Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
II Enige ontwikkelingen in de stijl van platbestempeling bij Nederlandse boekbanden uit de achttiende eeuwAls ik U, geachte toehoorders, vanochtend iets vertel over ontwikkelingen die zich naar mijn mening hebben voorgedaan in de stijl van platbestempeling bij achttiende-eeuwse Nederlandse banden, dan doe ik dat met enige schroom. Immers mijn kennis over dit onderwerp stoelt op slechts enkele, zij het grote, collecties en menigeen onder U heeft een veel langere ervaring in het beoordelen van boekbanden die in voorbije eeuwen in Nederland vervaardigd zijn. Ik zou mijn verhaal dan ook niet als méér willen zien dan een eerste schets van het geformuleerde onderwerp, een schets die straks tijdens de discussie door aanvullingen van Uw kant ongetwijfeld aan diepte zal winnen. Alhoewel vele andere collecties grote aantallen achttiende-eeuwse Nederlandse banden rijk zijn en enkele mij ook goed bekend zijn, wil ik mij hier beperken tot banden uit het bezit der Koninklijke Bibliotheek, dat ik het beste ken. In de Koninklijke Bibliotheek zijn ruim duizend achttiende-eeuwse Nederlandse banden van enige waarde te vinden. Daaronder bevinden zich een driehonderdvijftig Haagse, een honderdvijftig Amsterdamse, ongeveer honderd Leidse en evenzoveel Utrechtse, een twintigtal Groningse, hetzelfde aantal Leeuwardense en Rotterdamse, een tiental banden uit Franeker en Harlingen, uit Middelburg, uit Delft, slechts enkele uit Den Bosch, Haarlem, Gouda, Gorkum, Vlissingen, Veere, Goes, Zierikzee, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Zwolle, Arnhem, Zutphen, Harderwijk, IJsselstein, Amersfoort, Tiel en Zaltbommel. Daarnaast is er een groot aantal banden waarvan de herkomst nog niet te achterhalen valt. Uit vele van de zojuist genoemde steden bezit de Koninklijke Bibliotheek niet meer dan een of enkele prijsbanden. Prijsbanden werden, zoals U weet, bij de overgang uitgereikt aan zeer goede leerlingen van de Latijnse school. Zij zijn in de achttiende eeuw bijna altijd met perkament overtrokken en eenvoudig bestempeld: een stempeling in één of meer kaders en | |
[pagina 10]
| |
stempeltjes op of in de hoeken daarvan. In de centra van de platten is zo goed als steeds het wapen te vinden van de stad waar de prijs werd uitgereiktGa naar eind1). Met dit soort boekbanden wil ik mij thans niet bezighouden, noch met banden die stammen uit steden waar kennelijk maar zelden luxueus werd gebonden. Evenmin wil ik spreken over de methode die ik gevolgd heb om tot de hieronder te vinden localisaties en dateringen te komen; ik ben er elders uitvoerig op ingegaanGa naar eind2). Liever concentreer ik mij op banden die vervaardigd zijn in enige centra, waar de banddecoratie een opmerkelijke ontwikkeling doormaakte. Wanneer men de produktie van de binders uit het achttiende-eeuwse Nederland overziet, dan valt op dat zij wel weinig contact met hun confraters in andere steden zullen hebben gehad: per stad is een geheel eigen ontwikkeling waar te nemen in de stijl van platbestempeling. Laten we de ontwikkelingen in zeven op dit gebied belangrijke steden, Amsterdam, Den Haag, Middelburg, Groningen, Leeuwarden, Leiden en Utrecht eerst afzonderlijk nagaan en tot slot zien welke conclusie daaruit kan worden getrokken. Na het hoge peil dat men gewend is te vinden in de versiering van Nederlandse boekbanden uit de vijftiende eeuw en de eerste helft van de zestiende, vallen de banden uit het einde van de zestiende en de eerste zestig jaren der zeventiende eeuw wat tegen. Weliswaar werden toen banden bestempeld, maar - voor zover mij bekend - vrijwel uitsluitend in ouderwetse, eenvoudige schemata en uitgevoerd met al tientallen jaren in zwang zijnde rollen. Pas tegen het einde der jaren zeventig wijzigde zich de stijl van bandbestempeling in positieve zin, zoals het zich nu laat aanzien door toedoen van één man, Albert Magnus, die in Amsterdam als binder en uitgever werkzaam was. Hij introduceerde in Nederland het stempelen met kleine stempeltjes, die in allerlei gewenste patronen konden worden afgedrukt; het stempelen ‘à petits fers’. De stijl van stempelen had hij, nemen wij aan, in Frankrijk geleerd, waar zij in elk geval al enige tientallen jaren in de mode wasGa naar eind3). In het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum bevinden zich twee door hem gemaakte, prachtig bestempelde rood marokijnen banden om een uitgave van de | |
[pagina 11]
| |
