven bronnen hebben betrekking op de periode juni 1576 tot maart 1578, terwijl Van de Spiegel slechts drie documenten van vóór 1578 publiceerde en zich verder toelegde op het tijdvak van april 1578 tot 1584.
***
Een van Van de Spiegels correspondenten, die ook rechtstreeks toegang had tot authentieke stukken, was de Zeeuw Jacobus Ermerins (1725-1795). In zijn hoedanigheid van stadssecretaris van Veere bracht hij het verwaarloosde archief aldaar op orde.Ga naar eind73 Deze ‘kundige, eerlijke, hoewel | |
[pagina 21]
| |
Fig. 5 Jacobus Ermerins (1725-1795)
wat korselige man’Ga naar eind74 was met de Goese burgemeester goed bevriend. Bij het verzamelen van bronnen hielpen zij elkaar.Ga naar eind75 In het eerste deel van de Bundel van onuitgegeeven Stukken wordt Ermerins in dankbaarheid vermeld,Ga naar eind76 samen met zijn broer Willem Ermerins, schepen van het Vrije van Sluis, over welks ontstaan laatstgenoemde in 1778 een niet uitgegeven verhandeling schreef. Een bijlage hierin was onderwerp van een brief aan Van de Spiegel.Ga naar eind77 Wegens ‘verandering in amps-bezigheden’ zou Jacobus Ermerins de uitgave van het tweede deel van diens Bundel van onuitgegeeven Stukken in 1783 verzorgen.Ga naar eind78 Ook met de Zeeuwse predikant Jona Willem te Water (1740-1822)Ga naar eind79 stond Jacobus Ermerins regelmatig in contact; dankbaar memoreerde hij dat Te Water hem met ‘keurige aanmerkingen’ bij Eenige Zeeuwsche Oudheden had geholpenGa naar eind80 en met piëteit werd Ermerins door hem in de Handelingen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 1796 herdacht.Ga naar eind81 Deze J.W. te Water, evenals Van de Spiegel en de broers Ermerins, van Zeeuwse afkomst, had van 1755 tot 1761 te Utrecht theologie gestudeerd. Aanvankelijk als predikant werkzaam, werd hij in 1780 benoemd tot hoogleraar in de wijsbegeerte en vaderlandse geschiedenis te Middelburg. De Leidse hogeschool stelde de als ‘zeer geleerd, ietwat naïef-ijdel man’Ga naar eind82 getypeerde Te Water in 1785 aan als hoogleraar in de theologie en de kerkgeschiedenis.Ga naar eind83 Sinds 1776 gewestelijk geschiedschrijver, tevens secretaris van het Zeeuwsch Genootschap,Ga naar eind84 hield hij in 1782 een Herdenkingsrede voor het Zeeuwsch Genootschap over | |
[pagina 22]
| |
de Unie van Utrecht.Ga naar eind85 Al in 1777 schreef Te Water aan Van de Spiegel in verband met een door hem aangetroffen handschrift: Dat Ms gaf my eenige aanleidinge om te denken, of het niet der moeite waardig zou zyn, eene redevoering op eene statelijke te doen in 't jaar 1779.Ga naar eind86 Van 1793 tot aan zijn dood in 1822 was Te Water, een ‘eerlijk, braaf man met bewonderenswaardige werkkracht’,Ga naar eind87 voorzitter van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Blijkens de herdenkingsrede, waarmee Matthijs Siegenbeek in 1823 de verdiensten van de overledene memoreerde, was hij verdraagzaam tegenover andersdenkenden, maar niet ten opzichte van afwijkende leerstelligheden binnen de kerk; ook stelde hij in de vriendschap ‘aanzien van geboorte en stand’ op prijs.Ga naar eind88 In deze herdenking wordt Van de Spiegel, die met de overledene was verwant, tot tweemaal toe als de eerste zijner vrienden genoemd.Ga naar eind89 Het mag dan ook geen verwondering wekken dat ook Te Water voor Van de Spiegel gegevens trachtte aan te dragen; blijkens een brief uit 1777 had hij enige maanden tevoren al Onno Zwier van HarenGa naar eind90 aangeschreven, of Hij mij uit de Friesche Registers niet het een en ander van belang, betreffende de Utrechtsche Unie, konde mededeelen. Hierop kreeg ik tot antwoord, dat Hij, ten tyde wanneer Hij Historieschrijver van Friesland geweest was, hier op reeds onderzoek gedaan