Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Bataviaasch genootschap van kunsten en wetenschappen in de periode 1778 tot 1816InleidingTot ver in de negentiende eeuw meenden velen dat de Nederlanders in Oost-Indië en in het bijzonder op Java geen tijd of geld beschikbaar stelden aan wetenschappelijk onderzoek. Als handelslichaam heeft de VOC echter veel gedaan voor de ontwikkeling van de kultures (koffie, indigo, pogingen om de zijdekultuur te vestigen door de aanplant van moerbeien, enz.), uiteraard met als voornaamste drijfveer het feit dat de verkregen produkten goede handelsartikelen waren. Ook onder de dienaren van de VOC waren er die geïnteresseerd waren in de wetenschap. In 1885 begon P.J. Veth een artikel over de in Nederlands-Indië werkzame predikant en amateur-astronoom Johan Maurits Mohr (ca 1716-1775)Ga naar eindnoot1 met de uitspraak: ‘Men is zoo gewoon zich het leven te Batavia in den laatsten tijd der Compagnie als geheel verzonken in traagheid, zingenot en onverschilligheid voor hoogere belangen te denken, dat men zich nauwelijks kan voorstellen dat daar eenige inrichting tot bevordering of beoefening van kunst en wetenschap kan hebben wortel geschoten, en het ons bijna als een fabel in de ooren moet klinken, dat daar een eenvoudig burger door zoo groote liefde voor eene zoo abstracte wetenschap als de sterrekunde gedreven werd, dat hij een aanzienlijk deel van zijn vermogen ten koste legde aan het bouwen van eene luisterrijke sterrewacht, die de bewondering wekte van alle deskundigen, die door het lot naar Batavia werden gevoerd’.Ga naar eindnoot2 Die eenvoudige burger was in 1737 als proponent naar Batavia gekomen. Hij werd daar predikant bij de Portugese gemeente (1739-1745 en 1753-1775) en was van 1745 tot 1753 rektor van het ‘seminarium theologicum’ dat door de gouverneur-generaal Van Imhoff was gesticht voor de opleiding van predikanten voor de oostelijke bezittingen van de VOC waar in het Maleis werd gepreekt. De verdiensten van Mohr liggen meer op het gebied van de sterrekunde dan op die van zijn werkzaamheden als predikant. In 1761 bepaalde hij de ware lengte van Batavia uit de overgang van Venus over de zonneschijf. Op eigen kosten liet hij een observatorium bouwen dat omstreeks 1769 was voltooid. Verschillende malen werden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem uit Leiden tussen 1765 en 1773 astronomische instrumenten en boeken toegezonden. Toen in 1769 opnieuw een overgang van Venus over de zonneschijf plaats vond, trok dat grote belangstelling in Europa, vooral omdat het een eeuw zou duren eer het verschijnsel zich zou herhalen. Uiteraard nam ook Mohr de overgang waar (4 juni). Engelse en franse regeringen zonden expedities uit naar de Stille Oceaan: Cook, vergezeld door de astronoom Green, respektievelijk De Bougainville met de astronoom Verron. Beide expedities zochten Mohr in Batavia op, een bewijs dat zijn astronomische waarnemingen de aandacht hadden getrokken.Ga naar eindnoot3 Mohr bestudeerde ook vulkanische verschijnselen zoals de uitbarsting van de Papandajan op Java op 11 augustus 1772.Ga naar eindnoot4 De reden dat Mohr zich als dominee met wetenschap bezig hield was niet alleen uit liefhebberij voor zichzelf of voor een algemeen natuurwetenschappelijk nut maar vooral het nastreven van een ideeël doel. In een brief aan een van de bewindhebbers van de Compagnie, Thomas Hope, d.d. 2 november 1768, schreef hij: ‘Ik heb mij zedert eenige jaaren herwaards, onder andere nuttige wetenschappen, inzonderheid toegelegd op de natuur- en sterrekunde, mijne oude en meest begunstigde liefhebberij, met een voornemen om dezelve onder ons in eenig aanzien te brengen en te bevorderen, als meest bekwaam zijnde om de onkunde en 't bijgeloof in goddelijke en menschelijke zaken, die onder ons in 't algemeen zeer groot zijn, tegen te gaan, en de harten der menschen te vervullen met redelijker en verhevener denkbeelden van Gods werken, die de Godheid waardig en geschikt zijn een redelijk schepsel vatbaarder te maken voor de Godsdienst zelve’.Ga naar eindnoot5 Een mooi voorbeeld van achttiende eeuwse fysikotheologie! Terecht schreef Veth: ‘Het tijdperk waarin een theologisch seminarium te Batavia werd opgericht, waarin nieuwe uitgaven der Portugeesche en Maleische bijbelvertalingen aldaar het licht zagen, waarin het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen werd gesticht, waarin de ingenieur Cornelius den grondslag legde voor de studie der Javaansche oudheidGa naar eindnoot6, en waarin Mohr zijne sterrewacht deed verrijzen, was niet zoo geheel blind voor hoogere belangen, niet zoo geheel vreemd aan het najagen der wetenschap, als het aan latere geslachten is toegeschenen’.Ga naar eindnoot7 Hij had daaraan toe kunnen voegen dat uit de eerste helft van de achttiende eeuw het standaardwerk over Oud en Nieuw Oost Indiën van François Valentyn was verschenen (1724-1726), dat George Everardus Rumphius' Amboinsche Rariteitenkamer (1705) en Amboinsche Kruidboek (1741-1750) het licht hadden gezien en dat uit de zeventiende eeuw de Hortus Malabaricus van Hendrik Adriaan van Reede tot Drakestein (1678-1692) stamde.Ga naar eindnoot8 De beoefening van de natuurwetenschappen in het vaderland kenmerkte zich in de achttiende eeuw door een steeds grotere belangstelling bij de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gegoede burgerij.Ga naar eindnoot9 In 1736 kon de Utrechtse hoogleraar Petrus van Musschenbroek met recht schrijven: ‘Nooit heeft men in het vereenigd Nederland meer liefhebbers der Natuurkunde ontmoet, als in onzen tegenwoordigen tijd: want niet alleen bloeit deze wetenschap onder de meeste Geleerden, maar ook bij veele voornaame Kooplieden, en menschen van allerlei rang en waardigheid; welke eerst door het leezen der voortreffelijke Waereld-beschouwingen van den godvruchtigen en wyzen Heer NiewentytGa naar eindnoot10 opgewekt zijn geworden om de groote verborgentheden, in de geschapen lighaamen van den Almagtigen Maaker gelegd, te zien en te leeren kennen.Ga naar eindnoot11 En in 1739 kon hij hieraan toevoegen dat uit deze samenkomsten genootschappen groeiden ‘waarin men beezig is om met een grooten toestel van allerlei kostbaare Instrumenten proeven te neemen, en zich in de bespiegelingen der eigenschappen en werkingen van veelerlei lighaamen te verlustigen’.Ga naar eindnoot12 Vooral in Holland werden in de tweede helft van de achttiende eeuw lokale geleerde genootschappen opgerichtGa naar eindnoot13, met als belangrijksten de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem (1752) en het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam (1769). In 1769 werd in Vlissingen het derde invloedrijke genootschap opgericht: het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen.