Statenbijbel in folio. Een ander voorbeeld van zijn stijl van platversiering is de gemarmerd kalfsleren band, die J. Antonides van der Goes' Ystroom omvatGa naar eind4). Hij zal wel niet lang na het drukken van dit werk in 1671 vervaardigd zijn. Ik ben er echter niet zeker van dat deze band door Magnus zèlf bestempeld is: geen van de afgedrukte stempels is ook op de zojuist genoemde Bijbel in het museum te vinden, noch op andere banden die met zekerheid aan deze binder toegeschreven konden worden. Een groot aantal banden werd in Amsterdam in het laatste kwart van de zeventiende eeuw bestempeld met dit soort patronen, door middel van stempels, die evident tot verschillende groepen behoren en dus uit verschillende ateliers afkomstig zijn. We mogen veilig aannemen dat diverse binders in Amsterdam aan het eind der 17e eeuw dit soort werk maakten. Tot nu toe is echter geen enkele aanwijzing gevonden dat ook in andere Nederlandse steden in deze stijl gewerkt zou zijn. In Amsterdam bleef zij lang populair, tot in het begin van de achttiende eeuw en wel bij de bestempeling van bijzonder bindwerk. Dat bewijst het fraaie bandje in donkerblauw marokijn om Insignium virorum epistolae selectae uit 1701 (afb. 1)Ga naar eind5). Het stamt uit een atelier dat ik de noodnaam ‘dubbelwiegevoetbinderij’ heb gegeven. Het atelier maakte enige banden, die tussen 1700 en 1707 gedateerd kunnen worden. De onderhavige band zal wel in 1701 gemaakt zijn. Bij een vergelijking met de vorige band valt op: de stempels zijn van dezelfde soort, op de platten is eenzelfde soort all-over stempeling aangebracht, op de platten van beide banden zijn rosetten gestempeld d.m.v. vierpas-stempels. Spoedig gingen Amsterdamse binders zich echter meer en meer concentreren op het bestempelen van platten in een of enkele kaders aangebracht door middel van rollen, in het centrum van de platten en op of in de hoeken van de kaders. Als voorbeeld zij een van beide rood marokijnen banden om Halma's Toneel der Vereenigde Nederlanden uit 1725 genoemdGa naar eind6), waar het versieringsschema evenwel aanzienlijk verrijkt is door uitvoerige stempelingen halverwege tussen | |
[pagina 12]
| |
Afb. 1
| |
[pagina 13]
| |
beide kaders in. De stempels herinneren nog grotendeels aan die van Magnus. De banden werden vervaardigd in een atelier dat tussen ca. 1714 en 1738 werkte, dat ik Rosetbinderij genoemd heb, omdat het banden maakte waarop de roset een belangrijke plaats inneemt. Slechts iets later dan in Den Haag, ca. 1735, werd in Amsterdam de dentelle toegepast, zij het tot ca. 1745 sporadisch. De vroege dentelle kan beschouwd worden als een late uiting van de Louis XIV-stijl: zij bestaat uit afwisselend afgedrukte langwerpige stempels, die in hun vorm elkaars complement zijn. De Hartstempelbinderij - genoemd naar een opvallend stempel - paste haar het eerst toe op de rood marokijnen band om Fénelons TelemachusGa naar eind7). In de bestempeling valt ook het binnenste kader op, dat niet zuiver rechthoekig is, omdat naarbinnen buigende kwartcirkels de hoeken vervangen, ook al zijn zij door uitvoerige stempelingen weer tot hoeken opgevuld. Het is een variant op de versiering in kaders, centrum en hoeken. In Amsterdam maakte hij opgang, maar werd ook wel elders in Nederland toegepast (o.a. in Den Haag). De stempeling is bijvoorbeeld te vinden op de zes banden om Quinque libri Mosis die omstreeks 1745 voor Aron de Joseph de Pinto moeten zijn gemaaktGa naar eind8). Het beschreven binnenste kader omvat hier een veldje van afwijkend gekleurd, blauw marokijn; het draagt centraal het wapen van De Pinto. Langs de randen van de platten is een rolstempel afgedrukt, dat een dentelle weergeeft, dat men met de term pseudo-dentelle zou kunnen aanduiden. Aan de binnenkant van de platten zijn de zes banden van opgelegd leer en een bestempeling voorzien, de zogenaamde doublure: nogal uitzonderlijk voor Nederlands luxebindwerk. De binderij die de bandjes maakte bond nog diverse andere exemplaren of uitgaven van de boeken van Mozes en is daarom Pentateuch-binderij genoemd. Haar werkzaamheid viel tussen 1745 en 1765. Een periode van hoge bloei in de bandversiering beleefde Amsterdam aan het einde van de jaren veertig, toen diverse binderijen geheel nieuwe patronen op de platten aanbrachten. Uit 1748 dateren vier | |
[pagina 14]
| |
rood marokijnen banden in groot folio, die van zwart geverfd bandwerk zijn voorzien, bandwerk dat de platten in geheel symmetrische patronen doorslingert en daarbij bloemen- en rankenpatronen omvat. Het is het dedicatieëxemplaar voor stadhouder Willem IV van Joh. Wilhelm Weinmanns Taalryk register ... der bloemdragende gewassen, uitgegeven in Amsterdam tussen 1736 en 1748 en blijkens de opdracht bij de publikatie van het laatste deel ook aan de stadhouder toegewijdGa naar eind9). De versiering is enerzijds verwant aan Haags werk uit de jaren dertig, anderzijds aan Franse banden uit het eind van de zestiende eeuw, die men met de term à la fanfare aanduidt. Zij zijn ook voorzien van bandwerkpatronen en ranken, waarbij het bandwerk aan de ene kant door een enkele lijn begrensd wordt, aan de andere kant door een dubbele lijn. Als voorbeeld moge dienen een Parijs bandje dat onlangs door de Koninklijke Bibliotheek verworven werdGa naar eind10). Vrijwel alle bekende banden van de Kantrolbinderij zijn eveneens uitzonderlijk versierd. De binderij werkte tussen 1748 en 1755, hoogstwaarschijnlijk in Amsterdam. Het hier getoonde bandje (afb. 2), is één van een drietal om Gerard van Loons Historisch bewysGa naar eind11). Zij geven aanleiding tot de veronderstelling dat zij - en dus de groep waartoe zij