Logo DBNL
Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1979 (1979)

Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1979

(1979)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[Nr. 44]

Nostre Misère est generale. Gedachten van Charlotte-Sophie Bentinck over de positie van de vrouw*)

In het familie-archief Bentinck dat thans berust in het Rijksarchief in Gelderland te Arnhem1, bevinden zich onder de talloze brieven en documenten van Charlotte-Sophie Bentinck, geboren gravin von Aldenburg, ook een tiental onuitgegeven tractaatbrieven, waarin deze 18e-eeuwse Duitse gravin enige ideeën te berde brengt over de weinig rooskleurige positie van de vrouw.2 Zijn deze ideeën beslist niet in alle opzichten oorspronkelijk, ze passen wel volledig in de gedachtenwereld van de Verlichting. Daarom lijkt het verantwoord de tien genoemde brieven die als een ‘cri de coeur’ mogen worden beschouwd van een 18e-eeuwse getourmenteerde vrouw hier integraal uit te geven. Hoewel Charlotte-Sophie zelf allerminst kan worden gerekend tot de algemeen bekende figuren uit de Verlichting, heeft ze met meerderen van hen, onder wie Voltaire de grootste was, in rechtstreeks of epistolair contact gestaan. Reeds tijdens haar leven schreef Lady Mary Wortley Montagu over Charlotte-Sophie als een persoon ‘dont la figure et le discours vaut la peine d'être dépeint par Scuderi ou Calprenede’.3 Toch zou het nog tot 1912 duren voordat een Engelse nakomelinge van de Duitse gravin, Audrey Le Blond, in een helaas weinig wetenschappelijk verantwoorde en nauwelijks consistent opgebouwde biografie, haar opnieuw ten tonele voerde.4 Ook in de afgelopen decennia werd herhaalde malen via detailstudies de aandacht gevestigd op de wisselvalligheid van haar leven en de variëteit van haar kennissenkring.5 Nog onlangs vond de schrijfster Hella S. Haasse in de Bentinckse nalatenschap ruimschoots materiaal om op indringende en historisch volkomen verantwoorde wijze een belangrijke periode uit het leven van de gravin te evoceren.6

Alvorens nu nader in te gaan op de ‘feministische’ beschouwingen van Charlotte-Sophie, zoals die door haar werden neergelegd in de genoem-

de brieven, lijkt het toch wenselijk hier summier haar leven te traceren.

 

Zij werd in 1715 geboren als enig kind van graaf Anton II van Aldenburg, Heer van Varel, het ‘Reichsunmittelbar’ Kniphausen, en de Gelderse vrije heerlijkheid Doorwerth, en van Wilhelmine Marie, prinses van Hesse-Homburg. Het erfdochtertje7 bracht haar jeugd door op het ouderlijk slot te Varel, waar zij haar opvoeding ontving in gezelschap van haar pleegzusje ‘Lottgen’, prinses van Nassau-Siegen. Over deze opvoeding zijn weinig gegevens bewaard gebleven, maar zelf oordeelde de gravin die later als onvoldoende.8 Uit haar jeugd rest een geschreven zelfportretje9, dat zij voor haar moeder heeft gemaakt en waarin het gravinnetje zichzelf beschreef als een eigenwijs, maar vrolijk persoontje.

Op zeventienjarige leeftijd, in 1733, werd Charlotte-Sophie uitgehuwelijkt aan Willem Bentinck, Heer van Rhoon en Pendrecht (1704-1774).10 Het was vooral familiebelang dat graaf Anton had doen ijveren voor dit huwelijk, zonder dat veel rekening werd gehouden met de gevoelens van de bruid. Alle vaderlijke vermaningen ten spijt strandde deze ‘mariage de raison’ reeds na zes jaar11, want in 1739 verliet Charlotte-Sophie haar echtgenoot en twee zoontjes, om na een bezoek aan haar inmiddels weduwe geworden moeder, haar intrek te nemen in Bückeburg bij graaf Albrecht Wolfgang zu Schaumburg-Lippe (1698-1748), echtgenoot van haar pleegzusje Lottgen, de man die haar nog de week voor haar inmiddels mislukte huwelijk verzocht zou hebben haar leven aan zijn zijde te slijten.12

Vanuit Bückeburg voerde Charlotte-Sophie al spoedig strijd tegen de bepalingen van het scheidingsverdrag dat in 1740 tussen haar en Willem Bentinck was overeengekomen. Het meest omstreden deel van deze overeenkomst was de regeling van de door Charlotte-Sophie te verrichten periodieke betalingen tot onderhoud van hun beide kinderen en ter aflossing van een door haar vader gesloten lening, waarvoor Willem Bentinck nog steeds borg stond. Had Willem Bentinck haar toenmalige leenheer voor Varel, de Deense koning Frederik V ingeschakeld om haar te dwingen het verdrag na te komen, Charlotte-Sophie trachtte zich van de steun van Frederik II van Pruisen te verzekeren, de politieke tegenspeler van Denemarken in Noord-Duitsland. Om persoonlijk diens hulp in te roepen vertrok zij in 1750 naar Berlijn, waar zij tot september 1754 verblijf zou houden. Iedereen van wie zij meende enige hulp te kunnen verwachten werd door haar ingeschakeld om koning Frederik gunstig te stemmen en van haar gelijk te overtuigen. De meest illustere van dit gezelschap was ongetwijfeld Voltaire, met wie zij mogelijk in de periode van diens verblijf in Berlijn een zeer intieme relatie onderhield.13

Door een grote reeks van protestbrieven en bezwaarschriften wist zij een oplossing van het conflict te traineren, totdat haar in april 1754 twee brieven van Frederik bereikten14, waarin haar met klem werd bezworen een intussen opgesteld ‘accommodement’ te signeren. Charlotte-

Sophie gaf pas op 18 augustus en dan nog onder protest aan deze oproep gehoor.

Een langer verblijf in Berlijn was nu zinloos geworden en zij reisde na een oponthoud in Anhalt-Zerbst en Leipzig naar Wenen, om daar haar zaak aan het keizerlijke hof te bepleiten. Aanvankelijk leek de gravin daar enig succes te boeken15, maar in 1757 werd ook daar het ‘accommodement’ uit Berlijn bevestigd. Nòg gaf Charlotte-Sophie de moed niet op. Na een reis in de zomer en herfst van 1758 naar Italië en Zwitserland16 keerde zij eind 1758 nog tijdelijk in Wenen terug, waar zij in 1761 via graaf Ulfeld17 van Maria Theresia het verzoek ontving de stad te verlaten.18 De gravin vertrok nu, met paspoorten van de keizerin en Frans I, naar haar Noordduitse geboortestreek.

Toen alle hoop vervlogen was om het in 1754 ondertekend ‘Berliner Vergleich’ met Willem Bentinck, dat nu zelfs gegarandeerd werd door de keizerin, in haar voordeel te veranderen, en het haar volgens datzelfde contract niet toegestaan was terug te keren naar haar erfgoederen, zag Charlotte-Sophie zich genoodzaakt het aanbod van de familie Anhalt-Zerbst te aanvaarden en in oktober 1761 haar intrek te nemen in het kasteel Jever. Aan haar zesjarig verblijf aldaar kwam een eind, toen haar te kennen was gegeven dat haar aanwezigheid niet langer op prijs werd gesteld.19

Daarop besloot de gravin een huis in Hamburg te huren, waar zij de laatste dertig jaar van haar tot dusverre turbulente leven doorbracht. Hoewel nog in haar laatste levensjaren in de gazetten over haar echtscheiding werd geschreven20, slaagde zij erin in deze vrijstad enige rust te vinden. Zij verzoende zich in deze jaren met haar kleinkinderen, besteedde een groot deel van haar tijd aan correspondentie, en hield een salon, waarin zij diplomaten en, na 1789, aristocratische réfugiés ontving. In februari 1800 stierf zij op de respectabele leeftijd van bijna 85 jaar.