De veelheid van wetenschappelijke genootschappen die ons land toen kende, was voor het Zeeuwsch Genootschap aanleiding een prijsvraag uit te schrijven: ‘Welke schikkingen kunnen 'er, door de gezamenlyke geleerde Maatschappyen in ons Vaderland, gemaakt worden: om, zonder elkanderen eenig hinder toe te brengen; zonder de eene van de andere, of van eenig opperbewind, afhanglyk te maken; en overeenkomstig met elker oorspronkelyke inrichting, saam te werken tot bereiking van haar gemeen doel: de bevordering van den bloei en de uitbreiding der Kunsten en Wetenschappen?’.Ga naar eindnoot14 In het bekroonde antwoord van Andreas Bonn uit 1790 lezen we: ‘De eene handeldryvende Provincie gaf aan de andere het voorbeeld, tot het oprichten van geleerde Maatschappyen; die door aanzien en verdiensten van derzelver Bestierderen en Leden uitblonken. De eene Koopstad trachtte de andere voorby te streven door het stichten van Genootschappen, die niet dan uitbreiding van kunsten en wetenschappen bedoelden. Ja byna geene Stad is'er, waarin niet de verstandigen tot leerzaame byeenkomsten samenscholen: en somtyds, eerst door leeslust alleen gedreven; daarna met beproeving van eigene krachten, tot het opstellen en uitgeven van Verhandelingen zyn opgeklommen’.Ga naar eindnoot15 Bonn merkte op dat dit niet alleen blijkt uit de verhandelingen van de genootschappen, maar ook uit de vele tijdschriften, zoals de Algemeene oefenschoole van konsten en weetenschappen, Vaderlandsche Letteroefeningen, Genees- en natuur- en huishoud kundig kabinet, Nederlandsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bibliotheek, Algemeen magazyn van wetenschap, konst en smaak, enz.
De oprichting van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, ‘het oudste door Europeanen in het leven geroepen Wetenschappelyk Lighaam van Azië’Ga naar eindnoot16 en ‘zekerlyk het tweede in Indië na dat van Calcutta’Ga naar eindnoot17, hangt nauw samen met de wetenschappelijke genootschappen in ons land. Terecht begint het voorbericht tot het eerste deelss van de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap der Kunsten en Wetenschappen (zie Appendix) uit 1779 met de opmerking: ‘Het Bataviasch Genootschap,..., is, om zoo te spreeken, eene Dochter van de Hollandsche Maatschappy der Wetenschappen’.Ga naar eindnoot18 De grondlegger van het Bataviaasch Genootschap was Mr. Jacob Cornelis Matthëus Radermacher (1741-1783).Ga naar eindnoot19 Dank zij de invloed van zijn familie bij het bestuur van de VOC, vertrok hij in 1757 op 16-jarige leeftijd in de rang van onderkoopman naar Indië in plaats van, als de meeste van zijn leeftijdsgenoten, als assistent.Ga naar eindnoot20 Hij maakte spoedig promotie: in 1761 werd hij koopman en in 1762 opperkoopman. In 1763 keerde hij naar het vaderland terug. Hij promoveerde in de rechten in Harderwijk (1766), maar vertrok in 1767 weer naar Java, nu met de rang van onderschepen. Hij werd schepen en baljuw van Batavia (1768), raad-extraordinarius van Indië (1775), commissaris voor de vloot en het leger (1781) en raad ordinair (1781). In 1783, op 42-jarige leeftijd, repatrieerde hij en werd bij een oproer van Chinese matrozen in de Indische Zee vermoord. Tijdens zijn verblijf in het vaderland maakte Radermacher kennis met het instituut van de wetenschappelijke genootschappen. Uit die tijd stamde zijn plan ‘een aanzienelyk Gezelschap by een te krygen, 'tgeen, met saamgevoegde krachten, alle zyne pogingen mogte inspannen, om de fraye Letteren en kundigheden, te Batavia, en in de overige Oostersche Volksplantingen, op den troon te vestigen. Men begreep... dat, indien er, in deze Oostersche Gewesten, immer eenige voortplantinge van het Evangelium plaats kan hebben, de smaak voor Kunsten en Wetenschappen daar toe aanleidinge moet geeven; gelyk, over twee eeuwen, de hervorminge der Letteren die van den Godsdienst vooraf ging; even gelyk de blozende dageraad het opkomen van de Zon’.Ga naar eindnoot21 Het ging dus niet in de eerste plaats om de bevordering en beoefening van het Christendom. Blijkbaar meende men dat, wanneer er ooit een uitbreiding van het Evangelie in de Oost zou plaats vinden, daarvoor belangstelling voor kunsten en wetenschappen aanleiding toe moest geven. De uitbreiding van het Evangelie was trouwens in die tijd een veel besproken onderwerp. Zo schreef in 1772 het genootschap onder de zinspreuk Dei gloriae et hominum saluti een prijsvraag uit voor ‘Het beste ontwerp ter voortplanting van de Kerk van Christus onder de ongeloovige Heidenen in de Koloniën van den Staat’Ga naar eindnoot22, in 1773 gevolgd door de Hollandsche Maatschappij met een prijsvraag: ‘Welke zyn de beste middelen, om de waare en zuivere leer van het Euangelie onder de In- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wooners der Colonien van den Staat meer te bevestigen en in die Landstreken voort te planten?’. Er werden drie antwoorden bekroond: goud kreeg de Rotterdamse predikant Petrus Hofstede, zilver de Rotterdamse koopman Cornelis van Vollenhoven en de Oudewaterse predikant Jacob van Nuys Klinkenbergh.Ga naar eindnoot23 Het plan van Radermacher had echter geen succes. De Compagnie had geen belangstelling voor kunsten en wetenschappen tenzij ze er voordeel in zag. Meer voelde ze voor de toegepaste wetenschappen: Een aardbeving op 4-5 januari 1699 had aan de mond van de rivier Tjiliwoeng op de rede van Batavia een zandbank gevormd. In oktober 1703 zond de werktuigkundige Jeronomo Mitz een rekest in om, met medewerking van Mr Jacob Faas, een baggermachine van zijn vinding te mogen leveren om de zandbank weg te halen. Na onderzoek werd een kontrakt afgesloten. Mitz en Faas zouden f 1000,- krijgen als de machine klaar was, f 14000,- als de kamer Amsterdam deze met succes had zien werken en nog f 10000,- als uit Indië bericht kwam van succesvol gebruik. Het bericht is echter nooit gekomen.Ga naar eindnoot24 De onverschilligheid van de VOC voor kunsten en wetenschappen is wel te begrijpen. Zij had haar bloeitijd gehad en bezuinigde op alle zaken die geen winst opleverden. De stichtingen van Van Imhoff werden opgeheven: de Marine-akademie (opgericht 1743; opgeheven 1755)Ga naar eindnoot25, het seminarie en de Latijnse school (beide opgericht 1745 en opgeheven 1755).Ga naar eindnoot26 Alleen voor het gewone onderwijs bleef de regering wat vrijgeviger want dit werkte de voortplanting van de christelijke godsdienst in de hand en deze werd weer als een probaat middel beschouwd om de bevolking op te voeden tot gehoorzaamheid aan Heren Principalen. Het was echter treurig gesteld met het onderwijs, vooral op de buitenbezittingen. Een typisch voorbeeld is de arts Paulus Jacobus Valckenaer die in 1752 in Batavia was aangekomen en die twee dochters had. Hoeveel onderwijs kregen die meisjes? Paulus was gehuwd, toen hij tweede stadsdokter van Batavia was, met - aldus NaberGa naar eindnoot27 - ‘een veertienjarig blauwtje..., dat juist het