behoren - van Leidse origine zouden zijn: zij waren een present van een Leidse uitgave voor de stadhouder en presenten werden doorgaans gebonden in de plaats van uitgave. Enkele andere banden uit de groep omvatten evenwel Amsterdamse drukken die de stadhouder geschonken werden, terwijl de gebruikte stempels veel meer verwantschap met Amsterdamse stempels vertonen dan met LeidseGa naar eind12). We moeten dus wel aannemen dat in elk geval deze ene maal een Leidse opdrachtgever zich tot een Amsterdamse binder heeft gewend voor de uitvoering van een wel heel bijzondere bandversiering. Elk plat vertoont naast een opmerkelijke dentelle een centrale versiering, die bestaat uit een opgelegd langwerpig papieren veldje, met centraal de wapens van de prins en de prinses, die niet gestempeld maar geschilderd zijn, blijkbaar in olieverf. De contour van het veld wordt gevormd door breed bandwerk - geel geschilderd en door gouden lijnen omzoomd. Het vertoont | |
[pagina 15]
| |
Afb. 2
| |
[pagina 16]
| |
halverwege elke zijde voluten en is daardoor vierpasachtig van vorm. Langwerpige vierpassen behoorden in de jaren 1740-'50 tot de varianten die in Amsterdam wel bij de stempeling in kaders, centrum en hoeken werden toegepast. Een ander bandje van dezelfde binderij is al even afwijkend van het normale. Het steekt in rood marokijn dat op een zodanige wijze is uitgesneden en over blauw fluweel gespannen, dat symmetrische bandwerkpatronen zijn ontstaan. Blauw fluwelen veldjes zijn ook in het kader terug te vinden. Het uitzonderlijke stuk omvat Johan Lassenius' Hemelsche morgendauw der soete genade Gods van 1754Ga naar eind13). Terwijl de Haagse bandversiering uit de jaren 1740 tot 1770 regelmatig sporen van Engelse invloed vertoont, is zulke invloed in Amsterdam maar kort en slechts bij één binderij te vinden. Daar evenwel zó opvallend dat de binderij er Engels-kantwerkbinderij naar is genoemd, Naast de overeenkomsten tussen de beide blauw marokijnen banden, de Amsterdamse om Johannes van der Hey's Eerzuil uit 1766 enerzijdsGa naar eind14) en de Engelse om Amyntor and Theodora van D. Mallet uit 1748 anderzijdsGa naar eind15) vallen ook de verschillen op, in het voordeel van de Amsterdamse band: het kantwerk is levendiger door eruitstekende stempels en het is mooier afgewerkt in de hoeken. Hollandse banden uit de achttiende eeuw werden vrijwel nooit gesigneerd, zelden werden zij voorzien van gestempelde eigendomsmerken als namen of initialen. Gedateerd en van een naam voorzien zijn evenwel beide bandjes, die nu geen inhoud meer hebben, maar oorspronkelijk wel bruiloftsgedichten zullen hebben bevat voor het Amsterdamse bruidspaar Dirk Luden en Catharina Henriette du Sart (afb. 3). Beide banden zijn op de platten bestempeld met een erepoort waarop hun namen voorkomen. De datum, 21 september 1766, ziet men op een eigenaardig barok schild centraal op elk van de platten, Het is typerend voor de binderij die ze maakte, een binderij die veel werkte voor Pieter van Damme, de boekverkoper, munt- en penningdeskundige. De van-Damme-binderij maakte tussen 1750 en 1786 haar banden, Zij behoren tot het beste dat in Amsterdam in de achttiende eeuw werd gemaakt. Even ty- | |
[pagina 17]
| |
Afb. 3
| |
[pagina 18]
| |
perend voor de produkten van de binderij zijn de ook trouwens op de onderhavige banden aan te treffen zware dentelle van nogal massale stempelsGa naar eind16). De dentelle op de blauw marokijnen band om Johannes Boskoop, De begenadigde zondaresse uit 1768 is eveneens uit vrij zware stempels samengesteld, maar heeft door het uitsteken van grote barokke stempels toch een eleganter effect (afb. 4)Ga naar eind17). Het is een heel mooie band waar de centrale stempeling, in vierpasvorm, gevuld is met een semé van sterren. In zijn versiering doet de band aan toenmalig Frans bindwerk met golvende dentelle's denken, dat wat later, ca. 1774, in Den Haag overgenomen werd. Mede door de afgedrukte stempels met rocailleëlementen behoort de band, gemaakt door de Barokstempelsbinderij, tot de weinige Nederlandse die als produkt van de Louis XV-stijl beschouwd kunnen worden. De rocaille is, zij het in bescheiden mate, ook in stempels van andere binderijen tussen 1765 en ca. 1785 aan te treffen. Toch werd bij het gebruik van dit soort stempels de bandbestempeling in de loop van de jaren tachtig soberder, zoals te zien is bij een onderlinge vergelijking van twee delen van Adriaan Buurts Dadelyke Godgeleerdheid, het tweede deel van 1781 en het vierde van 1786 - beide zijn in het jaar van druk gebondenGa naar eind18). Het eerste bandje is gemaakt door de Rocaille-bloembinderij. De binderij werkte tussen 1777 en 1781 en had als meest typerend stempel een rocaille waar een bloem op rust. De rood marokijnen band is voorzien van een dentelle van zware stempels, heeft een binnenste kader in een boven genoemde vorm: de hoeken zijn vervangen door een naarbinnen buigende stempeling. De rood marokijnen tweede band is door de Van-Damme-binderij slechts van een sobere dentelle voorzien langs alle kanten. De versobering in de platbestempeling moet gezien worden als een uiting van het classicisme, een stijl die zich in deze tijd ook in de bandversiering deed gelden. De invloed van het classicisme is nog duidelijker te zien in de laatste te bespreken Amsterdamse band, om een present voor Willem V, Beknopte historie ... (van) het ... huis van Oranje uit 1789Ga naar eind19). Typerend is de sobere bestempeling, het eenvoudig gemar- | |