 

De hieronder uitgegeven tractaatbrieven, die zich bevinden in het familie-archief Bentinck, inv. no. 620, werden niet gedateerd en evenmin gesigneerd. Ook is er geen sprake van een duidelijke adressering. Het lijkt aannemelijk dat deze brieven zijn geschreven in de periode van Charlotte-Sophies verblijf in het ‘Thunder ten Thronckse’ Jever (1761-1767).21 Zij moest er in deze jaren in berusten dat verder procederen tegen Willem Bentinck geen zin had en het is zeer wel denkbaar dat juist toen het lot haar tot enig nadenken heeft gebracht. Charlotte-Sophie had na deze persoonlijke teleurstellingen immers de tijd en waarschijnlijk ook de gemoedsrust om zich in haar eenzaamheid te bezinnen op het lot van de vrouw in het 18e-eeuwse Europa en dat van haarzelf in het bijzonder. Niet alleen haar ‘amour de la justice et de la verité’22, het noodlot23 of een ‘fol amour du sexe’24, maar waarschijnlijk ook de behoefte de ongelukkige consequenties en afloop van haar slepende scheidings-procedure te verwerken, kunnen haar ertoe hebben gebracht haar ideeën onder woorden te brengen.

Hoewel de brieven niet gesigneerd zijn, is het handschrift van Charlotte-Sophie onmiddellijk herkenbaar. De voor haar typische fouten tegen de orthografie van het Frans, evenals een haar eigen alinea-indeling en overeenkomsten met andere van haar kladbrieven, mogen een afdoend bewijs vormen, dat de gravin hier geen copieën heeft gemaakt van bestaande brieven.

Richt Charlotte Sophie zich in deze epistels tot een 18e-eeuwse tijdgenote, - ‘Madame’ -, het is hoogst onwaarschijnlijk dat deze brieven - in het net - ooit zijn verstuurd, noch dat ze tot een concrete adressate waren gericht. Ook het feit dat zich in dezelfde lias brieven van het Bentinckse familiearchief een ongesigneerd schrijven uit Oldenburg bevindt van 17 december 1763, waarin de gravin dank wordt gebracht voor de moeite, die zij zich had getroost de ‘supériorité de la sexe’ te verdedigen25, kan deze stelling nauwelijks ondermijnen; het is immers zeer goed mogelijk dat zij de ontwerpen van haar tractaatbrieven aan een vriendin ter inzage heeft gegeven of in een kennissenkring heeft laten circuleren. Dat deze tractaatjes in briefvorm inderdaad een fictief karakter hadden, moge bovendien blijken uit een opmerkelijke mededeling over een verblijf in Engeland in brief 1. Een dergelijke reis werd door Charlotte-Sophie, voor zover dit viel te achterhalen, nooit gemaakt.

 

De ideeën die de gravin in deze brieven naar voren bracht, waren in de periode vóór de Franse Revolutie zeker nog geen gemeengoed26; ze bleven beperkt tot elitekringen in de verschillende Europese staten. De grote stroom geschriften, die een lotsverbetering voor de vrouw bepleitten, kwam pas in de jaren na 1780 op gang.27 Niettemin was ook al vóór die tijd over dit onderwerp gepubliceerd.28 Mogelijk heeft Charlotte-Sophie enkele van deze werken bestudeerd, want zij legt een grote belezenheid aan de dag in haar briefwisselingen met onder anderen Voltaire, Haller, Achard en Bielfeld.29 Uit deze correspondenties blijkt eveneens dat zij zich reeds vóór het schrijven van de tractaten bezighield met deze problematiek. In haar visie was de ondergeschikte positie van de vrouw een gevolg van het traditionele overwicht van de man; dit overwicht was gebaseerd op lichamelijke kracht en werd in stand gehouden door de conventie, die de vrouwen onderwierp ‘à l'obaissence passive et à toutes les especes de soubmitions phisiques et moralles’.30

De invloed die de vrouw eventueel kon uitoefenen, kwam haar meestal niet van rechtswege toe, maar was afhankelijk van toevallige, uitzonderlijke en persoonlijke kwaliteiten; zij werd immers in principe niet in staat geacht tot zelfstandig denken en handelen.31 Relatief gunstig nog was de situatie waarin de vrouwen van de hoge adel verkeerden, maar ook in deze kringen werd bijvoorbeeld een gescheiden vrouw nauwelijks getolereerd.32 Van deze discriminatie jegens de vrouw zal Charlotte-Sophie zich dan ook het slachtoffer hebben gevoeld. Herhaalde malen geeft zij in de tractaten uiting aan haar angst voor publiciteit. Bovendien toont zij zich onzeker, overtuigd als zij is van haar eigen onkunde,

en de nutteloosheid van haar geschrijf, want ‘il faudroit que je fusse remplie d'un grand fond de presomption pour me promettre de trouver moyen de persuader les hommes, qui ne veulent pas l'estre, et de desarmer les tirans, qui commendent à la Raison et à La Verité par la voix de l'autoritè et de la crainte’.33 Tenslotte kan haar ‘verbanning’ naar het geïsoleerde Noordduitse Jever oorzaak zijn geweest dat Charlotte-Sophie, na haar Weense échec, haar oude zelfvertrouwen verloren had. Nergens in Europa was de positie van de vrouw erg rooskleurig, zelfs niet in Engeland waar volgens velen een ideale samenleving bestond, waarin tolerantie en wijsheid in die mate waren gerealiseerd, dat daar een gelukkig leven voor eenieder, dus ook voor de vrouw, leek te zijn weggelegd.34 Charlotte-Sophie verklaarde evenwel zeer teleurgesteld te zijn dat ook daar de mensen elkaar niet begrepen. Zij koppelde deze constatering aan Locke's stelling dat door een zorgeloos en verwarrend taalgebruik alle gedachtenwisseling, op elk niveau, tot een zeer moeizame aangelegenheid werd.35 ‘Personne n'entend ny les autres, ny luy mesme. Comment donc convenir d'une vérité quelconque’, zo verzuchtte de gravin. Daarom kon zij de troosteloze situatie van de vrouw niet anders samenvatten dan met de zinsnede: ‘... nostre misère est generale’.36

Een thema dat in meerdere brieven naar voren komt is de opvoeding. Charlotte-Sophie was ervan overtuigd dat opvoeding in het algemeen en die van vrouwen in het bijzonder veel te wensen overliet.37 Zij ondervond aan den lijve hoezeer haar eigen opvoeding te kort was geschoten en dat werd haar wederom op pijnlijke wijze duidelijk bij het schrijven van deze tien brieven; zij kon daarom niet meer bieden dan ‘quelques parcelles jettées au hazard, quelques doutes, quelques supositions souvent hazardées, mais toujours avouées problematiques...’.38