weeshuis had verlaten. Mejufvrouw van Esp bracht hem een dertigduizend rijksdaalders ten huwelijk, welke hem veel dienst bewezen bij de inrichting zijner huishouding’. Hij moest echter wel portugees met haar praten. Toen hij in 1768 benoemd werd tot gouverneur en direkteur van Ternate, begonnen de moeilijkheden met de opvoeding pas goed. Scholen waren er niet. Nadat de vrouw van Paulus was overleden, werd er thuis niets anders gesproken dan Maleis. Het oudste meisje, dat al bijna volwassen was, had bij een Hollandse meester de bijbel leren lezen, maar - schrijft Paulus aan zijn broer, de Leidse hoogleraar Lodewijk Caspar Valckenaer op 9 januari 1779 - ‘net als de papegaaien: zij verstaat er geen woord van’. De jongste dochter had het zelfs nog niet eens zo ver gebracht! In dit verband zijn de later door het Bataviaasch Genootschap uitgeschreven prijsvragen te begrijpen (1780): ‘Welke middelen zyn het meest geschikt ter verbetering zoo van de natuurlyke als zedelyke opvoe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding der kinderen in deeze colonie, en welke is het beste middel om, onder alle beletzelen, de kinderen hier te lande de Nederduitsche taal van hunne eerste jaaren af, als hunne moeder taal eigen te maaken’Ga naar eindnoot28 en ‘Welke is het beste middel om bekwaame Opper- en Ondermeesters tot Compagnies dienst aan te moedigen en de gebrekkigen bekwaam te maken?’.Ga naar eindnoot29 Dikwijls hadden de onderwijzers zelf een gebrekkige opleiding genoten. Op verzoek van het Bataviaasch Genootschap schreef de Hollandse Maatschappij een prijsvraag hierover uit: ‘Vermits men, uit gebrek van eene goede inrichting ter opvoeding van de Jeugd in Batavia, genoodzaakt is zyne Kinderen na het Vaderland ter opvoedinge te zenden, of, zo men hen aldaar houdt, zy alsdan doorgaans eene goede Opvoeding missen; zoo vraagt de Maatschappij: Welke is de beste inrichting, om aan de Jeugd te Batavia eene Opvoeding te geeven, die het meest geschikt is, om haar Verstand te beschaaven, dezelve in nutte Konsten en Weetenschappen bedreeven te maaken, en hun goede Zedelyke Gevoelens in te boezemen?’.Ga naar eindnoot30 Voor de oprichting van een genootschap in Batavia was echter een impuls van buitenaf nodig. In 1771 had de Hollandsche Maatschappij de volgende prijsvraag uitgeschreven: ‘Welke is de grond van Hollands koophandel? Welke oorzaken en toevallen hebben dien tot heden aan veranderingen en verval blootgesteld? Welke middelen zijn best geschikt en gemaklijkst te vinden, om denzelven in zijn tegenwoordige gesteldheid te bewaren, zijn verbetering te bevorderen en den hoogsten trap van volkomenheid te doen bereiken?’.Ga naar eindnoot31 De gouden ereprijs kreeg Mr Hendrik Herman van den Heuvel, zilver de Zaandamse koopman Adrianus Rogge en Cornelis Zillesen, ‘boekhouder der beschreven Landsmiddelen te Schoonhoven’Ga naar eindnoot32 Van den Heuvel, griffier van het hof van justitie te Utrecht, wees in zijn antwoord op de wenselijkheid een genootschap op te richten met als doel de bevordering van handel en nijverheid. De achteruitgang van de handel in ons land komt vooral doordat we niet kunnen concurreren door de vele lasten en importen die de lonen hoog en het leven duur maken.Ga naar eindnoot33 Nodig is enerzijds een zo groot mogelijke vrijheid van onze transitohandel, anderzijds een bescherming van onze nijverheid door tariefherziening. Het betoog eindigt met een pleidooi om behalve een betere wetgeving (een overheidszaak) te komen tot ‘eenen waarlyk patriottischen yver van groot en klein; een yver, welken wy met leedwezen reeds gezien hebben, dat, naar mate deze in alle nabuurige ryken opwakkert, in ons land meer en meer verdooft’.Ga naar eindnoot34 Hij wijst op de veel gunstiger situatie in Engeland. ‘Heeft het nabuurig Groot Brittannië aan de patriottische pogingen van een Hertog van Buckingham zyne glasfabriek, aan maatschappyen in Schotland en Ierland zyne linnen manufactuuren, een reeks nieuwe uitvindingen, alle tot verbeetering van den landbouw, manufactuuren en koophandel, aan de maatschappy tot bevordering van kunsten, manufactuuren en koophandel te danken?’.Ga naar eindnoot35 ‘Wat belet ons een zoo loffelyk voorbeeld na te volgen?’.Ga naar eindnoot36 Van den Heuvel spoort direkteuren van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Hollandsche Maatschappij aan zich aan het hoofd te stellen van een algemene Nederlandse maatschappij ter bevordering van de volkswelvaart. Het is volgens hem ‘noodig, om alle dezelve als leden der patriottische Maatschappye, te doen afzien van de gebruiken van vreemde fabryken, ten nadeele van onze eigene; vooral zouden kooplieden zich verpligt reekenen in hunnen handel alles te beproeven, om onze inlandsche fabryken, in plaats van vreemde, ook buiten 's lands te doen vertieren: Inboorlingen zoude men zich op de comptoiren gebruiken, en voortrekken boven vreemden, die naderhand met de verkregene kundigheden, ten nadeele van onzen handel, in vreemde landen voordeel doen’.Ga naar eindnoot37 En wat verder: ‘Een koopman zoude zich de naam van patriot onwaardig reekenen, indien hy zyne Scheepen aan die van Hamburg, Oostende of anderen, ten nadeele van eigen handel en welvaart, verhuurde’.Ga naar eindnoot38 Direkt succes had het pleidooi van Van den Heuvel niet. Na zijn bekroning bleef hij dan ook pogingen doen om een dergelijke vereniging tot stand te brengen. Het succes kwam enige jaren later. Op de bestuursvergadering van 4 maart 1773 van de Hollandsche Maatschappij werd op verzoek van Van den Heuvel een door hem en de secretaris Christianus Carolus Henricus van der Aa samengesteld voorstel besproken om een deel van de maatschappij ‘geheel en al te schikken voor Koophandel, Land en Akkerbouw, Visscherijen enz. van Ons Vaderland en derzelver verbetering en bloey enz’. Het voorstel werd op de 25ste algemene zitting op 21 mei 1777 aangenomen.Ga naar eindnoot39 Tevens werd Van den Heuvel benoemd tot dirigerend lid en als direkteuren van Indië Jeremias van Riemsdijk, Reinier de Klerk en RadermacherGa naar eindnoot40, kennelijk met de bedoeling dat het plan ook in Indië zou worden uitgevoerd. Op 20 oktober 1777 werd de ‘Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij’ opgericht.Ga naar eindnoot41 Het programma ervan (gedateerd 21 mei 1777) werd in Indië gunstig ontvangen. Radermacher echter wilde, gesteund door de stiefvader van zijn echtgenote (de Klerk) die na het overlijden van Van Riemsdijk tot gouverneur-generaal was benoemd (1777), zijn vroeger plan weer opvatten en een zelfstandig genootschap oprichten. Op 24 april 1778 werd het ‘Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen’ gesticht onder de zinspreuk ‘Ten nutte van 't gemeen’. Het was aan Van den Heuvel, maar meer nog aan de ‘Aanbiddelyke Voorzienigheid’ te danken dat het zo ver was gekomen.Ga naar eindnoot42 Doel van het genootschap was de bevordering van landbouw, handel en welvaart