[pagina 19]
| |
Afb. 4
| |
[pagina 20]
| |
merde leer en ook - en vooral - de gebruikte stempels, een amphoor in een medaillon en meanders. De Haagse bandversiering in de achttiende eeuw was, naar mijn mening, van groter belang dan de Amsterdamse. In tegenstelling tot wat bij de groepen Amsterdams bindwerk het geval was, is het mogelijk gebleken een redelijk aantal groepen Haagse luxe-bindwerk te relateren aan met name bekende binders. Aan de hand van het negentigtal rekeningen van tien binders die tussen 1764 en 1789 werkten voor de bibliotheek van stadhouder Willem V, kon een gedeelte van hun gebruiksbindwerk in de Koninklijke Bibliotheek teruggevonden worden. Daardoor werd een gedeelte van hun stempelvoorraad bekend en konden aan de meeste van hun groep luxe-bindwerk toegeschreven worden. Haagse banden uit het begin der achttiende eeuw zijn tot nu toe niet gevonden. De vroegst bekende band dateert uit ca. 1722 en is vervaardigd door een atelier dat sedert ca. 1748 veel voor stadhouder Willem IV werkte, dat daarom Eerste stadhouderlijke binderij is genoemd. Deze band bevindt zich in The British Library in LondonGa naar eind20). In de Koninklijke Bibliotheek zijn vele banden van deze binderij te vinden. De binderij mag beschouwd worden als de meest vooraanstaande in het ontwerpen van banddecoraties. De fraaiste banden werden waarschijnlijk vervaardigd door Johannes Stofvoet, die in 1687 geboren werd en in 1749 stierf, de minder fraaie door zijn weduwe Johanna Justina van Milaan, die na haar mans dood het bedrijf overnam en tot haar eigen dood in 1764 voortzetteGa naar eind21). Aanvankelijk inspireerde de versierder van deze banden - wie het ook was - zich op Duits bindwerk. Als voorbeeld kan een Duitse band uit het begin van de achttiende eeuw genoemd worden. Het is er één van een aantal dat daar tussen ca. 1700 en 1750 gemaakt werd. Het stuk bevond zich in 1925 in de Preussische Staatsbibliothek in BerlijnGa naar eind22); de Koninklijke Bibliotheek is helaas - nog - geen voorbeeld van deze stijl rijk. Bandwerk doorslingert de platten van deze band in symmetrische patronen, compacte stempelingen komen erbinnen voor, die opgebouwd zijn uit naar elkaar toegekeerde, aan elkaar spiegelbeeldige krullen, een aantal malen zijn vazen met eruit ontspruitende ranken en bloe- | |
[pagina 21]
| |
men op elk plat afgedrukt. Precies dezelfde stijl van platversiering is te vinden op een band van de Eerste stadhouderlijke binderij uit ca. 1736, de buitengewoon mooie omhulling van een album voor het inleggen van tekeningenGa naar eind23). Hij wordt gesierd door hetzelfde bandwerk, eenzelfde compacte stempeling van krullen en de vazen met ranken, hier tegen de zijkanten van de platten en met een ware overdaad aan ranken. In de Haagse band zijn de diverse compositionele elementen echter beter gescheiden gehouden en daardoor heeft de band een veel beter en ook rijker effect. Rijkdom verschaft ook de dentelle langs de buitenkant van het binnenste kader. Spoedig kwam de binder van de Eerste stadhouderlijke binderij op geheel eigen stempelpatronen, zoals blijkt uit de rood marokijnen band om Het blyde BredaGa naar eind24), die in 1737 om een presentexemplaar voor Willem Karel Hendrik Friso gemaakt werd (afb. 5). Binnen een vrijwel onbestempelde lijst bevindt zich een vaas, waaruit een zo grote hoeveelheid ranken ontspruit, dat de vaas zelf er bijna bij in het niet verzinkt. Al in 1740 zocht de bandversierder weer naar een andere vormentaal; hij ontwierp een bijzonder aangename variant op de in Nederland zo geliefde platdecoratie in kaders, hoeken en centrum. Door lintstempelingen van kleine wiegevoeten - krullen in de vorm van de voet van een ouderwetse wieg, hier met een kroontje erin - componeerde hij eenvoudige, maar toch effectvolle stempelingen op de hoeken van het binnenste kader en in het centrum van elk plat. Een van de zuiverste voorbeelden is de blauw marokijnen band, om De Vauban's Mémoire pour servir d'instruction uit 1740Ga naar eind25). Halverwege de jaren veertig greep de binder weer op de vroegere versiering met bandwerkpatronen terug, maar gebruikte nu ook lintstempelingen van gekroonde wiegevoeten, terwijl de vroeger gebruikte vierpasvormen vervangen werden door daarvan afgeleide vormen, waaronder één die nogal gothisch aandoet en doet denken aan de ezelsrugboog. De band om het boek Band van eenigheid uit 1749, een present voor de stadhouder, vertoont haar, tegen elke lange zijde tweemaal (afb. 6)Ga naar eind26). | |
[pagina 22]
| |
Afb. 5
| |
[pagina 23]
| |
Afb. 6
| |
[pagina 24]
| |