Deze negatieve visie op haar eigen opleiding sloot aan bij het in de Verlichting opkomende streven het onderwijs te verbeteren.39 Evenals de ‘philosophes’ volgens wie een mens slechts het produkt van zijn opvoeding was, meende Charlotte-Sophie dat de opvoeding, die zij ontvangen had ‘l'excuse de mille erreurs’ vormde.40 Derhalve werd ook in geschriften die de lotsverbetering van de vrouw bepleitten, grote nadruk gelegd op het onderwijs als middel dit te bewerkstelligen. Per slot van rekening bezat de vrouw gelijke geestelijke capaciteiten als de man en daarom zou zij niet door een gebrekkige opvoeding ten onrechte in een ondergeschikte positie gebracht mogen worden.41

Een andere factor die de gelijkberechtiging van man en vrouw tegenwerkte was de grote invloed van de theologie op het maatschappelijk bestel. Voor de geestelijkheid bleef de vrouw de opvolgster van Eva, draagster van de erfzonde en dus de onderworpene aan de man. Het prediken van emancipatie druiste in tegen de kerkelijke leer en de christelijke bijbelinterpretatie. De theologen beriepen zich op gezag en traditie, waartegen de ‘philosophes’ zich te weer stelden; uit dit conflict ontstond een nieuwe mensvisie, waarin nauwelijks plaats was voor speculaties over de erfzonde: de mens was alleen afhankelijk van en verant-

woordelijk aan zichzelf.42 Charlotte-Sophie schreef in het derde tractaat zich niet in het dispuut tussen theologen en ‘philosophes’ te willen mengen, maar zij maakte wel een onderscheid tussen de religieuze leer en de empirische realiteit, waarbij de laatste voor haar als bewezen gold, terwijl zij de eerste accepteerde, naar zij schreef: ‘comme je le dois...’.43 Behalve de leer over de erfzonde achtte Charlotte-Sophie in brief zes de ‘pretenduë loy positive que les theologiens font valoir en faveur du pouvoir matrimonial’ een belangrijke factor in de onderdrukking van de vrouw. Zij vroeg zich verder af hoe in een door God gewilde maatschappij een dergelijke onrechtvaardigheid kon bestaan ten opzichte van de helft van de mensheid. Naar haar idee was het wezen van de religie de liefde, zoals de ‘philosophes’ de mening waren toegedaan dat de mensheid geregeerd diende te worden door ‘tolérance, humanité et bienfaisance’.44

Charlotte-Sophie's religieuze opvattingen pasten bij het 18e eeuwse verlichtingsdenken dat God alleen als de bron van goedheid wilde zien en dat al het kwaad toeschreef aan de corrumperende werking van de maatschappij. Zij was, evenals vele anderen, er stellig van overtuigd dat de mens van nature goed en sociaal-voelend was, maar dat wetten en gebruiken hem ertoe brachten het eigen belang boven het algemeen belang te stellen. De religie bekrachtigde vaak de wetten en gebruiken, die de vrouw in een inferieure positie plaatsten.45 De visie van Helvetius dat ‘les vertus et le bonheur d'un peuple sont l'effet, non de la sainteté de sa religion mais de la sagesse de ses loix’46, werd door de gravin gedeeld; zij beschouwde de toenmalige civiele rechtsordening als mede schuldig aan het bestaande maatschappelijk onrecht. De gravin verklaart op redelijke gronden niet in staat te zijn de verdediging die de mannen geven van het wettelijk bestel waarvoor ze zelf verantwoordelijk zijn, te accepteren. Mannen gaven zich niet eens de moeite haar tekst en uitleg te verschaffen, hoewel zij daarom vroeg. Men sprak dan over ‘de ce qui est de droit civil, de droit canon’; of nog erger men antwoordde met ‘quelque gros mot philosophique pour embrouiller une question parfaittement claire et à laquelle le simple bon sens repondroit mieux que toutes leurs distinctions captieuses’.47 Met haar gezond verstand kon Charlotte-Sophie wel begrijpen dat hun positie alleen gebaseerd was op het recht van de sterkste.48 Deze mening die Charlotte-Sophie in haar tractaten te berde bracht, kon zij in elk geval ook terug vinden in ‘feministische’ literatuur van vroeger datum49 en later werd dezelfde idee bijna letterlijk weergegeven door Voltaire in zijn Questions sur l'encyclopédie.50

 

De beschouwingen over het emancipatieprobleem die gravin Bentinck aandroeg, zijn, evenmin als haar visie op de grondoorzaak van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, oorspronkelijk. De door haar voorgestane verbetering van het onderwijs in het algemeen en die aan vrouwen in het bijzonder was een der pijlers van het Verlichtingsdenken.51 Zij had een rotsvast vertrouwen in de heilzame invloed van onderwijsverbetering op ‘het verlichten van de mensheid’. Helaas had de Rede

nog niet alom gezegevierd: Charlotte-Sophie vreesde het ‘tribunal de la presomptueuse ignorence, de la redoutable superstition’.52 Is dat een reden geweest dat de door Ochwadt, ‘historiograaf’ van het geslacht Schaumburg-Lippe, als zeer verlicht beoordeelde gravin Bentinck53 de inhoud van haar overpeinzingen toch maar liever niet in brede kring bekend wilde zien?

Ook al kan dit positieve oordeel van Ochwadt over Charlotte-Sophie niet geheel onderschreven worden, zeker is dat Charlotte-Sophie zich de denkwereld van de 18e eeuw voldoende had eigen gemaakt om ‘verlicht’ te kunnen worden genoemd.

Hoorde zij allerminst tot degenen die een stempel hebben gedrukt op de ideeënwereld van hun tijd of daaraan richting hebben gegeven, bestudering van de handschriftelijke nalatenschap van deze Duitse gravin geeft wel een beeld van de wijze waarop deze ideeën in bredere kring weerklank vonden.

 

De hier uitgegeven brieven van Charlotte-Sophie werden zo scrupuleus mogelijk getranscribeerd, zonder enige modernisering of correctie van de door de gravin gebezigde orthografie van het Frans. Om de leesbaarheid van de tekst te verhogen, werden hier en daar wel accenten geplaatst, zoals op de eind-e van een voltooid deelwoord, het bijwoord où en het voorzetsel à. Ook werden hoofdletters geplaatst aan het begin van een nieuwe zin. De interpunctie werd, waar dit noodzakelijk leek, gemoderniseerd.



illustratie
Charlotte-Sophie Bentinck




illustratie
Facsimilé Lettre 1


Lettre 1

Croyés vous serieusement Madame ce que vous me dites. Supposez vous qu'il suffise d'avoir humé pendent quelques mois l'air d'un païs, pour en avoir adobté le genie, et la façon de penser? Vous verrez par mon exemple que l'on n'est pas philosophe à si bon marché et que l'on a pu traverser plusieurs fois les principalles provinces de l'Angleterre sans avoir aquis la justesse de l'esprit et la saine logique qui carracterise cette nation.

Avent d'entreprendre ce voyage je croyois comme vous qu'il me procureroit des connoissences et des lumieres infinies, je me flattois que la conversation des hommes les plus instruits et qui jouissent de la plus grande liberté en fait d'idées, me serviroit à fixer les miennes et à eclaircir les doutes sans nombre dont nous nous sommes affligés si souvent. Mais vous l'avouerois-je, Madame, je reviens de Londres comme je suis revenue de touts les autres lieux où j'ay vecu, remplie d'incertitudes, de curiausité, de vraisemblances presque toutes contradictoires entre elles, mais plus convaincue que jamais qu'on s'y prend mal pour s'instruire, et que pour pouvoir parvenir à la certitude d'un petit nombre de verités, il faudroit avent toutes choses commencer par oublier la moitié de tout ce que l'on a cru scavoir jusques ici.1

Accoutumée depuis longtemps à mes ecarts, l'amitié me procure de vostre part la liberté d'oser deraisonner impunément avec vous. Toujours prete à me redresser, - et ne soubçonnent jamais mon coeur -, des bornes ou des erreurs de mon esprit, je hazarde avec confience vis à vis de vous les temerités d'une imagination echauffée par l'amour de la justice et de la verité.

