juli 1752] |
Pag. 44 |
Twee van J: van Marre |
Pag. 45 |
Een van P: de la Rue |
Pag. 46 |
Een van T: van Limburch |
Pag. 47 |
Een van F. de Haas |
Pag. 48 |
Twee van P. Fontein |
Pag. 49 |
Een van L.W. van Winter, geb. van Merken [7-8-1760 aan N.N.] |
Pag. 50 |
Afbeelding van E: Wolf en A: Deeken |
Pag. 51 |
Twee brieven van E: Wolf |
Pag. 52 |
Drie, van dezelve, en A. Deeken |
Pag. 53 |
De cijfers verwijzen niet naar de bladzijden van de collectie maar naar de afzonderlijke items. Verzen (meest gelegenheidsgedichten) en brieven stammen hoofdzakelijk uit de kring van Rotterdamse Remonstranten, verenigd in het kunstgenootschap ‘Natura et Arte’, met Willem van der Pot als voornaamste adressaat. Ook de verzamelaar Gerard van Nijmegen hoorde tot deze kring. Voor nadere bijzonderheden over hem verwijs ik hier naar het artikel van J.W. Niemeijer, De ateliernalatenschap van het Rotterdamse schildersgeslacht Van Nijmegen, in: Bulletin van het Rijksmuseum, jrg. XVII, afl. 2 (1969), p. 59-111.
In de kring van ‘Natura et Arte’ kijkt men bewonderend op naar de dichter Poot, getuige het onder 31 vermelde vers ‘Op het tweede deel der Gedichten van Hubert Korneliszoon Poot’. De briefwisseling tussen de Rotterdamse vrienden cum annexis handelt hoofdzakelijk over familiale of literaire aangelegenheden. Het belangrijkst intussen zijn de brieven van Betje Wolff en Aagje Deken aan Gerard van Nijmegen en diens ‘huisvrouw’, resp. gedateerd 12 juli 1779, 10 augustus 1779, 18/19 september 1779, 9 december 1779 en 27 maart 1780.
In De Navorscher van 1866, p. 161-163, heeft Mr. Jacob van Dam van Noordeloos deze epistels al afgedrukt; later zijn ze door Joh. Dyserinck opgenomen in zijn bekende editie van de Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken, 's-Gravenhage 1904.