Bij de band om het album voor het inleggen van tekeningen werd al vermeld in welke mate een dentelle het effect van de platbestempeling positief kan beïnvloeden. Nu heeft de Eerste stadhouderlijke binderij de dentelle nïet geïntroduceerd in Den Haag. Dat deed de Heraldische-leliebinderij, een atelier dat als een van de weinige Nederlandse een stempel bezat dat een echte heraldische lelie voorsteltGa naar eind27). In 1733 stempelde deze binderij, ongetwijfeld in navolging van Frans werk, de eerste dentelle - als enige platversiering - en ook later paste zij haar veelvuldig toe, alleen of in combinatie met een eenvoudige stempeling in de hoeken en het centrum van de platten. Latere dentelle's van de binderij zijn daarentegen meer op Engels werk geënt. Als voorbeeld mag de band om Geluks wensch ter blyde geboorte ... van den jongen Erfprins uit 1748 geldenGa naar eind28). De versiering is goed te vergelijken met die van een Engelse band in het bezit van de Koninklijke Bibliotheek. Deze is in precies dezelfde stijl bestempeld, met een dentelle van dezelfde soort hekwerkstempels. Nu is het Engelse bandje omstreeks 1764 gemaakt (we hebben nu eenmaal geen vroeger voorbeeld), maar de versiering werd in Engeland al veel langer toegepastGa naar eind29). Het feit dat zij ook op Haagse banden te vinden is moet dus toegeschreven worden aan invloed van de Engelse bindkunst op de Nederlandse. Trouwens, tussen 1745 en 1770 kwam zulke invloed op de Haagse bandversiering ook op andere wijze tot uiting. Na de Eerste stadhouderlijke binderij was de voornaamste Haagse binder Christiaan Micke (1714-1789). Zijn stempelingen zijn met grote zorg ontworpen en uitgevoerd, minder overladen dan die van eerstgenoemde binderij, maar vaak subtieler. Als bewijs daarvan mag het gemarmerd kalfsleren bandje om Nicolai Kloeckhofs Historia juris Romani uit 1749, een present voor Willem IV, gelden (afb. 7)Ga naar eind30). Een fraaie dentelle-achtige stempeling van halve vierpassen omzoomt de randen van de platten en staat op een lijst van grof gemarmerd kalfsleer. Daarbinnen is een lijst fijn gemarmerd. De centrale stempeling, die overigens typerend is voor Micke's werk in deze tijd, een soort langgerekte vierpas, waar cirkels aan de korte zijden | |
[pagina 25]
| |
Afb. 7
| |
[pagina 26]
| |
raken, is over naturel leer been gezet. Juist in de jaren tussen 1745 en 1755 werd in Den Haag een aantal malen door een aantal binderijen gemarmerd kalfsleer gebruikt voor uitvoerige en fraaie platdecoraties, die men anders altijd op marokijn aantreft. Micke bezat veel fantasie en bij voerde, totdat zijn stijl na 1760 versoberde, diverse malen ongebruikelijke stempelingen uit. De band om Vanden Honerts Mensch in ChristusGa naar eind31) is net als de vorige band in 1749 gebonden en bevat een present voor prinses Maria Louise. Bijna het hele plat wordt gevuld door een medaillon, dat de punten van een grote ster verbindt. In de loop van de jaren vijftig deed de rocaille in de Haagse bandversiering haar intrede. Een binderij die de rocaille het vroegst toepaste - en wel op nogal geprononceerde plaatsen - was de Tweede stadhouderlijke binderij (werkzaam tussen 1755 en 1782). Omstreeks 1757 bestempelde zij het rood marokijnen bandje om d'Estrades' Zeedige beproeving van de ... karakters ... van Johan de WitGa naar eind32) met een dentelle van onder andere hekwerkstempels, terwijl in de hoeken grote stempels in rocaille-vorm voorkomen. Bovendien is de rocaille te herkennen in de wiegevoetstempels. Zij vormen boven en onder een lint, dat lijkt op linten van de Eerste stadhouderlijke binderij. Het werk van de Tweede stadhouderlijke binderij heeft ook in andere opzichten nogal wat gemeen met dat van de Eerste, ook deze binderij bond menig presentboek voor de stadhouder (nu Willem V) en nam zelfs enige stempels van de Eerste over. De composities zijn echter met veel minder zorg gecomponeerd, te snel en slordig uitgevoerd en veelal te vol. Al eerder is gesproken over Engelse invloed op de Haagse platversiering. Engelse invloed is ook te vinden in de vormgeving van enige stempels die de Sterbinderij tussen ca. 1756-1769 gebruikte. De binderij bezat een grote hoeveelheid sterstempels en drukte andere stempels wel in stervorm af, zoals ook het geval is op haar mooiste banden. De spichtige stempels die de beide banden om Henricus Hoogeveen's Doctrina particularum linguae Graecae uit 1769 sieren zijn vrijwel identieke varianten van stempels, die al se- | |
[pagina 27]
| |