Vous l'avez exigé de ma franchise au moment de nostre derniere separation. J'ay dû vous promettre de vous rendre conte des conquestes de ma raison, au retour de ce dernier voyage qui m'a fait connoitre une nation pensente, j'ay dû m'engager à vous epancher sans detour le resultat de mes reflections et de mon experiance.

Je degageray ma parolle. Mais vous n'en serez pas plus instruite. Le doute et l'erreur semblent estre nostre apanage, et si ce sexe privilegié auquel on enseigne à raisonner et à faire usage de ses facultés moralles, ne decouvre rien d'autentique, comment voulez vous que cette moitié du monde que la force a condamnée à tout croire et à tout ignorer, vous fournisse un guide qui vous tire de ce labirinte obscur où nous nous egarons touts egalement. Ce que j'ay trouvé de plus admirable en Angleterre c'est ce que j'en connoissois avent d'y debarquer, le chapitre de Lock de l'abus des mots.2

Ce seul chapitre est à mes yeux le livre des livres, le veritable Evangile de la Raison. Je crois le reste de l'ouvrage superieur, excellent, je n'entends point tout ce qui concerne les idées innées, je n'ay point apris à entendre les ouvrages sublimes de la philosophie et de la metaphisique. Mais ce chapitre admirable et à la portée de tout le monde est le seul et le veritable antidotte contre toutes les erreurs dont nous

sommes en tent de fanons les victimes. Personne n'entend ny les autres ny luy mesme. Comment donc convenir d'une verité quelconque.

Voila Madame tout ce que je vous ay rapporté de ma cource, et c'est ce que vous même m'aviez dit cent fois. J'en suis seulement revenue plus convaincue encore apres avoir vu le peuple dont les chefs et les magistrats parlent le plus en public, et qui passe pour le plus sage des peuples, aussi peu susceptible de s'entendre et d'estre entendu que le reste des nations que je connoissois. Cette verité est si triste, elle humilie si extremement nostre audacieuse curiausité, qu'elle me fait tomber la plume des mains et m'oste, en ce moment, jusqu'au plaisir de vous entretenir plus longtemps; le langage du sentiment de l'amitié seroit il aussi borné, aussi inintelligible que celuy de la science et de la verité. Oui Madame, nostre misere est generale. Si le coeur au moins scavoit exprimer tout ce qu'il sent, les ames sencibles seroient moins à pleindre et je jouirois de la douceur de scavoir vous exprimer le degré d'estime et d'attachement que je vous conserveray toujours.

Lettre 2.

Quoi vous m'avez accordé la verité du triste principe que j'ay posé, vous m'avouez, Madame, que les humains ne scauroient s'entendre et toutefois vous exigés de moy de vous faire l'exposé de mes idées, de mes reflections, de mes chimeres peutestre. Quoi vostre esprit juste, abuse de son assendent sur le mien pour luy demander jusqu'à l'impossible?

Cette exclamation a tout l'air d'un murmure, et vostre coeur accoutumé à la defference la plus juste de la part du mien va-t'il se formaliser de cette espece de rebelion.

Attendez, Madame, attendez de grace à vous facher contre moy. Je vais d'un mot vous desarmer, et c'est en vous obaissent malgré l'intime conviction d'une impossibilité phisique, qui s'opose à vos volontés, que je pretends vous prouver combien vous regnés sur la mienne.

Soyons pourtent de bonne foy malgré la douceur que je trouverois à vous faire quelque sacrifice. Celuy auquel je me soubmets aujourd'huy n'est pas bien difficile. Sure de vostre indulgence de ce degré sublime de lumieres et par consequent de tolerance qui vous carracterise, vous ayent cent fois laissé deviner les egarements de mon imagination, que vous apelliez mes petites singularités heroiques, pour quoi ma plume vous trouveroit elle plus severe que ma bouche, pour quoi vous refuserois je de vous confier mes doutes, mes convictions, mes erreurs mesme. Ne me suffira-t'il pas vis à vis d'un coeur juste, de n'en n'avoir point de malicieux, de n'errer que par insuffisence, par manque de seiours et de genie, mais jamais par pation ny par vanité. Qu'ai je à aprehender avec vous, qui n'aimés que la verité, et qui pardonnez tout excepté la mauvaise logique et la mauvaise foy. C'est au tribunal de la presomptueuse

ignorence, de la redoutable superstition, qu'il faut trembler d'oser douter, et mesme d'oser penser, mais le vostre, Madame, celuy de la douce vertu rassure l'ame sincere qui ne risque de se tromper quelque fois que pour parvenir à estre detrompée et qui n'a d'autre orgueil que celuy de se rendre à l'evidence, des qu'on daignera la luy montrer, ou de se renfermer dans les bornes prescrites à nostre curiausité du moment qu'une main sage aura seu les poser.

Je n'ay pas besoin de vous dire Madame que je reclame aupres de vous les privileges d'un sexe dont la nature prodigue vous rend l'usage inutille. Vous ne me demandés pas un cours de sciences, un ouvrage de philosophie. Vous scavez que j'ignore parfaittement toutes ces choses, que j'ay manqué d'education comme tout le monde, que j'ay eu une jeunesse dissipée, un age meur agité par les infirmités et les infortunes. Si donc dans le temps où je suis sur le retour1 je me suis enhardie à me livrer aux reflections, elles doivent nessesairement se ressentir de tent d'inconvenients. C'est ce que vous avez trouvé de singulier dans quelques principes qui m'ont échapé devent vous, qui vous inspire la curiausité de voir dans quelle espece de liaison on a pu mettre des idées si etranges, mais seroit ce tout de bon un sisteme que vous attendriez de moy. Ah Madame, c'est dieu seul qui en peut contempler un veritable, le plus sage des hommes est celuy qui recconnoit combien on est loin d'en pouvoir composer, et vous voudriez qu'une des femmes du monde la moins instruite et la plus convaincue de l'horreur de ses bornes etroites vous presentât ce chef d'oeuvre de la divinité?

Aceptés plutost avec condessendence tout ce que je puis vous offrir, quelques parcelles jettées au hazard, quelques doutes, quelques supositions souvent hazardées, mais toujours avouées problematiques, un dezir ardent de s'éclairer, une respectueuse reserve vis à vis des profondeurs où l'esprit humain n'est pas en droit de penetrer, un premier principe, qui parroit hardi, temeraire, que la conviction m'arrache que je gemis de poser, dont je ne voudrois point tirer des consequences choquentes pour aucune classe d'humains, mes semblables, que je proposeray plutost comme des questions que comme des opignons fixes.2

Tel sera, Madame, ce foible tribut de mon obaissance. Mais vous qui m'y engagés, me couvrirez vous de vostre Egide ou me livrerez vous sans pitié aux anathemes des theologiens qui trouveront peutestre que je m'eloigne quelque fois des termes consacrés dans des Cathechismes que j'ay oubliés ou dans des dicertations que je n'ay jamais luës, me sauverez vous du mepris des Philosophes qui me voyent sans science, sans le moindre usage des termes de l'art, me foudroyeront par des arguments compliqués au dessus de ma portée, me mettrés vous à couvert de l'indignation et des railleries ameres des hommes, nos maitres et nos Tirans qui ne connoissent point de revolte plus audacieuse et plus ridicule que celle d'une femme qui s'arroge le droit de penser: de demander conte des loix auquelles on l'a soubmise et des lumieres qu'on luy a refusées. Enfin Madame me deffendrez vous contre moy mesme, contre la conviction in time d'une incapacité reële en moy que je sens parfaitte-

ment et qui me reproche l'imprudence que je comets de me hazarder à traiter des matieres si fort au dessus de mes lumieres et de mon esprit. C'est en continuent de vous entretenir, que je tacheray de faire valoir l'unique argument qui semble pouvoir me justifier à cet egard, vous jugerés de ce qu'il peut valoir et j'ose m'en fier à vostre prudence que vous ne ferez rien transpirer de ce qui pourroit estre desaprouvé ou qui nuiroit dans l'esprit des honnestes gens à une personne qui met sa gloire à vous estre toute devouée.