in Indië, terwijl ook de bestudering van de natuurlijke historie, oudheidkunde en zeden en gebruiken van de inheemse bevolking tot de doelstellingen behoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De beginjaren van het Bataviaasch genootschapDe wijze waarop het Bataviaasch Genootschap wilde functionneren was - uiteraard - sterk geïnspireerd door de voorbeelden uit het moederland. In het programma van 1 juni 1778 vinden we een aantal voorstellen voor prijsvragen en voor zogenaamde vragen.Ga naar eindnoot43 Het doel van de laatsten was een aanmoediging voor uitvindingen en proefnemingen op het gebied van nijverheid, gekoppeld aan het verkrijgen van mededelingen voor de Verhandelingen. Niet minder dan 46 vragen werden opgegeven. De meeste hebben betrekking op de landbouw (23), de andere op visserij (2), fabriekwezen (8), werktuigkunde (8), geneeskunde (3) en letterkunde (2). Er kwamen spoedig antwoorden binnen op vragen als: ‘Voor die aantoont, hoedanig het toeneemend Hout-gebrek, voor de Suikermolens in de Bovenlanden, spoedig en duurzaam, kan verholpen worden; en, door welke middelen de afvoer en verkoop, tegens een civilen prijs, ter deezer Hoofdplaatze kunnen worden gemakkelijk gemaakt’Ga naar eindnoot44, ‘Voor die het beste Tractaatje, of kort Opstel oplevert, wegens de, hier in Indië, zoo algemeene kwaal, den Buikloop; en in het zelve, op Theoretische en Practische gronden, in het licht stelt de bovengenoemde Ziekte, derzelver Aart, Verscheidenheid, Oorzaaken, Tekenen dier Oorzaaken, Geneezings-Aanwyzingen, en meest-dienstige Hulpmiddelen’Ga naar eindnoot45 en ‘Voor die aantoont, welke de beste en spoedigst-voortkomende Wortelen zyn, om het behoeftig Gemeen, by misgewas van graan, te spyzigen’.Ga naar eindnoot46 De luitenant-ingenieur der artillerie Jan Baptist Pilon kreeg in 1780 een zilveren medaille voor zijn antwoord op de vraag: ‘Voor die het bekwaamste Werktuig, een soort van Hefpomp, of iets diergelyks, uitvindt, om een water-colom, van 8. duimen diameters, of meer, loodrecht uit de rivier, ten minsten acht voeten, hoog optehalen: en teffens aanwyst, dat het, met ses man, of één buffel, kan worden aan den gang gehouden, ten dienste van den Landbouw; mits dat het éénvoudig van samenstel zy, en niet te hoog in prys loope’.Ga naar eindnoot47 Naast algemene vragen werden jaarlijkse prijsvragen uitgeschreven, die op de toen gebruikelijke wijze werden beloond met een gouden medaille of met een som van honderd gerande dukatons.Ga naar eindnoot48 Men zocht daarbij aansluiting bij de Nederlandse wetenschappelijke genootschappen van Haarlem, Rotterdam en Vlissingen door een derde deel van de contributie ter beschikking te stellen ‘met verzoek, dat zy die penningen, of in Contanten, of wel in eene Medaille, op den stempel van dit Genootschap geslaagen, ter beäntwoordinge van ééne of meer nuttige Vraagen, willen besteeden’.Ga naar eindnoot49 De Hollandse Maatschappij schreef in 1779 een prijsvraag uit: ‘Naademaal een zuivere Dampkring van zoo groot belang is voor de gezondheid der Ingezetenen, en dezelve by het staande, ofte te langzaam afloopende Water in de Rivier, (die dagelyks in den omtrek van Batavia met veele duizende ponden Vuiligheeden aangevuld word,) onmogelyk kan verkreegen worden: Welk is het beste middel, om een sterkere schuuring en afvoering deezer vuile stoffen te verkrygen en te onderhouden, en aan Batavia een zuiverer en gezonder lucht te bezorgen?’.Ga naar eindnoot50 Het Bataafsch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Genootschap volgde met een door Martinus van Marum gewonnen prijsvraag: ‘Door Proeven te toonen, welke Luchtverhevelingen van de Werking der Natuurlyke Electriciteit afhangen: hoe dezelven 'er door worden voortgebragt, en welke de Bekwaamste middelen zyn, om onze Huizen, Scheepen en Persoonen tegen de Schaadelyken invloed derzelve te beveiligen?’Ga naar eindnoot51 Veel van de uitgeschreven prijsvragen gaan over het oplossen van grote maatschappelijke Indische vraagstukken: het onderwijs, de inenting, de oorzaak en genezing van de ‘Rotkoortze’, de voeding van de Javanen, de wijze waarop de niet-christelijke godsdiensten zending bedrijven, enz. Het Genootschap zond ook geschenken naar het moederland. In juli 1779 maakte de koopman en resident van Rembang, Willem Adriaan Palm een reis naar Landak op Borneo. Hij onderzocht de levenswijze van de Dajakkers, bezocht goud- en diamantmijnen en had het geluk ‘op zyne te rug reize, de zoo verlangde groote zoort van Orang Outang te vangen’.Ga naar eindnoot52 Het bleek niet mogelijk ‘dit verschrikkelyk gedierte levendig te vangen’Ga naar eindnoot53, het moest geschoten worden en werd ‘in liquor, naar Batavia overgevoerd, van waar dezelve, door het Bataviaasch Genootschap, aanstonds aan den Heer A. Vosmaer, van het kabinet van Zyne Doorluchtige Hoogheid, naar Nederland is gezonden’.Ga naar eindnoot54 Het dier heeft een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van de orang outang.Ga naar eindnoot55
De eerste leden van het Genootschap beperkten zich dus niet tot de zuivere wetenschap, maar waren ook sterk betrokken bij de materiële, maatschappelijke en zedelijke belangen van de in de Oost geboren kinderen van Europeanen en inlandse bevolking. De bloei van het Genootschap in de eerste jaren van zijn bestaan is geheel te danken aan de inzet van een klein aantal ijverige leden. Zij gaven niet minder dan drie delen van de Verhandelingen uit met belangrijke bijdragen over de natuurlijke historie, land- en volkenkunde, geschiedenis, letterkunde, geneeskunde en landbouwkunde van de Oost-Indische gewesten. Zij waren niet alleen bijzonder aktief met het schrijven van artikelen, maar schonken ook geschenken en instrumenten aan het genootschap dat daarmee spoedig een rijke verzameling oudheidkundige, ethnologische, fysische en andere voorwerpen in zijn bezit kreeg. Wie waren deze eerste aktieve leden? Voorzitter en direkteur werd Radermacher, secretaris Frederik baron von Wurmb († 1782), onderkoopman van de compagnie, en als dirigerende leden werden benoemd: Josua van Iperen (1726-1780), predikant en arts die in 1779 in Batavia arriveerde; Johannes Hooyman (1765-1789), sinds 1764 Luthers predikant te Batavia; Tirardus Bartlo († 1789), schepen van Batavia; Mr Willem van Hogendorp (1735-1784), koopman; Hendrik Nicolaas Laclé († 1789), koopman; Jacobus van der Steege (1746-1821), arts en buitenregent van het hospitaal te Batavia; Mr Egbert Blomhert († 1788), landdrost van de Bataviasche ommelanden; en Mr Paulus Gevers, onderkoopman, die in 1785 terugkeerde naar Nederland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Radermacher was het voornaamste en meest aktieve lid. Met Van Hogendorp schreef hij een Korte schets van de bezittingen der Nederlandsche Oost-Indische Maatschappye, Benevens eene Beschryving van het Koningryk Jaccatra en de Stad Batavia (1779), alleen beschrijvingen van Borneo (1780), Sumatra (1781), Celebes, Flores, Soembawa, Lombok en Bali (1786) en van Hindoestan en Achter-Indië (1786). De inhoud van deze artikelen valt tegen, niet zo vreemd als we bedenken dat wetenschappelijke onderzoekingen sterk hebben geleden onder de zucht naar geheimhouding door de compagnie.Ga naar eindnoot56 Een merkwaardig en interessant lid was Mr Willem van Hogendorp, een man - aldus Kalff - ‘wien de machtige bescherming des stadhouders te stade was gekomen om, voor een in Nederland doorgebracht fortuin, zich een tweede in Indië te vergaren; voormalig Haagsch roué, maar die zich, mirabile dictu, in de kolonie verpopt had tot een vriend der wetenschap’.Ga naar eindnoot57 Hij was in Rotterdam geboren en was de vader van de gebroeders Dirk en Gijsbert Karel van Hogendorp. Van 1763 tot 1722 was hij lid van de Rotterdamse vroedschap, in 1769 werd hij benoemd tot lid van Gecommiteerde Raden van de Staten van Holland. Hij was van 1769 tot 1773 maecenas van het Bataafsch Genootschap. In 1769 verhuisde hij naar Den Haag waar hij op veel te grote voet leefde, veel schulden maakte en in 1773 failliet werd verklaard. Met steun van de stadhouderlijke familie kreeg hij een lukratieve post bij de VOC. Hij ging naar Indië als koopman, werd resident van Rembang (1774), onderadministrateur en later eerste administrateur van de pakhuizen van de compagnie op het eiland Onrust (1777). De bedoeling was dat hij in tien jaar zoveel zou hebben verdiend dat hij er financieel weer boven op was gekomen. In de zomer van 1784 keerde hij terug naar Nederland met het schip ‘Harmonie’ dat met man en muis is vergaan.Ga naar eindnoot58 Willem van Hogendorp schreef over Timor en de nabijgelegen eilandenGa naar eindnoot59, maar is belangrijker door zijn menslievendheid. Met inzet van al zijn krachten beijverde hij zich voor de inenting in Indië.Ga naar eindnoot60 In 1779 publiceerde hij een boekje: Sophronisba of de gelukkige moeder door de inëntinge van haare dochters; Europeesche Geschiedenis, ter leezinge voorgesteld aan de moeders van Batavia. Toen de gevreesde ziekte in februari 1780 zich weer in Batavia openbaarde, hield hij een Redevoering der Inëntinge tot de ingezetenen van BataviaGa naar eindnoot61, waarin hij de kunstgreep sterk aanbeval. In 1778 had hij al een prijsvraag over dit onderwerp doen uitschrijven, waarvan de eerste prijs van 100 gouden dukaten door hem ter beschikking was gesteld.Ga naar eindnoot62 Hoewel geen arts, deed hij persoonlijk tal van inentingen, niet alleen onder de Europeanen, maar ook onder de Javanen en Chinezen. Met Radermacher was hij een van de voormannen van de Verlichting in Indië. Schutte heeft er terecht op gewezen dat de omvang en de intensiteit van de patriotten in Indië moeilijk zijn te schatten, maar dat de invloed van de Verlichting zeker niet aan Batavia is voorbijgegaan.Ga naar eindnoot63 De geest van de eerste leden van het Genootschap legt daar getuigenis van af. Dit blijkt ook uit hun houding tegenover de slavernij en meer nog de slavenhandel.Ga naar eindnoot64 In overeenstemming | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met het achttiende eeuwse klimaat bezat men daar in ons land een duidelijke afschuw voor. Het Bataviaasch Genootschap schreef in 1780 een prijsvraag uit: ‘Welke zyn de beste middelen, om de huisdiensten te Batavia, ten heele of gedeeltelyk, in stede van slaaven, door vrye-Christen-Inlanderen te doen verrichten?’.Ga naar eindnoot65 Maar deze verwerping werd door velen, ook door oprechte aanhangers van de Verlichting, als onpraktisch voor de koloniale tropische situatie afgewezen. Dit impliceerde echter dat men de slavernij, hoe zeer ook in strijd met de natuur van de mens en het christendom, moest toelaten maar dan op een zo humaan mogelijke wijze. Het was Van Hogendorp die een dergelijk pleidooi verdedigde in zijn Kraspoekol, of de droevige gevolgen van eene te verre gaande strengheid, jegens de Slaven. Zedekundige Vertelling (1780)Ga naar eindnoot66 Het derde aktieve lid uit de beginjaren van het Genootschap was dominee Hooymans, die verhandelingen schreef over den tegenwoordigen staat van den land-bouw, in de ommelanden van Batavia (1779-1781: suikermolens, arak, katjan tannah of aardbonen, indigo, rijst en rijstmolens), het katoen-spinnen, en weeven onder de Javaanen en Chineezen (1780), enz.Ga naar eindnoot67 en die op zijn landgoed Pondok-Gedeh bij Buitenzorg landbouwkundige studies en proeven deed. Op verzoek van het Genootschap voerde hij geslaagde experimenten uit met het kweken van tarwe uit Kaaps graan.Ga naar eindnoot68 Hooyman's collega dominee Van Iperen was een van de eerste Nederlanders die zich met de historische overleveringen van de Javanen bezig hield. Hij was een veelzijdig man die als predikant in Lille (aan de Schelde) en Veere bekend was door zijn psalmberijming, lid was van verschillende wetenschappelijke genootschappen als de Hollandsche Maatschappij en het Zeeuwsch Genootschap en die in 1752 te Groningen tot doctor in de wis- en natuurkunde promoveerde op een Dissertatio philosophica inauguralis, de Mundi mechanismo. In Batavia publiceerde hij uittreksels met aantekeningen uit het Javaanse geschrift Sadjara Radja Djawa naar de vertaling van de koopman Josephus Gordijn en wees hij op de gebreken van de Hollandse zeekaarten.Ga naar eindnoot69 Hij gaf voorts een beschrijving van eenen witten neger, van het eiland Bali (1779) en van eene blanke negerin uit de Papoesche eilanden (1780).Ga naar eindnoot70 De laatste was een geschenk aan het Genootschap van de gouverneur van Ternate Jacob Roeland Thomassen. De arts Van der Steege, leerling van Petrus Camper, bevorderde - evenals Van Hogendorp - de inenting (1779), beschreef proefneemingen, met den door kunst gemaakten Magneet (1779) en gaf een Bericht wegens eene doodelyke watervrees (1781).Ga naar eindnoot71 Hij was de enige van de eerste aktieve leden van het Genootschap die het vaderland mocht terugzien (1789) en is tevens een voorbeeld van een geslaagd man die het lukte na een 16-jarig verblijf in de Oost (hij vertrok in 1772 naar Batavia) als miljonnair in het vaderland terug te komen met een 5 à 6 ½ miljoen gulden.Ga naar eindnoot72 Tenslotte kwam de Sakser Von Wurmb, die in 1774 als onderkoopman in dienst van de VOC kwam. Hij was een van de ijverigste en bekwaamste beoefenaars van de natuurlijke historie.Ga naar eindnoot73 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geneeskundeDe beoefening van de geneeskunde was, gezien de hoge sterfte zowel op de schepen die naar Indië voeren als in Indië zelf, van groot belang. De lage stand op dit gebied is uitvoerig door Schoute beschreven.Ga naar eindnoot74 De ziekten aan boord van de schepen werd bijna uitsluitend medicamenteus behandeld waarbij we vooral maatregelen missen die voortvloeien uit het inzicht van de besmettelijkheid van een aantal ziekten. Vooral de rotkoorts (= vlektyphus) eiste veel slachtoffers. Zo overleden