dert het begin van de eeuw in Engeland gebruikt werdenGa naar eind33). Toen door de Heraldische-leliebinderij omstreeks 1733 de dentelle in Den Haag werd ingevoerd, stond zij onder invloed van Franse banddecoraties. Vrijwel direkt ontwikkelden de Haagse binders eigen vormen van dentelle, zoals te zien is op werken van de latere Heraldische-leliebinderij, de Eerste stadhouderlijke binderij en Micke. Voorts waren de dentelle's op de laatste werken van de Heraldische-leliebinderij weleens op Engels werk geïnspireerd. In de jaren zeventig was de dentelle opnieuw aan veranderingen onderhevig. Omstreeks 1774 voerde Etienne Saurel een dentelle in, die direkt op eigentijds Frans werk geïnspireerd was en in haar golvende contour een uiting is van de Louis XV-stijl. Het is niet verwonderlijk dat juist Saurel deze dentelle invoerde: hij werd omstreeks 1714 in Frankrijk geboren, emigreerde naar Nederland en liet zich in 1750 in het Haagse boekverkopersgilde inschrijven. Op latere leeftijd werkte hij voor de bibliotheek van Willem V en uit die tijd zijn ook enige luxueus bestempelde banden van zijn hand bekend (afb. 8)Ga naar eind34). De nieuwe dentelle werd overgenomen en aangepast door de Bloemenbinderij. Zij voerde de vier banden om Lavaters Physiognomische FragmenteGa naar eind35) omstreeks 1778 in rood marokijn uit en voorzag ze van een fraaie, min of meer golvende, dentelle van bloemen en ranken. Centraal is op elk plat een masker gestempeld: een direkte ontlening aan de inhoud van het boek. In de jaren tachtig ontwikkelde Thomas van Os (1754-1804) uit dit soort dentelle's een geheel eigen rankenstempeling, die nauwelijks parallellen kentGa naar eind36). Een aantal malen paste hij de ranken in asymmetrische decors toe, de zeldzame keren dat de asymmetrie van de Louis XV-stijl ook werkelijk tot asymmetrische bandbestempelingen leidde (afb. 9)Ga naar eind37). Buitengewoon fraai zijn de beide banden om Halma's Grand dictionnaire van iets latere datumGa naar eind38). Zij zijn bestempeld met dezelfde soort ranken, maar in een symmetrisch decor, dat m.i. het opkomen van de Louis XVI-stijl verraadt. Latere Haagse banden ver- | |
[pagina 28]
| |
Afb. 8
| |
[pagina 29]
| |
Afb. 9
| |
[pagina 30]
| |
tonen, net zoals de laat achttiende-eeuwse uit Amsterdam, een toenemende eenvoud in de bestempeling, waarbij het classicisme voor nieuwe stempels zorgt: amphoren, meanders, medaillons, etc. Ook in Middelburg werden in de achttiende eeuw banddecoraties van belang ontworpen en uitgevoerd. Een aantal banden uit de eerste helft van de eeuw is gepubliceerd door Mirjam FootGa naar eind39). Zij lijken sterk op Haags werk van de Eerste stadhouderlijke binderij en vertonen dezelfde bandwerkpatronen, maar in een eenvoudiger uitvoering. In de Koninklijke Bibliotheek zijn echter zulke vroege Middelburgse banden niet te vinden. Een van de vroegste Middelburgse banden in deze collectie is de rood marokijnen band om Josua van Iperen De statige inhuldiginge ... van Willem den vyfden van 1767Ga naar eind40). De platten zijn eenvoudig versierd in kaders, met stempelingen centraal en op de hoeken van de kaders. De toegepaste krulstempels zijn bijna identiek aan stempels die de Amsterdamse Kantrolbinderij bezat en ze zijn op vrijwel identieke wijze gebruikt. De Bloemenrolbinderij, die de band maakte, werkte van ca. 1755 tot 1779. Zij maakte ook een band in groen en rood marokijn met centraal een ster waarvan de punten wisselend rood en groen zijn. Hij omvat Adrianus' 'sGravezande Tweede eeuw-gedachtenis uit 1774Ga naar eind41). Het eenvoudige schema is hier door twee kleuren leer en door de centrale ster aanzienlijk verlevendigd. De ster doet denken aan eerder vervaardigde banden van Micke en zal wel onder invloed van Haags bindwerk zo zijn uitgevoerd. Aan het einde van de achttiende eeuw werden in Middelburg, net als in Den Haag en Amsterdam, banden gemaakt die in hun stempeling duidelijk onder invloed van het classicisme staan. Als voorbeeld mag de band om het derde stuk van Aan mijne jonge vriendin van 1788 dienen. Binnen een eenvoudig kader zijn boven en onder guirlandes gestempeld, terwijl van de bovenste een medaillon afhangt. Aan deze band is een aardig verhaal verbonden, dat toont hoe belangrijk het toeval kan zijn bij het verwerven van boekbanden. Deel I van het werk is in 1974 bij een Engels antiquariaat gekocht en het heeft, blijkens de handtekening op een schutblad aan een zekere Louise toebehoord. Nu kwam op | |
[pagina 31]
| |
de rug weliswaar de vermelding ‘l stuk’ voor, maar ik was er toen allerminst zeker van of van dit werk - dat ik nergens anders kon traceren - wel meer delen verschenen waren en of een of meer exemplaren daarvan op dezelfde wijze gebonden waren. Wie schetst mijn verbazing toen ik bij een van onze Amsterdamse antiquaars in de kast eenzelfde green marokijnen ruggetje zag staan, toen bleek dat de platten gelijk bestempeld waren, dat het het derde deel van het werk was en bovendien dezelfde negentiende-eeuwse naam ‘Louise’ op een van de schutbladen bevatte. Blijkens ex-libris in de deeltjes zijn zij meer dan veertig jaar gescheiden geweest en in één jaar uit twee verschillende landen weer bijeen gebracht. We hopen dat ook het tweede deel eens zal opduikenGa naar eind42). De beste Zeeuwse binder uit de tweede helft van de achttiende eeuw werkte trouwens niet in Middelburg, maar in Goes. Van deze binder, die vele exemplaren van de Historie van de satisfactie van 1777 bond wil ik één exemplaar van dat werk in rood marokijn tonen (afb. 10)Ga naar eind43). Om een centraal medaillon op een groen marokijn veldje heen heeft de binder met losse stempels een soort