Lettre 3

Le sort en est donc jetté, Madame, et vous m'encouragés à parler. Hé bien je vais donc m'enhardir à l'avancer, ce principe que vous croyez pouvoir deffendre, puisqu'il sera posé de la main de la candeur et de la sincerité. Si touts les esprits, si touts les coeurs estoient faits sur le modelle du vostre, cette candeur peutestre pouvoit arrester les jugements qui me menacent, mais helas les fauteurs des opignons etablies ont ils jamais esté adoucis par cet atrait de la tendre humanité et serois-je née pour jouir de miracle? Non madame, vous n'obtiendrez peu en ma faveur ce que l'esprit de la religion, elle mesme, cette charité qui en fait l'essence1, ce que la voix de Dieu qui parle à touts les coeurs n'a pu obtenir encore des hommes, qui se croyent eclaircis et arbitres de la foy des autres.

Je le hazarderay neanmoins ce principe dont je prevois la catastrophe. Vous en sentirez les consequences et vous ne repondrez point une correspondence que je consacre à la confience et à l'amitié.

Après avoir passé tout le cours de ma vie à mediter sur les opignons differentes que j'ai vuës regner dans les livres et chez les hommes, apres avoir sans art et sans metode, mais avec attention et en tachent de remonter aux sources des inconvenients des desordres et des meaux de la vie, pesé le mieux qu'il m'a esté possible le pour et le contre, j'ay cru m'apercevoir continuellement que primitivement les hommes en general sont enclins et faits pour le bien, qu'un attrait puissant les y attire, et que c'est par consequent non á la nature mais au mauvais ordre de la societé que l'on doit la plus grande partie des erreurs, des vices et des infortunes dont toute la terre semble le theatre.2

Je n'entre point ici dans la dispute que les philosophes peuvent avoir avec les theologiens pour ce que l'on nomme le peché originel. Je scais les consequences dangereuses, que l'on veut tirer l'abnegation de ce point de doctrine. Il ne m'appartient pas de m'inserer dans ces subtilités. Je respecte comme je le dois les decisions de la foy et de l'Eglise. Elles n'ont rien de commun avec les verités d'experience que je crois avoir decouvertes et qui m'ont paru bien prouvées. Le plus grand nombre des individus que j'ay pu connoistre peurent avoir esté enclines au bien, j'ay pu me figurer avoir trouvé dans des loix mal composées,

dans des usages pernitieux, ou dont on a abusé, les sources de plusieurs vices et des crimes qui en resultent. Cela n'oste rien au dogme, et n'empeche pas que des personnes mieux instruites, ou plus profondes que moy, ne puissent decouvrir des sources de corruption là où ma foible vue est incapable de s'elever. Je pretends seulement m'entretenir, m'instruire, m'amuser avec vous Madame. Tirer de ce principe qui m'a paru demontrable et demontre quelques consequences presque aussi frapentes; je dois cependent me permettre encore un espece de preambule avent de vous avouer les singularités auquelles l'imagination me livre souvent malgré moy. Il m'importe trop de conserver vostre estime, et la pureté de mes motifs peut seule me la laisser.

Vous ne devez jamais l'oublier pour estre juste, l'education que j'ay reçue porte elle seule avec elle l'excuse de mille erreurs. Que n'a t on pas fait, madame, pour egarer mon esprit, et pour corrompre mon coeur? Mais malheurement pour la pauvre humanité cette douloureuse excuse n'a rien de particulier pour moy et je suis en droit de la faire valoir avec presque toute la terre. Je n'ay donc reçu aucun secours dans l'age où l'esprit s'ouvre à la comprehention, bien loin de là, j'ay esté nourie de prejugés, privée de toute occasion de m'instruire et degoutée de tout ce qui devoit me devenir un jour utile, sacré et interessent; c'est la marche ordinaire de l'education, mais il semble que celle que l'on donne aux personnes de nostre sexe l'emporte encore en fait d'absurdité sur celle que les hommes reçoivent. Ajoutés à cela que j'estois née avec un esprit curieux, vif, agissent, avec un coeur tendre et sencible. Helas que d'ecueils! Je n'en ay presque echapé aucun, j'ay echoué partout, et ce n'est qu'à force des nauffrages que j'ay appris à connoitre une partie des parages où j'avois esté me briser.

Si la reflection est née de l'infortune chez moy, en est elle moins le devoir d'un estre pensent. N'importe de quel moyen la providence se sert pour nous rendre reflechir et meilleurs. L'homme presomptueux qui se croit plus qu'homme, peut aspirer à la gloire d'estre entrainé à la recherche de la verité par le simple amour qu'elle impose, je me range dans une classe moins sublime, et j'avoue que si le monde ne m'eust point trompée, s'il ne m'avoit luy mesme procuré le neant de ces plus brillantes apparences, je n'en eusse aparament jamais esté desabusée, et j'eusse preferé sans doute à l'austere reverie que vous me forcés à vous debiter, le plaisir de jouir des douces chimeres qu'il me presentoit. Apres ces aveux sinceres vous resterez au moins convaincue que ce n'est que le fruit des reflections que l'infortune a fait naitre dans un esprit sans culture que je me soubmets à vous consacrer. Comme je suis sans pretentions, vous me trouverez sans entestement. Je ne vous proposeray mes doutes, mes idees, mes soubçons, les vraisemblences dont je suis frapée, les actiomes que je me crois en droit d'adobter, qu'avec une docilité extreme pour tout ce que la voix de la raison, de la conviction voudront y opposer. Chaque erreur que l'on daignera me faire apercevoir me semblera un gain et un veritable bienfait. En effect quel plus pretieux present peut on faire ici bas3 à un

estre raisonnable qu'une rayon de verité pure qui dissipe une partie des tenebres dont il est envelopé. Mais si je suis prete à me soubmettre à l'evidence, je dois d'un autre costé vous avouer que je scauray resister à l'autorité, aux injures, et à l'amitié mesme et que je rougirois de moy mesme si en fait de raisonnement je pouvois admettre autre chose que la raison et me rendre à aucune autre voix.

Voila d'où je partiray. Decidez madame si vous voulez que je vous parle à ce prix.

Lettre 4

Vous m'avez donc accordé, Madame, toutes mes conditions prealables. Cependent je vous avoue que je me sens pas encore grande envie de parler. Ce n'est plus la crainte d'estre exposée à ces jugements severes, à ces anathemes du phanatisme, qui me retiennent. Vostre probité me rassure contre ces terreurs, c'est une reflection toute differente, qui vient m'arrester la main au moment où je me disposois à entrer en matiere avec vous.