hadde, doch niets konde ontdekken van gewicht.Ga naar eind91 Iemand bij wie Van de Spiegel in dit opzicht ook achter het net viste, was de Amsterdamse advocaat Nicolaas Bondt (1732-1792). Hij hield zich vooral met handelsrecht bezig,Ga naar eind92 maar had al in 1756 een verhandeling in het Latijn over de eerste drie artikelen van de Unie van Utrecht gepubliceerd,Ga naar eind93 die door Pieter Paulus werd vertaald en in 1775 opgenomen in diens Verklaring der Unie van Utrecht.Ga naar eind94 Dat zijn werk onvoltooid was gebleven, verklaarde Bondt in zijn ‘Voorreden’: eerst was zijn vader overleden, vervolgens overviel hem ‘eene zware ziekte’, die hem dwong ‘eenen geruime tyd van de boeken te scheiden’.Ga naar eind95 Toen Van de Spiegel Bondt schriftelijk om materiaal verzocht, had deze het voornemen het eenmaal aangevangen werk te voltooien definitief opgegeven. In 1778 antwoordde hij althans: 'T zou mij aangenaam zijn, bij aldien ik daartoe iets konde contribueren. Doch 't weinige dat ik gehad hebbe, heb ik aan den Heer P. Paulus gecommuniceerd, die daarvan ook reeds gebruik gemaakt heeft.Ga naar eind96 De Zeeuw Pieter Paulus (1754-1796) studeerde aanvankelijk te Utrecht en vervolgens te Leiden, waar hij in 1775 promoveerde.Ga naar eind97 Bij gelegenheid van de geboorte van de erfprins in 1772 publiceerde hij anoniem | |
[pagina 23]
| |
Fig. 6 Nicolaas Bondt (1732-1792)
het tractaat met de dubbelzinnige titel over Het Nut der Stadhouderlyke Regeering (Alkmaar 1773). Een door hem geschreven verhandeling over graaf Floris V bood hij in 1773 ter publicatie aan bij het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen. J.W. te Water wist er zo slecht raad mee dat hij haar ter beoordeling voorlegde aan Hendrik van Wyn (1740-1831), die er enige door ‘spitsvinnigheid aanstotelyke plaetsen’ in signaleerde.Ga naar eind98 Van de Spiegel was in zijn oordeel stelliger. Hij ontried deze studie in de publicaties van het Genootschap te doen opnemen.Ga naar eind99 Van zijn kant behandelde Pieter Paulus Van de Spiegel geenszins rancuneus. In de ‘Inleiding’ van zijn Verklaring der Unie van Utrecht, het werk waarin hij onwelvoegelijk veel ontleende aan de in afschrift circulerende en eerst in 1784 uitgegeven Staatkundige Geschriften van Simon van Slingelandt,Ga naar eind100 oordeelde hij zeer gunstig over Van de Spiegel: En waren alle stukken, betrekkelyk tot het staatsregt dezer Landen, met die nauwkeurigheid en oordeelkunde behandeld... wat zou het zelve bereids een vrolyk gelaat toonen!Ga naar eind101 Al in 1778 verscheen een anoniem geschrift met kritiek op Pieter Paulus' Verklaring.Ga naar eind102 Drie jaar later werd het in verbeterde en aangevulde versie op naam van de predikant François Adriaan van der Kemp (1752-1829) herdrukt.Ga naar eind103 Wat de auteur alsnog ertoe had bewogen zijn identiteit te onthullen was, naar eigen zeggen, de ‘goedkeuring | |
[pagina 24]
| |
Fig. 7 Pieter Paulus (1754-1796)
van het verlichte Publiek... en de aenmoediging van kundige lieden.’Ga naar eind104 Van der Kemp had naast veel lof ook kritiek op Pieter Paulus. Een aantal van diens beweringen bleek oncontroleerbaar. Ga naar eind105 Over de vraag wanneer Filips II wettelijk niet langer ‘koning’ voor de opstandelingen was, deelde Van der Kemp Paulus' opvatting,Ga naar eind106 hiermee ingaand tegen Van de Spiegel en de antiorangistische schrijver en advocaat Cornelis ‘den President’ van Bynkershoek (1673-1743).Ga naar eind107 Van de Spiegel wenste er in zijn brief van 10 juni 1778 aan Pieter Paulus niet veel woorden aan te besteden, toen hij hem een exemplaar van zijn Ontwerpen toezond: Men heeft veel meer ophefs gemaakt dan noodig was, van ons verschil nopens den tyd waarop men moest oordeelen Koning Phil[ips] verlaten te hebben. Sommigen mengen sig daar in die er niets van verstaen; doch ik bekreune my zulks in 't geheel niet, een vyand zynde van twist en steekschriften, maar misschien zal ik in dit werk gelegenh[eid] vinden deze quaestie breeder te ontwikkelen. Een soort beginselverklaring werd hieraan toegevoegd: Ik lees nooit iets dat opzette[ly]k tegen my geschreven is om in geen verzoeking te vallen de penne ter verdediginge op te neemen; maar onlangs werdt my een Tractaatje behandigd, zynde drie brieven met aanmerkingen op UE Verkl[aring] van de Unie, waar in ik een leelyke trek kryg; want de Schryver yst op de gedagte dat een | |
[pagina 25]
| |
Nederl[ander], dat een Regent van een Vrye Rep[ubliek] zoo denkt als ikGa naar eind108 - dit is vry sterk uitgedrukt: Indien UEd wist, wie die dictator in Jure Publ[ico] zy, wenschte ik het ook wel te weeten, niet om er my aan te stooren, maar omdat ik gaarn myn leermeesters kenne.Ga naar eind109 In zijn antwoord was Pieter Paulus iets terughoudender; hij rekende het weliswaar tot eer door Van de Spiegel ‘aangehaald oft op eene moderate wijse, en alleen van de waarheid tegengesproken te worden’, maar het moest hem van het hart, dat zekere trek in uwe verdediging van het gevoelen van den President van B[ynkershoek] mij eenigermate heeft gespeten, daar ik niet wist eenige kwade insimulatie verdiend te hebben. Ook Paulus betuigde op zijn beurt een afkeer te hebben van polemiseren. In antwoord op de vraag naar de identiteit van de schrijver van de Aenmerkingen schreef hij: Wie die Dictator in Jure publico zij, die onlangs tegen mij ter bane is gekomen, kan ik tot nog toe met geene genoegzame zekerheid zeggen. Ten slotte trachtte Pieter Paulus de zich aangevallen voelende Van de Spiegel te troosten; het werkje was immers niet alleen anoniem, maar ook is het stukje, wel ingezien, doorgaands zeer oppervlakkig, en verdient op de meeste plaatsen geene wederlegging. De trek tegen UEdGestr. is zeker geen van den vriendelyksten; doch verdient ook daarom niet, dat men er zig eenigszins aan store.Ga naar eind110 Dat de verhouding tussen Pieter Paulus en Van de Spiegel vrij gereserveerd was, mag ook blijken uit andere brieven, waarin - zij het zakelijke - kritiek op Paulus tot uiting komt. Willem Ermerins schreef in juli 1778 aan Van de Spiegel om een ‘ongefondeerde sustenue van den Heer Paulus aan te toonen.’Ga naar eind111 In zijn schrijven van 30 juni 1778 verklaarde Bondt aan Van de Spiegel: dat de Heer Paulus zich in het geene hy omtrent de Ondertekenaars der Unie heeft geschreven, vrij wat heeft vergist...Ga naar eind112 Van Carel Gerard Hultman (1752-1820) kreeg Van de Spiegel wèl hulp. Deze jurist, die in 1772 te Leiden was gepromoveerd en daarna jarenlang advocaat-fiscaal van Gelre en Zutphen was, werd in 1779 griffier van het Hof van Gelre te Arnhem.Ga naar eind113 Al in 1777 had zijn oom Herman Schomaker († 1782) hem verzocht van ‘manuscripten en verdere | |
[pagina 26]
| |
fontes’ uittreksels te maken voor Van de Spiegel. In datzelfde jaar schreef Schomaker aan de Goese magistraat, dat hij zijn neef Hultman ook afschriften had geleend om daar van gebruik te maken in het geschied- en oordeelkundig onderzoek over den tijd, wanneer Filips II opgehouden heeft, Heere dezer Landen te zijn,Ga naar eind114 het welk hij onder handen heeft, en mogelijk in het vervolg wel zal in het licht geven. Misschien zend hij dat aan UWWeled. Gestr. wel eens te voren.Ga naar eind115 Een half jaar later, in juni 1778, bleek dat Hultman zelfs meer wilde doen dan het manuscript ter inzage opsturen. Hij had zojuist de Aenmerkingen over de Verklaring der Unie gelezen, waarin Van der Kemp, zo schrijft hij, met betrekking tot 1581 vry stellig UWElEdelg. gevoelen, en dat van den Heer van Bynkershoek verwerpt, ... zonder eenig argument 't geen men voor voldoende zoude kunnen doorgaan, by te brengen. Hultman wilde gaerne avoueren, dat de laconicque wyze, waerop dien anderzints my als zeer oordeelkundig voorkomenden schryver, UWELEdele Gestr. gevoelen verwerpt, my verwonderde, en mynen yver gaende maakte, om 't erroneuse van zyn, en des Heeren P[aulus] gevoelen aen te tonen, en te dien einde Mijne Verhandelinge eenigzints te veranderen, en als dan in 't ligt te geven.Ga naar eind116 Hij zou graag tevoren Van de Spiegels oordeel en aanmerkingen vernemen, maar blijkens het ‘Voorberigt’ van het in 1781 anoniem verschenen Geschied- en Staetkundig Onderzoek is Van de Spiegel op dit verzoek niet ingegaan.Ga naar eind117 Toen Hultman hem hiervan een exemplaar toezond, hoopte hij dat Van de Spiegel hem ‘de meldinge’ in het ‘Voorberigt’ niet kwalijk zou nemen. Bij dezelfde gelegenheid stuurde Hultman opnieuw informatie over de vindplaats van interessante gegevens over de Unie toe.Ga naar eind118
***
Het zien te bemachtigen van het gewenste materiaal was en bleef een moeizame onderneming voor Van de Spiegel en andere geschiedkundigen. Al bezat eerstgenoemde dan ‘zo eenen schonen voorraad van gedenkstukken’,Ga naar eind119 het resultaat van zijn in 1778 gedane oproep viel hem nogal tegen. In 1780 bekende hij althans: Ik kan niet roemen, dat de uitkomst grootelyks aan myne uitnoo- | |
[pagina 27]
| |
diging beantwoord heeft: zeer weinige Stukken zyn my, sedert dien tyd, ter hand gekomen; doch gelukkiglyk vond ik in mynen verzaamelden voorraad zoo veel stoffe, dat het werk, daar uit alléén, vry verre heeft kunnen vorderen.Ga naar eind120 Ofschoon de bewaarplaatsen van oude bescheiden niet openbaar en niet zonder meer toegankelijk waren, kon zich althans enige ruilhandel in afschriften ontwikkelen, wanneer de belanghebbenden hun informatie uitwisselden. In de correspondentie van Van de Spiegel zijn hiervan vele gegevens terug te vinden. Zo hoopte hij zelf op het materiaal, dat Bondt ruim twintig jaar eerder had gebruikt, maar dat al aan Pieter Paulus was geschonken.Ga naar eind121 Schomaker liet van gevonden archivalia uittreksels maken door zijn neef Hultman, die op zijn beurt Van de Spiegel van informatie voorzag.Ga naar eind122 Jacobus Ermerins antwoordde op ‘vraag-poincten’, die Van de Spiegel hem betreffende de Unie voorlegde, en maakte van de gelegenheid gebruik op te merken: ...en verhoope zoo U WelEd. Gestr. meer stukken betreklyk Vere in handen mogte koomen, deselve my zullen werden medegedeelt.Ga naar eind123 Deze bereidheid tot uitwisseling van gegevens is vaak terug te vinden in de correspondentie, zoals: Neem er uit, GeEerde Vriend, hetgeen er tot 't doelwit van UWel-EdGestr. dienstig in gevonden mogt worden en als 't UWE gewigtiger besigheden toelaten, verlies niet uit het oog om de posteriteit en ons den dienst te bewysen van uit UWE rijke voorraad ons by continuatie het nuttige en interessante mede te deelen.Ga naar eind124 Soms kwamen correspondenten ertoe gegevens op te sturen, omdat zij zelf voorlopig geen gelegenheid tot publiceren hadden, hetgeen dan kon leiden tot verzuchtingen als: ...(ik ben) te groot een schuldenaar nopens andere beloofde stukken dat ik hier in 't eerst noch aan durve denken.Ga naar eind125 Onontkoombaar voor iedere geschiedschrijver was ook zelf op zoek te gaan in bewaarplaatsen van archivalia. Bondam doet hiervan in 1779 verslag in zijn brief aan Van de Spiegel. Hij had: na de vacantie alhier retournerende, de Archiven deeser Provincie ook te doorsnuffelen. Ten dien einde versogt ik zo van de Stad, als van de Staten permissie en toegang tot dezelve, 't welk my zo door Hun Ed. Groot Agtb. als door Hun Edelmog. zeer gratieuselyk toegestaan is. Hier by had ik het genoegen, dat de verscheide Capittelen my ook de vrye toegang tot hunne papieren gaven. Het een by het | |
[pagina 28]
| |
ander gevoegd, heeft veroorsaakt, dat ik, verre boven myn verwagting, Stukken hebbe ontdekt, die zeer important zyn tot de Historie van dien tyd, en meer dan ik ooit gedagt hadde te zullen krygen.Ga naar eind126 Ook heel anderssoortige problemen konden zich voordoen - zeker als het tot publicatie kwam - zoals het (laten) overschrijven van stukken en de financiële vergoeding hiervan. Van de Spiegel schreef hierover: ...de groote zwaarigheid is, hoe ik die stukken afgeschreeven kryg: het is ijders zaak niet, het oude schrift accuraat te kunnen leezen, en zelfs heb ik er onmogelyk tyd toe, derhalven zoude ik een bekwaam persoon moeten opzoeken, die voor dien arbeid rykelyk betaald wierdt, en welke kosten uit de uitgaave zouden moeten vallen. Deeze is de eenige conditie welke ik met de Boekverkoopers maake, wanneer ik iets uitgeeve: kosteloos gehouden te worden, en een zeker getal exemplaaren ter myner dispositie te hebben, dat is 25 of 30 naar 't valt, om present te kunnen doen.Ga naar eind127 Het (laten) vervaardigen van afschriften van documenten was niet alleen belangrijk voor de geschiedschrijvers zelf, maar er is hierdoor ook geschiedkundige en archivistische informatie voor het nageslacht bewaard gebleven. Zo deelde Bondam aan Van de Spiegel mee, dat juist de ‘Source’, waarover deze hem had geschreven, onbruikbaar was gebleken, dewyl de Kist, waarin dezelve zouden bewaard geweest zyn, op een zeer vogtige plaats, volgens aan my gegeevene informatie, zoude gestaan hebben, waardoor veroorsaakt zou zyn, dat de daar in leggende papieren alle bedorven en zo door 't vuur, als vogtigheid, onleesbaar geworden zyn.Ga naar eind128 Ook Jacobus Ermerins verontrustte de staat waarin authentieke stukken verkeerden hevig: ...komt men tot later tyd, daar publique Registers, Handvesten, Brieven, en andere onwraakbare getuigen, licht kunnen byzetten, die zyn veeltyds verloren; moeten in het stof gezocht, en van het vernielend ongedierte, als geroofd worden, behalven dat Oorlogen, Brand en Water-vloeden, voor al in een Land als Zeeland, veel daar van in de vergetenis gebragt hebben.Ga naar eind129 Zijn broer Willem Ermerins constateerde in 1778, dat de door Van de Spiegel gewenste afschriften uit Brugge ‘sodaenig door elkanderen verward waren, dat met geene mogelykheid voor eerst zodaenige Stukken te vinden zijn...’Ga naar eind130
*** | |
[pagina 29]
| |
Als historicus heeft Laurens Pieter van de Spiegel volop deelgenomen aan de uitwisseling van informatie tussen de beoefenaren der vaderlandse historie. Eenmaal tot het besef gekomen dat kennis van het verleden moest berusten op ‘egte’ bronnen, verrichtten deze achttiende-eeuwse geschiedbeoefenaars pionierswerk in het opsporen en ordenen van oorspronkelijke stukken. Waar het de overtuiging betrof dat hier een fundament van het eigentijds handelen moest worden veiliggesteld, klinkt in de correspondentie meer solidariteit tussen gelijkgezinden door dan hartstocht of partijzucht. Van de Spiegel toont zich bij herhaling afkerig van polemiek, erop vertrouwend dat de waarheid vanzelf aan het licht zal komen, wanneer de authentieke documenten uit de vergetelheid worden opgediept. Consciëntieus en onvermoeibaar verzamelden de liefhebbers van de historie hun materiaal en met hun verrichtingen brachten zij de geschiedbeoefening zelf op een professioneel niveau.
M.A.D. Delen, A.E.M. Janssen, A.W.F.M. van de Sande, C.G. Weijers Ga naar eind* |
|