poort gestempeld, die wat aan chinoiserieën doet denken, een m.i. zeer fraai stuk. In de eerste helft van de achttiende eeuw werd in Groningen - voor zover uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek is op te maken - gestempeld volgens het overbekende kaders, centrum en hoekenschema, maar in een rijke versie. Een voorbeeld is een band van de Vogelbinderij, genoemd naar een typerend stempel, van omstreeks 1748. Opvallend zijn vooral de overvloedige stempelingen in en op de hoeken van het binnenste kader en het feit dat het kalfsleer van de band in twee tinten is gekleurd (afb. 11)Ga naar eind44). Het kalfsleer om de platten werd in Groningen wel vaker in twee tinten gekleurd, zoals de band om Widders Exercitationum philosophicarum fasciculus van 1777 bewijstGa naar eind45) Hij is gemaakt door een binderij die tussen 1773 en 1792 werkte, die naar een veel gebruikte rol de Rocaillerolbinderij is genoemd. Mogelijk in navolging van Amsterdamse binders heeft de vervaardiger van deze band de hoeken van het binnenste kader vervangen door twee stempels met het effect van een naarbinnen buigende kwartcirkel. | |
[pagina 32]
| |
Afb. 10
| |
[pagina 33]
| |
Afb. 11
| |
[pagina 34]
| |
Hij is ruim voorzien van stempels met rocaille elementen, een soort stempels dat sedert 1773 meermalen in Groningen gehanteerd werd. Zij werden er tot het einde van de eeuw gebruikt en vele zijn o.a. te vinden op een band voor prins Willem Frederik, hem geschonken op 19 juli 1790. Hij is in opdracht van Joseph Salomons gemaakt om De bruidschat Israels van Eleasar Soesman, een Amsterdamse druk uit 1741Ga naar eind46). In tegenstelling tot de reeds behandelde steden kreeg het classicisme kennelijk in de achttiende eeuw geen vaste voet aan wal in Groningen. De Koninklijke Bibliotheek bezit ook diverse banden die in de behandelde periode in Leeuwarden gemaakt werden, zij het vrijwel uitsluitend in de tweede helft van de eeuw. Toen werkte in de stad een binderij, die geheel eigen stempels gebruikte in eigen decors. Naar een typerend stempel is zij de Narcisbinderij genoemd. Een rood marokijnen band van 1776 omvat Schraderus' Liber emendationumGa naar eind47). Hij is op de platten bestempeld met een centrale ster. Weliswaar herinnert de compositie aldus aan werk van Micke, maar zij is toch op een geheel eigen wijze verwerkt, wat vooral blijkt uit de delen van sterren in de hoeken van het binnenste kader. Sedert de helft van de jaren zeventig gebruikte de binderij ook stempels met rocailleëlementen, die gewoonlijk in een geheel eigen centrale stempeling geordend werden: een kruis aangevuld door korte diagonale accenten. Op banden met zo'n stempeling valt doorgaans ook een andere eigenaardigheid te signaleren als elke zijde van het binnenste kader onderbroken is door een stempel dat een halve vierpas weergeeftGa naar eind48). Een andere binderij werkte in Leeuwarden tussen 1787 en 1792. Ook deze binderij gebruikte rocaillestempels. Classicistische stempels werden door mij op Leeuwardense banden niet aangetroffen. Laat ik dit overzicht besluiten met een korte vermelding van de ontwikkelingen in de banddecoratie in Leiden en Utrecht. De bindkunst was in beide steden van belang, of beter: een groot aantal luxebanden uit beide steden is in de collectie der Koninklijke Bibliotheek aangetroffen en zij stammen uit vele verschillende binderijen. De platdecoratie in beide steden is evenwel | |
[pagina 35]
| |
onderhevig aan een ontwikkeling die eerder het gevolg is van veranderingen in de gebruikte stempels, dan veranderingen in de stempeling. De eerste te behandelen Leidse band dateert nèt voor het begin van de achttiende eeuw en is gemaakt door een binderij die toen enkele fraai bestempelde banden in tuigleer uitvoerde, de Tuigleerbinderij. Hoewel op de band stempels zijn afgedrukt, die sterk aan Magnus' stempels doen denken, valt direct op dat zij op een geheel andere wijze zijn toegepast: zij zijn geschikt in vele tegen elkaar aanliggende kaders, in hoekstempelingen en een massale centrale stempelingGa naar eind49). De ordening van stempels in een of meer kaders, in het centrum en in de hoeken van de kaders blijft in Leiden de gehele eeuw de gangbare. Slechts zelden wordt er, en dan nog in bescheiden mate, van afgeweken. Sedert 1730 dateren de banden van de eerste binderij die in Leiden in de achttiende eeuw werkte, de Jachtfriesbinderij, waarvan de produkten vaak versierd zijn door middel van een rol met een jachtvoorstelling tussen ranken. Toen al deden in Leiden de naturalistische symmetrische stempels hun intrede. Later, op een band in rood marokijn die stadhouder Willem IV in 1748 ten geschenke werd gegeven is het nog steeds te zienGa naar eind50). Het is een doodgewoon bestempelde band en keurig uitgevoerd en daarom toch wel charmant. Hij werd gemaakt door een binderij die tussen 1736 en 1750 werkte, die naar een opvallende rol de Collierbinderij is genoemd. Typerend voor de Leidse bandversiering is het centrum van de centrale stempeling: het is opgebouwd rond een kruis van langwerpige stempels. Dezelfde centrale compositie treffen we nog aan op een in 1772 te dateren band van de De-Moor-binderij. De binderij stak veel boeken van Bernardinus de Moor in fraaie bandenGa naar eind51) en werkte tussen 1756 en 1779. Zij voerde omstreeks 1761 de rocaille in Leiden in, dus niet lang na de Tweede stadhouderlijke binderij dat deed in Den Haag. Zij bezat diverse rocaillestempels, waarvan vele op de onderhavige band zijn afgedrukt. Relatief vroeg deed ook het classicisme in de Leidse bandversiering intrede. Sedert 1782 werden classicistische stempels sporadisch gebruikt, na 1790 echter vaker. De stempeling werd daarbij - net als in Den Haag en Amsterdam - steeds eenvoudiger. Een van de laatst te | |
[pagina 36]
| |
dateren Leidse banden van dit soort is de rood marokijnen band om Broërius Broes Aanmerkingen over het euangelium van Mattheus, die in het jaar van druk, 1796, werd gebonden en aan de stadhouder geschonkenGa naar eind52). Het stuk is vervaardigd door de Leidse dissertatie-binderij, een atelier waar tussen ca. 1787 en 1797 menige dissertatie werd gebonden. Ook in Utrecht hield men zich aan het vele malen genoemde versieringsschema van kaders, hoeken en centrum. Een in Utrecht veel gebruikte variant vertoont enkele kleine stempels tussen de twee kaders in. Dit is al te zien op een 1727 te dateren Utrechtse band van de Vierpasbinderij, genoemd naar het typerende vierpasstempel en werkzaam van ca. 1724 tot 1728Ga naar eind53). Dentelle's ziet men zelden op Leidse en Utrechtse banden. Een uitzondering vormen enkele banden van de Utrechtse Eikelbinderij, die tussen 1739 en 1749 werkte. Haar mooiste band steekt in rood marokijn en is vermoedelijk omstreeks 1747 vervaardigd, vlak nadat de inhoud Joannis Oosterdyk Schacht, Institutiones, gedrukt was (afb. 12)Ga naar eind54). Opvallend zijn de vele stempels die nog geënt zijn op de Magnus-achtige van vroeger tijden, de geheel eigen dentelle en de semé van rosetten tussen kader en centrale stempeling in. De rocaille is in de Utrechtse bandbestempeling maar in een zeer gematigde vorm terug te vinden, het classicisme vrijwel niet. De rood marokijnen band om het eerste deel van Pieter Bondams Verzameling van onuitgegeven stukken van omstreeks 1779 geeft twee rollen te zien waarin schelpen voorkomen, die hun vormgeving wel aan de Louis XV-stijl te danken zullen hebben, het mandje met fruit wijst echter meer naar de Louis XVI-tijdGa naar eind55). Laten we nu tot slot de ontwikkelingen in de Nederlandse bandversiering in het algemeen bezien. In de eerste helft van de eeuw valt een geleidelijke ontwikkeling op, in Amsterdam van de Magnus-achtige naar min of meer nieuwe decors, varianten op het versieringsschema in kaders, centrum en hoeken. In Den Haag stond toen de bandversiering wisselend onder invloed van Duitse, Franse en Engelse versieringspatronen, die echter wel op een geheel eigen wijze verwerkt werden. De in beide steden in de eerste helft van de achttien- | |
[pagina 37]
| |
Afb. 12
| |
[pagina 38]
| |
de eeuw gebruikte brede, soms wat zware dentelle is typerend voor de Louis XIV-stijl. Weinig interessants valt te melden over de bestempeling in andere steden in die periode. Omstreeks 1745 kwamen nieuwe patronen in Amsterdam en Middelburg op, die in Den Haag al eerder gebruikt werden. De Louis XV-stijl sloeg in Nederland vrij slecht aan. In Amsterdam werden weliswaar stempels gebruikt waarin de rocaille een voorname plaats inneemt, maar in de compositie gaf de stijl op zijn best aanleiding tot zware barokke dentelle's en soms een centraal schild dat t.o.v. slechts een van beide assen symmetrisch is. In Den Haag is de rocaille vroeger te signaleren; zij werd er ook meer toegepast. Enkele malen werden in de Residentie banden bestempeld in echte Louis XV-patronen. In Middelburg sloeg de rocaille niet aan, rocaillestempels wèl in Groningen en Leiden, hoewel zij daar nooit tot asymmetrische patronen leidde. In Utrecht is de Louis XV-stijl nauwelijks in de bandversiering te herkennen, net zo min als de Louis XVI-stijl. In Den Haag daarentegen en Amsterdam sloeg de Louis XVI-stijl wèl aan, wat blijkt uit een versobering van de bestempeling - men vond het plezierig de fraaie leersoorten goed te kunnen zien - en de toepassing van classicistische stempels. In Groningen en Leeuwarden kon het classicisme tot nu toe niet gesignaleerd worden. In andere Nederlandse steden, Middelburg, Leiden, Rotterdam, gaf de stijl slechts aanleiding tot wat eigenaardig bestempelde banden waarop een aantal nauwelijks aan elkaar gerelateerde elementen bijeen is gebrachtGa naar eind56). Het einde van de eeuw betekende overal een radicale omwenteling in de bandversiering. De negentiende-eeuwse banden werden van meet af aan vrijwel zonder uitzondering in andere leersoorten, met andere stempels in nieuwe patronen uitgevoerd. Zo kwam omstreeks 1800 een einde aan een ontwikkeling die meer dan een eeuw geduurd had en werd een periode in de geschiedenis van de Nederlandse bindkunst definitief afgesloten.
J. Storm van Leeuwen |
|