Tout ce que je vais hasarder n'est il pas dit, et quand il se trouveroit par ei par la quelque chose qui ne le fust pas encore, ne seroit-il pas parfaittement inutille?

Qu'un scavent, qu'un genie superieur ecrive par vanité, qu'il se promette du tour nouveau, qu'il scaura donner à une idee connue, ou du charme de son eloquence une celebrité qui le flatte, je conçois ces motifs, mais quel but puis je avoir, moy qui ne me pique ny de scavoir, ny de lumieres, qui ne pretens point à l'elegance, et qui n'ay pas mesme l'ambition de la celebrité, que j'envisage comme un tres grand inconvenient et un honneur, si s'en (sic) est un, passe mille fois plus, qu'il ne vaut par les degouts insuportables, dont il est environné.

Si donc je n'ay pas mesme le motif de me rendre utile, si tout ce que je pourray vous offrir, ne doit servir qu'à satisfaire une vaine curiausité, pourquoi fatiguer mon esprit sans metode, à mettre une espece d'ordre dans mes idees? Pourquoi risquer la raillerie, le reproche, les soubçons, le dedain, que les gens les moins suceptibles de penser se croyent en droit de tesmoigner à ceux, qui s'en font un devoir, et qui osent hazarder la moindre apparence de singularité.

Je m'imagine guerre de replique à la difficulté, que je viens de m'opposer. Il faudroit que je fusse remplie d'un grand fond de presomption pour me promettre de trouver moyen de persuader les hommes, qui ne veulent pas l'estre, et de desarmer les Tirans, qui commendent à la Raison et à la Verité, par la voix de l'autorité et de la crainte.

Si l'homme le plus lumineux de nostre siecle1 et de touts ceux peut estre dont il nous reste des monuments n'a pu desarmer l'injustice, si avec le stile des Divins, il n'a pu se faire pardonner l'amour de l'humanité, qui anime touts ces ouvrages, ny les bienfaits mesme dont cette

ingrate humanité toute entiere est redevable à ces traveaux et à son courage, par quelle manie insensée irois-je me flatter que des hardiesses sans merite et sans art, nées de l'ignorente sincerité, et debitées par un de ces malheureux individus auquels les usages, les loix et la puissance ont imposé le silence stupide pour toute vertu, de quel fond, dis je, oserois je me promettre l'impunité; quand violent en apparence cette convention sociale, qui nous soubmet à l'obaissence passive et à toutes les especes de soubmitions phisiques et moralles, que le droit du plus fort a imposés à la moitié du monde, je me seray aventurée à entrer dans une lice qu'il m'est impossible de fournir, et où mon extreme amour de la verité ne me justifiera pas mesme d'avoir osé me risquer.

Si vous trouvez, Madame, quelque reponce à cette difficulté, je suis encore prete à vous obair, mais reflechissez y, de bonne foy, ne sera ce pas mieux employer mon temps de le consacrer à lire quelque bon ouvrage qu'à en composer un mauvais, et qui ne fera que me nuire et vous ennuyer.

Lettre 5

Vous l'emportés, Madame, et je n'ay pas un mot à repliquer à vostre decision. Oui l'amitié est en droit d'exiger que l'on s'expose à quelque paix, du moment qu'elle scait, elle mesme, vaincre l'ennuy et pourvu que ce soit de bonne foy que l'on cherche la verité, on est toujours louable mesme en ne la trouvent pas.

Je vais donc faire taire mes scrupules, car vous avez fait comme Alexandre, vous avez coupé le noeud, mais vous ne l'avez point delié.

Souvenez vous de grace que je ne vous ay jamais promis une chaine; un tout. Je suis incapable d'en composer: ce sont des idees jettées, des doutes, des demies lueurs, des apparences. C'est un cahos sur lequel je vous conjure de rependre la lumiere, ou, s'il ne vous en parroit pas suceptible, c'est un tribut de la franchise sur lequel il faudra jetter le voile de l'indulgence.

J'ay posé pour principe que la plupart des malheurs et des vices sont la suite des loix malfaites, des usages contradictoires avec ces loix mesme, et je ne scaurois m'empecher de croire que si l'on s'appliquoit à detruire cette cause, il en naitroit pour l'humanité toute entiere l'effect le plus heureux.

Parmi le nombre prodigieux d'erreurs et d'absurdités que je crois decouvrir dans ces loix, dans ces usages que je supose si funestes, il s'en trouvera plusieurs qui sont au desaventage des femmes. Je ne pourray m'empecher de les attaquer. Je prevois d'avence que l'on me suposera uniquement echauffée contre, par l'interrest de mon sexe oprimé. On se trompera, Madame. C'est là par exemple un de ces prejugés insencés que je n'ay jamais compris, et dont il me faut demander l'explication à ces raisonneurs, qui sans cesse ont à la bouche cette

accusation accompagnée d'un sourir ironique. Qu'ils me le disent de grace, de quel espece de sentiment m'osent ils accuser?

Je dois me passionner contre une chose puisqu'elle fait du tort à des estres dont la formation corporelle est dessinée comme la mienne

Voila un plaisant sentiment, et que j'ose casi defier tout le monde de bien definir.

Tent que l'on se bornera à dire que je puis me prevenir contre une chose quelconque puisqu'elle me nuit ou m'incommode personnellement je le comprends et l'accorde.

Mais que m'importe le sexe feminin tout entier, quelle espece d'affection peut naitre d'une configuration ressemblente? Il me faudroit donc aimer ma mere plus que mon pere, ma soeur plus que mon frere, ma servante plus que mon laquais, une femme espagnolle plus qu'un homme en Pologne, dont je ne connoitray ny l'un ny l'autre.

Ne rencontre t'on pas continuellement l'absurdité la plus palpable au bout de ces sortes d'idées, et se peut il que l'on ait permis aux prejugés de comander de cette force au bon sens et mesme au sentiment, car je l'avoue à la honte de l'humanité, l'on ne ressent pas ces mouvements, mais on c'est persuadé qu'on les ressent et l'on agit à l'avenent.

Si l'on c'estoit accoutumé à reflechir, à suivre les impressions de son coeur, si l'on avoit apris à peser les mots avent de les employer, si l'on avoit le courage d'approfondir les idees les plus universellement rependues, de combien d'erreurs qu'on se prete, qu'on s'attribue, et puis, que l'on se croit obligé de justifier, se degageroit on journellement?

L'amitié que l'on croit avoir pour les gens d'un païs où l'on est né, la haine que l'on porte aux etrangers1, ce principe insencé de tent d'atrocités et d'injustice ne disparoitroit il pas en mesme temps que ces preventions pretendues pour le sexe dont on est, et ne vaudroit il pas mieux cultiver ce sentiment universel d'une juste bienveuillence pour touts les estres sencibles sans distinction, que de composer ces chimeriques preferences, source de tent d'iniquités que le coeur n'ayouera jamais, et que l'esprit d'entousiasme saisit sans les approfondir et qui boulversent reelement la societé.

Je commence donc par declarer que quand je gemiray de quelque loy, de quelque usage, qui me paroistra mauvais et dangereux, ce ne sera point l'amour de l'individu sur lequel ils influent qui m'animera, mais celuy de la verité et du sens comun, et que vous me trouverez aussi ardente à combattre contre un usage inique qui oprimera le dernier des hommes que je le serois pour celle qui nuit à toutes les femmes de l'univers.