er op de veertig uitgaande schepen in het jaar 1772 niet minder dan 2898 mannen ‘genoegzaam alle aan de Febris maligna putrida’.Ga naar eindnoot75 De sterftecijfers waren schrikbarend: in de jaren 1770-1775 stierf 23 procent van de opvarenden op reis naar Azië en stierven nog eens meer dan 2000 Europeanen alleen al in het hospitaal van Batavia. In een boekje: Verhandelingen over de Rotkoortzen, welke in de voorige jaaren, voornamelijk van 1770 tot 1774 zoo wel te land als inzonderheid op de uitgaande O.I.C. scheepen geregeerd hebben (1780) geeft de schrijver, de opperchirurgijn Joan Ferdinand Ellerbeck, die in dienst van de compagnie had gevaren, als oorzaak de hongersnoden die Europa en in het bijzonder Duitsland zo veel jaren hadden geteisterd. Deze hongersnoden waren de verwekkers van de ziekte via de mensen die uit deze streken waren weggevlucht en waarvan er vele voor Indië werden geronseld. Gelukkig zijn er de laatste drie jaar goede oogsten geweest en zal het ergste leed wel geleden zijn! Het boekje werd door de compagnie aanvaard, zeer merkwaardig want in 1776 was er al een prijsvraag over dit onderwerp uitgeschreven door het Zeeuwsch Genootschap waarvan de uitstekende bekroonde antwoorden in 1778 waren gepubliceerd.Ga naar eindnoot76 Het was het Bataviaasch Genootschap dat snel artikelen publiceerde over geneeskundige onderwerpen. We noemden al de pokkenbestrijding, we vinden bijdragen over de knokkelkoorts (D. Bylon, 1780) en de buikloop (B. Wolff, 1780) alsmede het bekroonde antwoord van Jan Andreas Duurloop op de prijsvraag: ‘Welke zyn de oorzaken der meesten, vooral Epidemique, of gewoone ziektens van Batavia, inzonderheid van de Rotkoortze? En welke zyn de geschikste middelen, die tot voorkoominge en tot genezinge derzelve, voortaan moeten worden aangewend?’.Ga naar eindnoot77 Van der Steege deed proeven met het toen in Europa sterk in de mode zijnde mesmerisme. Hij behandelde 31 patiënten met verlammingsverschijnselen, overigens met matig succes: bij acht moest de behandeling worden afgebroken wegens onuitstaanbare pijnen, elf patienten ondervonden bij de behandeling totaal geen baat, vijf hielden de behandeling uit maar er was geen blijvende verbetering en slechts zeven personen herstelden. Van der Steege had hierbij geluk want onder die zeven bevonden zich twee bekende leden van het Genootschap (t.w. de majoor van de Bataviaasche burgerij Melchior Blockert en de onderkoopman Willem Christoffel Engert).Ga naar eindnoot78 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verval van het genootschapIn de eerste vier jaren van het bestaan van het Genootschap was dit geheel afhankelijk van de inzet van de boven genoemde aktieve leden. Zij vulden het grootste deel van de vier eerste delen van de Verhandelingen; zij waren aktief op de vergaderingen. Maar deze leden ontvielen spoedig aan het Genootschap: Radermacher (1783) en Van Hogendorp (1784) stierven op de terugreis naar Nederland, Van Iperen overleed in 1780, Von Wurmb in 1782, Hooyman in 1789 en Van der Steege repatriëerde in 1789. Door dit verlies ging het snel achteruit met het Genootschap. De prijsvragen werden steeds minder beantwoord en het gezelschap viel als het ware in slaap. De oorlog met Engeland en het daarmee in verband staande gebrek aan de nodige hulpmiddelen had tot gevolg dat in 1782 alleen een programma kon worden uitgegeven. De artikelen van het vierde deel van de Verhandelingen moesten wegens gebrek aan geschikte drukletters en papier in handschrift naar het vaderland worden gezonden en pas in 1786 werd daar deel IV uitgegeven.Ga naar eindnoot79 Met veel moeite werd in 1790 in Batavia deel V gepubliceerd: ‘Eindelyk ziet dit Vde Deel onzer Verhandelingen het licht: de prysvraagen van tyd tot tyd opgegeven bleeven onbeandwoord, van hier het gebrek aan stof; dan dit ontvonkte te sterker dan yver der Dirigeerende Leden, eenigen van Hun teegen zelve aan het werk, en zo komt dit Deel, voornaamlyk uit den eigen boezem van het Genootschap, te voorschyn’.Ga naar eindnoot80 De arts Guillaume Pieter le Dulx schreef een Natuurkundige verhandeling waar in de Calappus-boomen als natuurlyke afleiders van de blixem Beschouwd en Verdeedigd worden, Andries Teisseire over de toestand van de suikermolens bij Batavia, de Spaanse reiziger Francesco Noronha (die in 1786 enige maanden door Java reisde) een drietal botanische artikelen, enz. De laatste had van de gouverneur-generaal Alting verlof gekregen om de bovenlanden te bezoeken, iets wat zonder nadrukkelijk verlof aan niemand, laat staan een vreemdeling, vrij stond. Een schijnbare opleving kwam in de jaren 1790-1792 resulterende in deel VI van de Verhandelingen in 1792 met bijdragen van Le Dulx, Noronha, Teisseire, de koopman François van Boekhold en - voor meer dan de helft - met Redeneeringen over nuttige muzikaale onderwerpen. Tot onderzoek van Kenners, tot verlustiging van Geoeffende, en tot onderrichting van weetgierige muziek-liefhebbers door Johannes Franciscus Gratiaen. Maar dan begint een twintig jaren durende slaap. Na 1792 schijnt het Genootschap opgehouden te zijn bestaan en pas in 1814 zal het weer naar buiten optreden. ‘De redenen, van zoo lange vertraging’, aldus het voorwoord tot het in 1814 verschenen deel VII van de Verhandelingen, ‘zyn eenvoudig en natuurlyk: de Prysvragen, die van tijd tot tijd waren opgegeven en by herhaling voorgesteld, bleven doorgaans onbeantwoord; andere stukken werden ook niet ingeleverd, en de lust tot werkzaamheid verging onder bijkomende bijzondere noodlottigheden, die het Genootschap diep ten onder hielden’.Ga naar eindnoot81 Toch lag dit niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen aan de leden zelf. Steeds heeft negatief op de ontwikkeling van het Genootschap de houding van de compagnie gewerkt, die vanaf de beginjaren het Genootschap aan zijn leiband probeerde te houden. Dit blijkt duidelijk uit het eerste programma dat op 1 juni 1778 was goedgekeurd.Ga naar eindnoot82 De opperdirekteur was de gouverneur-generaal; de 15 direkteuren kwamen uit de leden van de Hoge Regering. De leden zelf werden ‘gekoozen uit de aanzienelykste, kundigste en welgezinste Ingezetenen’ (§ I). De voorzitter moest een Raad van Indië zijn en werd gekozen uit de direkteuren. Er waren 8 dirigerende leden die met de voorzitter en de sekretaris één maal per maand samenkwamen voor de behandeling van de dagelijkse zaken en de voorbereiding van de jaarlijkse algemene vergadering (§ III). De overige leden werden verdeeld in gewone leden (die in Batavia woonden) en buitengewone leden (uit de bezittingen en kantoren van de compagnie). Spoedig kwam er een derde kategorie bij, de corresponderende leden (deels uit het moederland, deels daar buiten). Het aantal leden bleef de eerste jaren van het bestaan van het Genootschap vrij konstant en dit ondanks de aanhoudende mutaties (in 1792 waren van de 103 ordinaire leden uit 1778 nog slechts 17 lid).
Interessant is de verdeling van de leden over de bezittingen van de compagnie, zoals uit volgende tabel (blz. 76) volgt waaruit we een indruk kunnen krijgen van de onderlinge betekenis van deze bezittingen. Veel erger was de grote invloed die de compagnie op het Genootschap had door paragraaf V van het programma: ‘Het Genootschap sluit geheel en al, buiten den kring zyner onderzoekingen, alle berichten, die de Oostindische Compagnie eenigszins zouden mogen aangaan.’ Vandaar de teleurstellende inhoud van Radermacher's en Hogendorp's artikelen over de bezittingen van de Compagnie in Indië. Deze houding is trouwens aan meer voorbeelden te illustreren. In 1760 bezocht de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Politieke ideeën werden dus buitengesloten. Men beperkte zich tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunsten en wetenschappen. Op de vergaderingen werden verslagen voorgelezen van door de leden verrichte werkzaamheden, gemaakte reizen en uitgevoerde experimenten. Radermacher gaf in de vergadering van 7 juli 1779 een overzicht van de medische proeven met het ‘air fixe’ (kooldioxyde) die in de ‘Observations sur la physique’ van abbé Rozier waren medegedeeld. Op 9 augustus 1779 demonstreerde Van der Steege een koperen pan met platte bodem om de indamping van kokende suiker te bevorderenGa naar eindnoot85, enz. Op 5 oktober 1778 besloot men in Amsterdam vier thermometers, vier barometers, twee hygrometers, twee windmeters, twee ‘bakken met de noodige Glazen, om het gevallen Water te meeten’, twee kunstmatige magneten, enz. te bestellen om proeven te kunnen doen.Ga naar eindnoot86 Radermacher bood een huis aan voor de bibliotheek en de ‘Kabinetten der natuurlyke Zeldsaamheden’, alsmede ‘acht wel voorziene Kassen met Boeken, Manuscripten, Instrumenten en Naturalien’Ga naar eindnoot87 Sirardus Bartlo schonk op 10 mei 1779 aan het Genootschap een stuk grond waarop Von Wurmb een botanische tuin zal aanleggen.Ga naar eindnoot88 In het tweede jaarverslag wordt vermeld dat het Genootschap weer tal van geschenken heeft gekregen: een egyptische mummie, oosterse manuscripten, plattegronden en kaarten van Batavia en omstreken en ‘van den Ternaatschen Gouverneur Jacob Roeland Thomassen ontving het Genootschap eene witte Papoesche Meid’Ga naar eindnoot89, die door Van Iperen uitvoerig werd onderzocht en beschreven.Ga naar eindnoot90 Op 8 maart 1791 hield De Dulx ‘eene openbaare Genees- en Natuurkundige Les over den aart, voornaamste eigenschappen en voordeelen der Dampkringslucht, waar by verscheiden Proeven, grootendeels met de Luchtpomp, gelukkig en tot algemeen genoegen gedaan werden’.Ga naar eindnoot91 Maar al deze aktiviteiten namen niet weg dat het door de compagnie verdedigde beginsel van geheimhouding een ongunstige invloed heeft gehad op de kennis van de Indische gewesten alsmede op de onderzoekingen van Nederlanders in de Oost. Een gunstige wending kwam pas toen DaendelsGa naar eindnoot92 een geregeld weekblad liet verschijnen: Op 5 januari 1810 verscheen het eerste nummer van de ‘Bataviasche Coloniale Courant’. Omstreeks 1800 werden al pogingen gedaan om door een andere organisatievorm het Genootschap nieuw leven in te blazen. De invloed van de gouverneur-generaal en de Raden van Indië werd geheel buitengesloten. De negen dirigerende leden hielden zich door vrije verkiezing voltallig en lieten zich iedere maand in het presidium vervangen. Door deze ‘demokratisering’ werd het Genootschap weliswaar ‘zelfstandig’, maar het had geen invloed op zijn natuurwetenschappelijke werkzaamheden. Daartoe geschikte personen ontbraken of hadden geen tijd of zin om artikelen voor de Verhandelingen te leveren. Politiek gezien had de vrede van Amiens (1802) geen betekenis. Het verlies van de meeste buitenbezittingen had de betrekkingen van het Genootschap met de buitengewone leden grotendeels verstoord. Een nieuw reglement bepaalde daarom dat de leden uit de hoofdstad moesten komen. De prijsvragen werden afgeschaft. Ondanks de inbreng van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de voorzitter Johannes Theodorus Ross (1755-1823), predikant van de Hollandse gemeente in Batavia (1778) en sinds 1790 dirigerend lid en secretaris, had het nieuwe reglement niet veel succes. Het enige werkzame lid was de Amerikaanse arts Thomas Horsfield (1773-1850) die in 1801 uit Noord-Amerika naar Java kwam voor mineralogische en botanische onderzoekingen. Op voorspraak van het Genootschap werd hij door de gouverneur-generaal Johannes Siberg belast met wetenschappelijke onderzoekingen, onder andere naar de betekenis van de indische planten voor de geneeskunde. Al in 1778 had het Genootschap een vraag uitgeschreven: ‘Voor die de meeste geneeskundige Planten, Vruchten en Wortels, alhier by den Inlander in gebruik, zal hebben aangetoond; maar (NB.) het aangetoonde ook, met goede bewyzen, bevestigd; ten einde alle onzekerheden en schaadelyke gevolgen voortekoomen’.Ga naar eindnoot93 Deze vraag werd in 1782 herhaald, weer zonder succes. Blijkbaar was er geen belangstelling voor geneeskrachtige gewassen. De botanische onderzoekingen handelden meestal over plantenbeschrijvingen en de medische over de fluxus ventris en de knokkelkoorts (1780) noch die over de inentingen (1786) spreken over inheemse geneesmiddelen. Pas in het begin van de negentiende eeuw beginnen de bijdragen tot het onderzoek voor inheemse geneesmiddelen door het Genootschap.Ga naar eindnoot94 Het was Horsfield die bij zijn onderzoekingen opdracht kreeg ‘in de eerste plaats zijn aandacht te vestigen op de nuttige plantaardige producten, in het bijzonder de medicinale’.Ga naar eindnoot95 Zijn eerste reizen in Buitenzorg en Tjiandoe resulteerden in een rapport met een ‘Naamlijst van boomen en planten, welke in den omtrek van Batavia groeien, en het Latijn na het Linnaeische systeem en de meeste ook met hunne Maleidse benamingen genoemd en opgegeven’ (gedateerd 6 maart 1802). Horsfield kreeg van het Genootschap een vast salaris en onderdak en werkte van 1802 tot 1818, had veel materiaal beschikbaar voor publikaties, maar gebrek aan de benodigde drukletters en de onmogelijkheid deze uit Europa te laten komen wegens de oorlog leidde tot de onmogelijkheid ze voorlopig te publiceren. Er verschenen een aantal bijdragen van zijn hand in de Verhandelingen van 1814 en 1816.Ga naar eindnoot96 Horsfield keerde in 1819 naar Londen terug met alle collecties, notities en tekeningen. Tussen 1821 en 1824 verscheen zijn Zoological Researches in Java, and the neighbouring Islands, waarin het materiaal is verwerkt dat hij tussen 1811 en 1817 had verzameld, dus tijdens de Britse periode. De verzamelde planten werden bewerkt door de taxonoom R. Brown en diens assistent J.J. Bennett en tussen 1838 en 1852 gepubliceerd als Plantae Javanicae rariores, descriptae iconisbusque illustratae, quas in Insula Java annis 1802-1818. Na de onderwerping van Indië aan het Britse gezag (september 1811) en de komst van Sir Thomas Stamford Raffles (1781-1826) als luitenant-gouverneur van Java en onderhorigheden, kwam er een opbloei van het Genootschap. Raffles, die grote belangstelling had voor kunsten en wetenschappen, wilde het Bataviaasch Genootschap tot nieuwe bloei brengen door er een tak van de Asiatic Society of Calcutta (in 1785 door Sir | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
William Jones gesticht) van te maken. Wegens de grote afstand tussen Batavia en Calcutta was het beter te proberen het Genootschap uit diens staat van verval en kwijning te halen. Raffles werd benoemd tot protector en spoedig tot voorzitter, de Britse gouverneur-generaal Sir Gilbert Elliot graaf van Minto (1751-1814) tot protector. Engelsen die naar Java kwamen werden lid. Het aantal leden onder de Britse tussenregering bedroeg ongeveer 80.
In deze periode kwamen twee delen van de Verhandelingen uit: deel VII in 1814 en deel VIII in 1816 met een engels en een nederlands titelblad (Transactions of the Batavian Society of Arts and Sciences). Deel VII bevat het bekroonde ‘Antwoord op de Vraag, voorgesteld door het Genootschap der Kunsten en Wetenschappen te Batavia, over het beste voedsel om nieuw geboren Kinderen zonder Borst of Moedermelk op te voeden’ van de Leidse stadsvroedmeester Cornelis TerneGa naar eindnoot97, een prijsvraag die al in 1790 was uitgeschreven.Ga naar eindnoot98 Het is een typisch voorbeeld van de manier waarop men in die tijd over de inlandse bevolking dacht: ‘Die zonderlinge gemoeds neigingen, welke in de Minnen gevonden worden, uit hoofde van haar geboorte-land, planten zij met de minnen-melk voort: dus ziet men, dat Kinderen, welke met Malabaarsche of Ceilonsche Minnen gezoogd zijn, valsch van aard zijn; van Javaansche lui en traag; van eene Bouginesche listig, valsch en wreed; en van eene Timoresche min gezoogd zijnde, lui, bijgeloovig, verradelijk en versaagd, en daarboven alle zeer tot wellust genegen’.Ga naar eindnoot99 De schrijver ‘verklaart’ dit door de invloed van het eerste voedsel op vooral de hersenen die daardoor ‘fijner of grover van zelfstandigheid kunnen worden’, waardoor de werkingen ervan door middel van de zenuwen ‘voor den geheelen leeftijd, of gevoeliger of aandoenlijker worden, om de werkingen der ziel of nuttiger of onnuttiger te doen worden, en dat naar de eerste organizatie veeltijds de vermogens van het lighaam en de ziel bepaald blijven voor toekomende tijden’.Ga naar eindnoot100 Het is dus van groot belang dat de eigen moeder het kind met haar melk voedt. Wat strijdt toch meer tegen de natuur ‘dan zijne eerst geboren Kinderen aan de zorg en borsten der slavinnen toe te vertrouwen, ja hunne lighaamen en zielsvermogen te vormen aan te bevelen?’.Ga naar eindnoot101 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHet Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen is een voorbeeld van de vele wetenschappelijke genootschappen die in ons land in de tweede helft van de achttiende eeuw werden opgericht. Terecht kon de secretaris van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Johan van Haeften, al in 1781 over zijn tijd spreken als ‘de Eeuw der Genootschappen’Ga naar eindnoot102, een periode - aldus Hooykaas - waarin ‘empirische, proefondervindelijke wetenschap een belangrijke plaats ingenomen heeft in het culturele leven’.Ga naar eindnoot103 Dat erin Batavia een genootschap werd opgericht is te danken aan de initiatieven van Radermacher en mogelijk gemaakt door het succesvolle streven van Van den Heuvel resulterende in de oprichting van de Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij. Opvallend is dat vrij veel leden van het Bataviaasch Genootschap lid van de vrijmetselarij waren. In vrijmetselaarsliteratuur wordt daar steeds op gewezen. De Haas meende dat ‘het program van het Genootschap... een maçonniek karakter (droeg) en... voor niets (sprak) dan sociale en wetenschappelijke kwesties en belangen, tot het maken van een “Nederduitsch Vaers” toe’.Ga naar eindnoot104 A. de Geus en D. de Visser Smits gingen nog verder en stelden dat van het Genootschap ‘de oprichters voor het meerendeels Vrijmetselaars waren’.Ga naar eindnoot105 Maar van de eerste oprichters waren alleen Radermacher, Von Wurmb en W. van Hogendorp lid van de vrijmetselarij, de overige zeven niet. Dominee van Iperen was er zelfs een bekend fel tegenstander van. De eerste vrijmetselaarsloge in Batavia, La Choisie, werd om 1764 door Radermacher opgericht. Ze bestond niet lang. In 1767 werd een nieuwe loge opgericht: La Fidèle Sincérité, in 1769 nog een tweede: La Vertueuse. Twee loges in een stad met nog geen 2000 Europeanen! Maar la Vertueuse was dan ook voor voorname regeringspersonen en rijke landeigenaren en La Fidèle Sincérité voor militairen, zeevaarders en vreemdelingen.Ga naar eindnoot106 Vergelijken we nu de lijsten van de leden van het Bataviaasch Genootschap met die van de vrijmetselaars in Nederlands Oost-Indië (voorzover nauwkeurig)Ga naar eindnoot107, dan blijkt dat een groot deel van de genootschapsleden vrijmetselaar waren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zou echter te ver gaan een nauw verband te leggen tussen het Bataviaasch Genootschap en de vrijmetselarij. Overzien we tenslotte de tastbare bijdragen van het Bataviaasch Genootschap tot de wetenschappen, zoals die in de Verhandelingen zijn neergelegd. De belangrijke rol die dirigerende leden in de aktiviteiten van het Genootschap hebben gespeeld, volgt direkt uit tabel I (vergelijk tabel II): van de 95 artikelen die in de eerste zes delen van de Verhandelingen zijn gepubliceerd, zijn er 73 afkomstig van dirigerende leden. De eigenlijke kracht van het Genootschap berustte dan ook bij deze leden. Wat betreft de onderwerpen die in de Verhandelingen aan de orde kwamen (tabel III en IV) nemen publikaties over geografie, ethnologie en anthropologie een duidelijke eerste plaats in, gevolgd door techniek en landbouw. Vergelijkt men dit met enige van de nederlandse genootschappen (tabel V), dan is het verschil duidelijk: geneeskunde staat daar op de eerste plaats, gevolgd door natuurkunde (inclusief scheikunde, astronomie en meteorologie). Het verschil is toe te schrijven aan de aard van de vergeleken genootschappen. Het Bataviaasch Genootschap was meer dan de anderen gericht op beschrijving van de bezittingen en praktische onderwerpen dan op ‘zuivere’ wetenschap.
Instituut voor Geschiedenis der Natuurwetenschappen, R.U. Utrecht
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel i
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel ii
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel iii
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel iv
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel v
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appendix
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|