Ce triste prestige Madame, tient à tent de choses ici bas qu'il me faudra y revenir encore plus d'une fois et que je ne m'arreste ici dans ce moment qu'à cause que j'ay deja passé les bornes d'une lettre, qu'il est temps de finir pour ne vous pas fatiguer trop longtemps.

Lettre 6

Je puis donc avencer, Madame, depuis que vous m'avez promis de ne point attribuer mes arguments au fol amour du sexe ou de la patrie, mais de les peser aux simples balances du vray.

J'ay envie puisqu'aussi bien vous voila preparée à m'écouter dans l'esprit dans lequel je vous parle, de me servir de ce mesme argument à l'egard duquel je me suis justifiée aupres de vous pour etablir les principeaux fondements de l'edifice que ma raison conjure la vostre de luy aider à etayer.

Je demande donc à nos docteurs, à nos legislateurs, à nos maitres, comment il pourroit estre possible, qu'un tout, soubmis à des loix moralles et phisiques, immuables et sures ouvrages d'une main divine et par consequent infaillible, livré ensuite pour ainsi dire à une societé d'hommes pour le conduire et le regir, puisse conserver son ordre et son excellence primitive, lorsque pour premiere loy la moitié de cette societé se trouve sujecte à une lezion enorme.

L'on m'entend deja sans doute et je n'ay presque pas besoin de m'expliquer sur quoi se fondent, - qu'on daigne me le dire -, touts les aventages que le sexe masculin c'est arrogées par toute la terre sur l'autre? Quel est en effect leur droit, leur titre, leur preeminence? Quel bien resulte-t-il pour l'humanité de ce partage inegal qu'ils ont fait à leur aventage? Quel est l'ordre admirable, le succes heureux, le bonheur universel, qui nait de cet arrengement?

Me fera-t-on un crime d'oser seulement vouloir m'instruire des motifs qui rendent legitimes, un pouvoir qui porte si fort l'air d'une usurpation. Y-a-t-il peutestre une prescription en faveur de la tiranie la plus generalle et la plus effrayente dont on puisse se former l'idee puisqu'elle ecrase tout d'un coup la moitié de l'humanité?

Avent d'entrer dans l'examen des diverses proprietés des individus qui composent la societé, permettés moy quelques reflections:

Tout comme je vous ay demandé grace pour les controverses dont me menassoit le peché originel, je vous la demande encore ici pour la pretenduë loy positive que les theologiens font valoir en faveur du pouvoir matrimonial.1

Il n'a rien à demesler avec ma question2, qui ne porte encore que sur le general. Nous n'en sommes pas encore au particulier et Adam peut avoir esté mis en droit de commander à Eve son epouse sans que cela fournisse aux hommes en general le moindre titre d'autorité sur les femmes. Quand mesme un mary seroit le souverain seigneur chez luy, il ne s'en suivroit pas de là encore qu'il fust aussi celuy de sa mere, de ses tantes, de ses soeurs, de ses cousines, ny que touts les hommes du monde fussent nées comme ils l'entendent pour commender à la plus belle moitié de la creation.

En voila assez pour aujourd'huy, ce me semble, et vous me permettrez de respirer apres une hardiesse si temeraire; et qui me met aux mains avec les antagonistes les plus redoutables.

Lettre 7

Il s'agit d'examiner aujourd'huy les titres de nos maitres, et les raisons de nostre esclavage si long, et si accablent.

Quels sont les principeaux droits que les hommes se sont reservés à nostre prejudice?

1.Du moment qu'ils naissent c'est à eux que l'on donne la meilleure education.
2.Parvenus à l'adolessence on consacre à leurs etudes, à leurs voyages des sommes bien plus considerables que celles que l'on sacrifie à celles des filles.
3.On les favorise prodigieusement dans les objects de simple fortune, c'est eux qui emportent la plus grande partie des heritages, les fiefs sont pour la plupart masculins et les filles voyent en plusieurs pais passer le bien de leurs peres à des mains etrangeres, par le pretendu defaut de leur sexe.
4.On les employe dans les affaires, dans le gouvernement, on les rend les maitres dans le domestique comme dans le public.
5.C'est les hommes qui se sont privativement attribué les places de membre des academies, des societés où l'on cherche la verité, où l'on l'enseigne aux autres.
6.C'est eux encore qui disposent souverainement du sort de leurs enfans des deux sexes, c'est eux qui sont chargés de la tutele de ceux de leurs concitoyens.
7.Ce sont eux qui se sont reservéz cet aventage dont ils sont si jaloux, et peutestre plus que de la vertu d'aquerir de la gloire et d'atteindre à l'immortalité.
8.Ce sont les hommes seuls enfin qui prononcent en fait de loyx, en fait mesme de religion et qui comandent à la persuasion et à la conscience.

Personne ne scauroit nier sans doute que ces prerogatives sont en effect les plus pretieuses, les plus considerables de l'humanité.

Je demande quels titres la Nature qui est la voix exterieure mais incontestable de son Auteur, a-t-elle donc donné aux hommes qui nous prouve que son intention a esté de les dechoir de tent de prerogatives.

Pour recevoir une education convenable, pour cultiver son esprit et le meurir par la confrontation des autres peuples, de leur facon de penser, de leurs arts, de leurs usages, pour porter un jugement dans des affaires publiques et pour regir sagement un domestique, pour posseder de l'argent et diriger l'oeconomie et l'ordre des terres, pour chercher la verité au flambeau de la raison et de l'experiance et pour l'expliquer aux autres, pour diriger la conduite de ses enfans et veiller à la conservation de la fortune de ceux d'autruy, pour atteindre à la veritable estime et pour la meriter, enfin, pour prononcer ensuite des loix et les faire respecter, il faut de l'application de la memoire, la culture du jugement d'où nait le courage de l'esprit, l'encouragement du magistrat ou du souverain, l'emulation que donne l'estime publique,

la connoissence des verités dans leurs principes et dans leurs liaisons entre elles. Enfin il ne faut rien que ces mesmes facultéś qui sont en tout egales chez les deux sexes, et dont les femmes peutestre sont à plusieurs egards plus richement douées que les hommes qui leur ont interdit l'usage de presque touts les aventages que dieu leur avoit si liberalement accordés.

Je ne trouve donc rien dans la nature des choses qui doive les priver de tent de biens, elles qui de notorieté contribuent à bien plus haut prix que leurs opresseurs au soutien et au bonheur de la societé.

J'ay passé tres legerement sur touts les articles qui semblent ouvrir une source abondente de reflections; mais j'aprehende, Madame, qu'on neme soubçonne de m'apesentir par interrest sur un object si importent. L'abus affreux dont je gemis est si clair, il porte un carractere d'injustice si frapent, que je suis sure que malgré cette longue possetion où les hommes se trouvent de toutes les prerogatives de la vie sociale, il n'y en a guerre qui, en reflechissent un moment sur ce tableau tel que je viens de l'offrir, ne sente malgré luy tout bas le cri de la verité et de la justice qui l'avertit par l'organe de sa concience, que je n'ay rien avencé que de raisonnable et que les loix et les usages à cet egard sont le comble de la dureté et de l'injustice.

Lettre 8

Vous ne voulez point vous expliquer, Madame, sur le grand proces que j'ay osé intenter à la moitié du monde, avent que je vous aye deduit de toute aussi bonne foy les raisons et les arguments qu'ils opposent à mes pleintes et à mes griefs.

C'est donc là ma tache pour aujourd'huy, mais elle n'est pas sans difficultés. Les hommes en composent des codes, et des comentaires des paraphrases qui les expliquent, ont eu apparament de bonnes raisons d'entortiller la verité dans des formules, dans des hippoteses, dans des sophismes, dans des chicannes qui rendent presque toujours les arguments qui devroient estre les plus simples et les plus clairs, casi inintelligibles. Ils ont l'art d'embrouiller tout et je n'ay pas celuy de l'eclaircir ce qu'ils confondent.

Je vous avoue, Madame, que je n'ay jamais esté frapée de la verité d'une seule reponce de leur part, sur cette matiere, que je n'ay jamais mesme trouvé qu'ils s'aidassent de quelque espece de vraisemblence, qui portât sur l'estat de la question, et que sans scavoir d'autre logique que celle du bon sens j'ay cru sentir le fautif de la leur, sur une chose où il me semble qu'il n'y a rien à repliquer à l'evidence de la lesion qui saute aux yeux lorsque l'on compare les facultés humaines et les loix fondamentales des sociétés par raport aux deux sexes. Leur principal argument (des hommes), ce me semble, c'est qu'il faloit que dans une

maison, dans une ville, dans une province, dans un estat, l'autorité ne fust point partagée, sans quoi elle feroit naitre l'anarchie.1

Que comme il avoit donc falu nessesairement que l'un ou l'autre sexe predominât, c'estoient les hommes auquels Dieu avoit aussi bien donné la force en partage, et qui devoient deffendre la republique au depends de leur sang, qui ensuite de ce service si importent, si nessesaire devoient jouïr de l'autorité pour laquelle ils estoient nés, et que ce seroit tout confondre et tout boulverser que d'en agir autrement.

Je rends fort mal ce que je n'ay jamais compris: sans doute s'ils daignoient s'abaisser à rendre conte serieusement de leurs pretendus privileges, auroient ils l'art de presenter l'object sous un point de vue plus favorable pour eux, mais contents de jouïr d'une foule de droits si pretieux et de nous en exclure, ils sont beaucoup trop fiers pour daigner seulement nous exposer les titres sur lesquels ils les croient fondés.

Ce sont ces mesmes hommes qui ont imaginé les droits revoltents de la possetion actuelle, celle de la prescription et nombre d'autres sources des injustices les plus manifestes où l'equité sucombe touts les jours de l'aveu mesme des juges à la tiranie de l'usage; il est naturel qu' ils s'aident de ces belles armes, personne ne se met en paine de ce qui est simplement juste, et que tout le monde peut entendre, mais on vous parle de ce qui est de droit civil, de droit canon; ou bien l'on vous ecrase de quelque gros mot philosophique pour embrouiller une question parfaittement claire et à laquelle le simple bon sens repondroit mieux que toutes leurs distinctions captieuses.

Toutes les fois que j'ay discuté cette matière avec quelqu'un d'eux, ou bien ils m'ont promenée dans des spheres où je suis totalement desorientée et qui me sembloit n'avoir rien de commun avec la verité si simple que je deffendois; ou ils m'ont assaillie d'un nombre de plaisanteries qui me fermoient la bouche, et detournoient la conversation, ce qui estoit aparament leur intention et leur resource.

Cette facon d'en agir m'a paru encore la plus reprehensible de toutes, et j'avoue que j'en ay toujours esté revoltée.

Quand on affflige, quand on avilit ses semblables, quand on se pare à leur prejudice des plus beaux fleurons de l'humanité, on devroit au moins se taire et baisser les yeux. Et le conquer[a]nt oppresseur qui decocheroit une epigrame au foible, à l'infortuné qu'il vient de depouiller, seroit un monstre qui revolteroit la barbarie mesme.

Mais je sens que je m'emporte; il est temps de finir, et de reprendre ce calme nessesaire pour discuter des verités et pour repondre à des arguments que je voudrois scavoir refuter comme je scais en sentir l'insuffisence.

Lettre 9

C'est de la force de leur phisique que les hommes croyent obtenir un

titre à la toute puissance. Se peut il que des estres douéz de raison et de sentiment se plaisent à faire valoir ce droit des lions et des tigres?

Ils n'en imaginent, ils n'en connoissent point d'autres, Madame, ils ont beau tacher d'adoucir les femmes, et d'enveloper l'object de quelque voiles plus favorables, ce sera toujours la seule raison du plus fort à laquelle ils devront des prerogatives dont ils sont si jaloux, sans se douter que c'est peut estre pour les avoir usurpées qu'ils sont les plus vicieux comme les plus malheureux des estres. Oui j'ose le dire avec ce sentiment de persuasion qui accompagne la seule evidence. Jamais un Dieu sage, un Dieu juste n'eust pu permettre que la plus criante injustice, qui aneantit d'un seul coup touts les privileges que luy mesme a donnéz à la moitié de ces creatures, pust porter ny gloire ny bonheur à ceux qui ont osé les en depouiller.

Consultons l'histoire de touts les ages. Nous verrons dans ces annalles du monde que jamais un peuple n'a enlevé les droits, les privileges, les libertés d'une partie de ces concitoyens sans que l'affoiblissement et souvent la ruine de l'estat n'en aye esté la suite, et l'injustice qui s'etend sur la moitié des estres pensents et qui renverse l'ordre dicté par la nature, elle mesme n'est elle pas dans la societé universelle du monde encore plus criminelle et plus dangereuse?

Quel droit reel cette force phisique peut elle donc preter aux hommes? Oublient ils que par la mesme loy c'est le berger qui devroit commander au Roy et le crocheteur sieger à la premiere place de l'empire? Que fait la force de vostre bras à la solidité de vos jugements, à la droiture de vostre coeur? N'est elle pas souvent le principe des plus grands desordres, et le plus dangereux ennemi de la vertu? Mais se peut il que l'on nous fasse valoir le metier de la guerre comme le titre legitime du pouvoir et demande t'on aux humains le droit de leur commander, pour prix de c'estre (sic) arrogé le privilege de les detruire? La raison, le bon sens, l'humanité, la conscience ne connoissent qu'une sorte de guerrier respectable. C'est celuy qui deffend sa vie et celle de son ami. Tout le reste est illusion, prejugé, chimere, car la vie de l'homme est son premier bien, apres laquelle tout s'aneantit pour luy et dont rien ne peut contrebalancer, et le poete Voiture1 a prononcé en badinent peut estre une plus belle verité que touts nos philosophes, lorsqu'il dit au prince de Condé:

‘Seigneur c'est fort peu de chose qu'un demi Dieu quand il est mort.’ Je vois d'ici, Madame, les foudres de l'anateme lancée sur une idée que l'on trouvera digne d'estre sortie de la foible teste d'une femme timide. Mais ce n'est pas le seul prejugé atroce contre lequel vous m'avez annimée à m'essayer, ceci me menera à une discution presque plus vaste encore que celle où je me trouve engagée, et il me reste encore trop de reflections à faire sur l'inégalité des aventages accordés aux deux sexes. Il faut achever sur cet article avent d'en entamer un nouveau, qui poura trouver son tour dans la suite si vous ne vous lassez point de mes sarcasmes.

Lettre 10

Il se presente une si grande foule de reflections à faire sur cet abus general qui porte le desordre dans toute la masse de l'humanité qu'un esprit aussi peu metodique que le mien se trouve dans un embarras continuel par raport à la suite qu'il faut leur donner.


Vorige Volgende

Over het gehele werk

landen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs