Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. Jaargang 1971
(1971)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
De Nederlandse revolutie van de 18e eeuw en FrankrijkVanaf de vroege Middeleeuwen was de Nederlandse gewesten het gelukkige, soms wel riskante lot beschoren te existeren tussen drie grote cultuurvolken. Wij ontvingen, maar wij gaven ook. Die onderlinge uitwisseling van gedachten en beinvloeding door feiten geven aan de cultuurhistorie van Europa dat boeiende karakter, met name gedurende de 18e eeuw. Als een klein volk, hebben wij meer ontvangen dan gegeven. Misschien dat U daarom de titel: de Nederlandse revolutie van de 18e eeuw en Frankrijk wat chauvinistisch voorkomt, als een opstuwen van onze 18e eeuw die toch niet zo hoog genoteerd stond. Ook het thema van het symposion: Frans-Nederlandse betrekkingen en de gastvrijheid, hier in het Maison Descartes genoten, komen niet goed overeen met mijn titel. Deze evenwel is een voorstelling die afwijkt van de traditionele, zoals U die waarschijnlijk vroeger hebt meegekregen, gesteld al dat U van die wirwar van gebeurtenissen zoiets als een beeld is bijgebleven. Het zal er dan ongeveer zo uitzien: de patriotten kwamen in verzet tegen Oranje, de strijd tussen patriotten en prinsgezinden bracht het goede vaderland in gevaar, en dat hadden vooral de gedachten der Franse Filosofen teweeg gebracht. De ondergang echter kwam pas in 1795 toen de Franse Revolutie onze gren zen overschreed en ons ‘meesleurde’. Wij zouden dan de woorden van Groen van Prinsterer kunnen gebruiken, waarmee hij de 18e eeuw inleidde: ‘Nederland, van God afgevallen en door God verlaten, werd voor verandering van regeeringsvorm en omkeering van staat, voor vreemde overheersching en losmaking der banden van de maatschappij en zamenleving rijp’.Ga naar eind1) De onderzoekingen van de laatste decennia echter hebben nieuw licht geworpen op het fenomeen dat vroeger de Franse Revolutie heette. De Amerikaanse historicus Palmer en de Franse Godechot hebben aannemelijk gemaakt dat het juister is te spreken van de Revolutie van het Westen.Ga naar eind2). Wat in Frankrijk gebeurde, was niet typisch Frans, maar Westers. In Amerika en bijna alle landen van West-Europa kwamen de burgers in verzet tegen de privileges van de aristocratie, en wel omdat de sociaal economische structuur, de regeringsvorm en gedachtenwereld er gelijksoortig waren. | |
[pagina 30]
| |
Dat nieuwe geschiedbeeld van een belangrijk tijdvak heeft verregaande gevolgen voor onze vaderlandse geschiedenis. Als wij even afzien van de stadstaat Genève, was Nederland n.l. het eerste land in West-Europa waar hèt nieuwe zich aankondigde. Het begin ligt heus niet in 1795, maar in 1780/84, tijdens de vierde Engelse oorlog. Liever spreken wij niet meer van de patriottentijd, maar van de Nederlandse revolutie van de 18e eeuw, waardoor de periode van 1780 tot 1801 als één geheel wordt gezien, onderbroken slechts door de restauratie van 1787 tot 1795. Ook in dit beeld behoudt Frankrijk zijn unieke positie, aangezien dit land door zijn uitgestrektheid, zijn 25 miljoen inwoners, zijn organisatie en bovenmenselijke inspanning de vijandige krachten van bijna heel Europa, de contra-revolutie, wist te weerstaan en aldus aan de kleine landen de kans tot hervorming bood. Niettemin blijft het historisch juister om met de kleine landen te beginnen en met name met de Republiek der Verenigde Nederlanden. De eerste Nederlandse revolutie immers, gedurende de jaren 1780-87, speelt zich af tussen de Amerikaanse en de Franse in, en wat hier gebeurde was, om zo te zeggen, een mini-Franse revolutie waarin bijna alle facetten en gebeurtenissen te vinden zijn van de grote Revolutie. Zoals wij reeds zagen, kon Groen met zijn christelijk-historische visie weinig of geen begrip opbrengen voor die 18e eeuw en voor alles wat daarin in het laatste kwart gebeurde. De Revolutie, bij Groen steeds met een hoofdletter, kwam immers natuurnoodzakelijk voort uit het ongeloof en kreeg bijna een zelfstandig bestaan: het rijk van de duivel die het Rijk van God, de door God geleide Republiek belaagde en ondermijnde. Maar ook hij sprak wel degelijk vanuit zijn maatschappelijke positie. Dat hij met zo'n vuur de oude orde, in het bijzonder de standenstaat verdedigde, zal ook wel zijn verklaring vinden in het feit dat zijn vader een homo novus was die door zijn huwelijk in de rangen van de patricische families was opgenomen. In zijn idealistische benadering van onze politiek geschiedenis wees hij de Franse Filosofen een zo grote rol toe dat hun ideeën bij ons de omwenteling veroorzaakten, en dit element zal men voortdurend bij de oude voorstelling terugvinden. Zelfs de Romantiek die de historie tot wetenschap verhief en begrip wist op te brengen voor ieder gebeuren en tijdvak, faalde ten aanzien van de periode die haar voorafging en waartegen zij een reactie was. Ook het nationale gevoel dat in de 19e eeuw opkwam en bij sommigen als Van Vloten tot nationalisme aanzwol, kon die gebeurtenissen moeilijk verwerken.Ga naar eind3) | |
[pagina 31]
| |
Aangezien Van Vloten vast zat aan het historisch patroon: Franse gedachten, patriottenbeweging, Franse bezetting, maakte hij en velen met hem, o.a. Busken Huet in zijn latere jaren, de periode van 1795 tot 1813 tot een historisch vacuum. Toch was Van Vloten een vurig aanhanger van het liberalisme van 1848 en daarom schiep hij een vrijheidslijn vanuit de burgervrijheid die in de oude Republiek zou hebben bestaan. Deze constructie was niet zo nieuw. De officiële verdediger van de oligarchische standenstaten, Adriaan Kluit, professor in de geschiedenis te Leiden, had reeds in de 18e eeuw ongeloofwaardige capriolen uitgehaald om de Nederlandse burgers toch maar duidelijk te maken dat zij alle rechten en vrijheden hadden die zij maar wensten, meer dan de Fransen na 1789. Jammer voor Kluit dat die burgers dit niet begrepen jammer voor Van Vloten dat de liberale staatsman van 1848, Thorbecke, die vrijheidslijn vanuit de Republiek niet kon ontdekken. Had Busken Huet als liberaal nog waardering voor de hervormers kunnen opbrengen, toen hij conservatief was geworden, veranderde eveneens zijn geschiedbeeld: ‘Honderd malen heeft men in den tegenwoordigen tijd te vergeefs zich afgevraagd, wat er in eene hersenkas als die van Valckenaer en de zijnen eigenlijk mag omgegaan zijn. Zij hebben dit geheim meegenomen in het graf. In den gewonen zin van het woord was Valckenaer niet krankzinnig.... De gebeurtenissen waren te nietig, de menschen te onbeduidend, de denkbeelden te afgezaagd’.Ga naar eind4) Zo men al in het algemeen genegen kan zijn Huet veel te vergeven, dit historische dichterschap te eer: hij heeft zijn artikel opgenomen in de verzameling ‘Litterarische Fantasiën’. De convergentte van die stromingen vindt men bij Colenbrander, waar men wat van Kluit, Groen, Van Vloten en Huet zal terugvinden. Hij gaf aan dat beeld meer wetenschappelijkheid door een serie monografiën die gebaseerd waren op een geweldige bronnenuitgave over de periode van 1787 tot 1840. Niettemin: die bronnen werden niet kritisch gehanteerd. Zijn methode was feitelijk zeer aanvechtbaar, aangezien hij onze Nederlandse revolutie in haar twee fasen ‘hoofdzakelijk naar buitenlandse bescheiden’ beschreef.Ga naar eind5). Dat is vooral pijnlijk voor de eerste fase. Hij schrijft die geschiedenis op grond van wat buitenlandse gezanten, vertegenwoordigers van de oude orde, over onze democratische ontwikkeling vertelden en wat natuurlijk een vertekend beeld moest geven. Wie bekijkt zich serieus in een lachspiegel? In menig opzicht was Colenbrander een gesaeculariseerde | |
[pagina 32]
| |
Groen van Prinsterer. Hij had ook iets van Busken Huet, doch waar wij lachen met de historie, hebben wij haar niet begrepen. En toch, hoe nieuw wellicht bepaalde opvattingen van de jongste historiografie mogen klinken, men vindt vele reeds terug in een boekje uit diezelfde 19e eeuw, een kleinood van onze geschiedschrijving: ik bedoel de ‘Historische Schetsen’ van Thorbecke. Gedreven door de politieke strijd van zijn dagen, onbewogen door het geschrijf van Groen en nationaal/liberalen als Van Vloten, behandelde hij daarin het probleem dat ons land in beroering bracht, vanaf de vrede van Utrecht tot het jaar van de liberale grondwet: n.l. de hervorming van de staat. Historicus en filosoof tevens, onderkende hij het ware historische probleem: wat betekent een bepaalde periode voor ons als staat en natie? Zijn historische zin liet zich niet door de vernedering van ons land, de klaagzangen van de tijdgenoten of het leed der mensen, afleiden van die kern. En wat voor veranderingen bracht niet die periode! Van zeven staatjes één staat gemaakt; het recht om staatsburger te zijn, erkend; dissenters, joden en katholieken in de natie opgenomen; Brabant in de staat; voor het eerst geestelijke vrijheid; bestuur, recht en de belastingen uniform gemaakt; de wrede rechtspraak gehumaniseerd; het onderwijs voor brede lagen van de bevolking, om slechts hier en daar een greep te doen. Wanneer wij nu de verhouding Frankrijk-Nederland nagaan, wijken wij niet veel af van de visie van Thorbecke en de verworvenheden van het jongste onderzoek n.l. dat die revoluties Westers waren. Wij zullen hier weinig de invloed van Franse denkers bij betrekken. Ten aanzien van de belangrijkste schrijver n.l. Rousseau is dat reeds gedaan door onze Belgische collega Dr. Gobbers. Bovendien kan nu het probleem omzeild worden in hoeverre de gedachten de prima moventia zijn, zoals de idealistische school en het oude geschiedbeeld ons voorhouden; of de toestanden gelijk de historisch-materialistische richting dat wil; of wellicht dat wonderlijke samenspel van beide dat zich bijna aan menselijk onderzoek onttrekt? Laten wij liever bij dit onderzoek de feiten spreken, met die belangrijke reserve dat ze slechts spreken door een historicus. In ieder geval willen we geen beroep doen op de Geschiedenis als een autonome macht. Zij beweegt zich volgens Marx reeds in communistische richting, volgens anderen naar het punt omega. | |
[pagina 33]
| |
Om nu ook nog aan te nemen dat Zij de democratische ontwikkeling in zich droeg, waaraan wij dan ons betoog zouden kunnen ontlenen, het zou de verwarring slechts vergroten.
In hoeverre derhalve was de eerste Nederlandse revolutie (1780-87) een zelfstandige beweging, ja het prototype van de Franse, en in hoeverre was de tweede (1795-1801) een Nederlandse aangelegenheid? We zullen daartoe de gebeurtenissen in beide landen in een kort, al te kort overzicht vergelijken. Zoals gezegd, begon de revolutionaire beroering met de Vierde Engelse Oorlog (1780-84) die een ware ramp betekende en onze zwakheid onthulde. De aanvang is wel moeilijk aan te geven, maar bij andere revoluties was het meestal niet anders.Ga naar eind6). Het vroegtijdige gebruik van revolutionaire beweging is in zoverre te verontschuldigen dat het ons langzaam inleidt in een mentaliteit die ons sinds meer dan een eeuw vreemd is geworden: n.l. staat en maatschappij te veranderen, desnoods met geweld. Die revolutionaire geest is wel een verbazingwekkend verschijnsel van onze 18e eeuw gedurende haar laatste twintig jaren. Hoezeer moeten toestanden en ideeën met elkaar gebotst hebben dat er allengs een dergelijke geestesgesteldheid kon groeien, bij zovelen die in de gangbare literatuur voor deftig, ja gezapig doorgaan! Die Engelse oorlog betekende een uitdaging voor ieder die wilde nadenken. Zó kon het niet langer. Maar waar lag de schuld, de wortel van onze zwakte? Staatsrechtelijk vormde de Unie van Utrecht een bond van zeven soevereine standenstaten waarin, gelijk in Engeland, Frankrijk en andere landen, een spanning heerste tussen de vorst/stadhouder en de standen, hier bestaande uit edelen en patriciërsGa naar eind7). De ideale toestand was dat er evenwicht heerste tussen de twee machten, maar in 1747/48 was de stadhouder erin geslaagd door hulp van het volk de balans naar zijn kant te doen doorslaan. Van de algehele verbijstering en verontwaardiging nu maakten de standen gebruik om te pogen haar vroegere machtsposities te herwinnen, onder de leuze: de stadhouder, dat is tirannie, daar ligt de schuld. Een betrekkelijk kleine groep, de hofkliek met zijn gunstelingen in hoge posten, bleef de stadhouder trouw; tegenover deze Oranje-regenten stonden dan de patriotse regenten waaronder velerlei schakeringen; het meest ‘progressief’ waren de verlichte regenten die, al hoewel geraakt door de | |
[pagina 34]
| |
nieuwe tijd, op politiek gebied slechts oude wijn in nieuwe zakken wilden gieten. Nemen wij eens een belangrijk dichter, Rhijnvis Feith, door Dr. Buynsters in zijn historisch milieu tot leven geroepen. Als adjunct-ontvanger van convooien en licenten in Zwolle stond hij in dienst van de Staten-Generaal en dankzij erfenissen kon hij een onbezorgd leven leiden op zijn driehonderd hectaren omvattend landgoed Boschwijk. Hoezeer ook schematiseren het werkelijke leven geweld aandoet, kan men hem toch het beste tot de verlichte regenten rekenen. ‘De gebeurtenissen in den Engelschen oorlog, onze schande daarbij verworven, hebben mij,’ aldus Feith in een schrijven aan de baron de Loë ‘levendig overtuigd dat de stadhouderlijke magt, om nuttig en niet nadeelig voor mijn vaderland te zijn, in bepaalde grenzen besloten moeten zijn’Ga naar eind8). Wij verkeren hier nog in de sfeer van Montesquieu en de Engelse constitutie, door de Europese aristocratie zo zeer bewonderd. De Franse Revolutie zal zeven jaar later beginnen, niet dus in 1789, zoals men vroeger dacht, maar in 1787, eveneens met een opstand van de aristocratie. De bevoorrechte standen van adel en geestelijkheid kwamen onder leiding van de parlementen in verzet tegen de belastingvoorstellen van de ‘tiran Lodewijk XVI’. Evenals in de Republiek ging ook daar de révolte aristocratique vooraf aan de révolution bourgeoiseGa naar eind9).
De tweede fase in de Nederlandse omwenteling zou men kunnen laten beginnen in 1783, als de bevoorrechte groepen, de adel en het patriciaat de burgers binnen hun gelederen halen, als bondgenoten tegen de stadhouder. De fasen die wij gebruiken, zijn slechts gebrekkige hulpmiddelen om onze beeldvorming te hulp te komen. Wat hier immers gebeurde was uitermate complex, meer dan later in Frankrijk, omdat wij zeven soevereine staatjes hadden, ieder met hun eigen ontwikkeling, eigen stadhouder en eigen standen. Vanaf 1783 dan gaven vele stedelijke regeringen aan de burgers verlof zich te bewapenen in vrijcorpsen, een gedachte die gelanceerd was door de gangmaker der burgelijke beweging, Johan Derk van der Capellen. De naam patriotten dekt derhalve niet één lading maar twee, en die twee richtingen binnen de patriotse beweging hadden in feite weinig met elkaar gemeen behalve de klank en een vrij kortstondig bondgenootschap; want in hun hart zochten de burgers de schuld van onze neergang veel meer in de | |
[pagina 35]
| |
oligarchische standenstaat dan in het stadhouder schap. De regenten konden er nu moeilijk buiten enige concessies te doen aan de burgerij, de ‘heren’ kwamen de ‘kerels’ enige passen tegemoet. Ze wilden wel enige inspraak toestaan, een woord dat de huidige generatie gemakkelijk in de oren ligt maar waarvan de uitvoering ook toen al grote moeilijkheden met zich meebracht. Zo mochten de burgers requesten gaan indienen. Bij de aristocratische patriotten evenwel was het ideaal gelegen in het verleden, bij de democratische zal geleidelijk een nieuwe staatsgedachte doorbreken n.l. dat de politieke rechten niet behoren aan de standen, maar aan de natie in haar geheel. Binnen de patriottenbeweging bestond derhalve een ‘monsterlijk’ verbond tussen twee elkaar bestrijdende staatsopvattingen: der ständische Idee en de moderne staatsgedachteGa naar eind10), al spreekt dan deze zich pas in 1787 openlijk uit, en dan nog in voorzichtige formuleringen. Niettemin trachtte men tot een gezamenlijke actie-program te komen, tot een politiek van de grootste gemene deler: dit werd de befaamde grondwettige herstelling, dus de constitutie van de standenstaat in oorspronkelijke democratische vorm te herstellen. In feite kan men niet spreken van één actie-program, want er is nooit één program door beide partijen ondertekendGa naar eind11). Er bestond een aristocratische versie en een meer democratische, maar door die bijvoeglijke naamwoorden weg te laten, kon men samen verder gaan. In het voorjaar 1788 zou in Frankrijk een analoge ontwikkeling plaatsvinden. De noblesse d'épée en de noblesse de robe riepen toen de hulp in van de burgerij, de tiers état, die ook hier door een uitgestoten edelman werd geleid n.l. Mirabeau. Ook hier zocht men samen naar een gemengde staatsinrichting, waarin aristocratische en democratische elementen verenigd waren, gelijk in de oorspronkelijke constitutie geweest zou zijn, een herstel van les principes constitutionels. Het doel van de adel echter was om op de puinhopen van het absolutisme haar politieke macht te vestigen en haar sociale privileges te handhaven, aldus Soboul. Haar politiek was wel doorzichtig: wij willen meer belastingen gaan betalen, maar niet op bevel van een tirannieke regering, doch volgens een wet van de Etats-Généraux. Doorzichtig, want zij eisten een Staten-Generaal naar oude samenstelling, waarin | |
[pagina 36]
| |
de twee bevoorrechte standen de meerderheid zouden hebben en iedere belastingverhoging voor clerus en adel zouden kunnen afstemmen. Gedurende de derde fase (1785/86) groeide de macht van de burgerij door hun militaire organisatie naar Amerikaans model. Ze richtten correspond entie-bureau's op, de stedelijke vrijcorpsen sloten onderling acten van verbintenis om elkaar onderling te helpen en deze gewestelijke federaties sloten tenslotte in 1785 een nationale federatie in Utrecht, een zeer belangrijke ontwikkelingGa naar eind12). Het woord ‘volksalvermogen’ werd dagelijks gehoord in genootschappen, leesgezelschappen en geschreven in tijdschriften. De historische rechten van de burgerij werden breed uitgemeten: men verlangde gecommitteerden die namens het volk toezicht zouden houden op de stedelijke regeringen, en zelfs de verkiezing van ‘welwillende’ regenten. Het verenigd front pestte de stadhouder Willem V de residentie uit zodat hij zijn toevlucht moest zoeken in de Karolingische burcht te Nijmegen. De rechtervleugel echter van de patriotten brokkelde snel af, want vele regenten die het democratisch gevaar zagen komen, schaarden zich weer onder de Oranjevaan. Dat de stad Utrecht in 1786 als eerste stad door geweld van vrijcorpsen een democratische inrichting verwierf, gaf wel de doorslag; alleen nog wat verlichte regenten bleven deelnemen aan de politieke strijd. Ideologisch trad er met het moderne begrip revolutie dat schuchter zijn intrede deed, een grote verandering op. De Verlichting gaf aan de bestaande verlangens naar hervorming een nieuwe richting en fundament: men zocht zijn ideaal niet meer in een reëel of gedroomd verleden, gelijk met vroegere revoluties het geval was, maar in de toekomst; men baseerde zijn rechten niet meer op de historie maar op de natuur van de mensGa naar eind13). Niet dat hier al een logisch geheel van mensenrechten werd geformuleerd, maar met de loop der jaren verschuift het accent van het historische naar het natuurrechtelijk aspect. In Frankrijk zou reeds in het najaar van 1788 de toevallige alliantie van aristocratie en derde stand uiteen vallen, zij het om heel andere redenen dan in de Republiek. Bijna slaapwandelend had Lodewijk XVI toegegeven aan Necker om aan de tiers état het dubbele aantal afgevaardigden te geven in de samen te roepen Staten-Generaal, zodat de burgers de partij van de koning kozen. Dit verbond van vorst en volk zou maar een half jaar standhouden, tot in de zomer van 1789 als de derde stand de stemming per hoofd eiste, dus feitelijk de overmacht. Dan herstelt zich de alliantie | |
[pagina 37]
| |
tussen monarchie en aristocratie en wel voorgoed.
De vierde en laatste fase liep van 1786 tot de Pruisische interventie van 1787. Er ontstond een koude burgeroorlog. Het gebied ten Oosten van de stad Utrecht kwam door militaire macht weer onder het gezag van Oranje, ja Oranje mits men achter dat symbool niet de oligarchische standenstaat uit het oog verliest. De patriotten hadden Holland en de andere helft van Utrecht in handen, doch op wankele basis gezien hun onderlinge tegenstellingen. Het zou onjuist zijn achter dat alles een plan van revolutie te zoeken, zoals wij dat in onze eeuw in sommige landen hebben gezien. Achter de burgerlijke beweging stond een spontane en tenslotte revolutionaire kracht. Niets ware de democraten liever dan hervormen langs legale weg, maar de kans daarop was gering. Daar ze de oligarchie gevaarlijker vonden dan de stadhouder, zochten ze contact met hem. Deze echter wees in zijn Declaratoir van 26 mei 1787 alle hervormingen van de hand en noemde het herstel van de aristocratische standenstaat het doel van zijn politiek. Noch van de stadhouder noch van de regenten hadden de burgers veel te verwachten, en ze gingen zich voortdurend meer vereenzelvigen met de natie, en daar rekende men de regenten die immers de rechten aan de natie hadden ontrukt, niet toe. Het compromis geraakte in discrediet. Wees overtuigd, aldus de nationale federatie van vrijcorpsen, in 1786 in Utrecht verzameld, ‘dat de natie te wel overtuigd is door dien weg (van het compromis) nimmer te zullen worden hersteld in hun rechten’Ga naar eind14). In Holland ontwikkelde de vergadering van gewapende en ongewapende burgers, te Leiden, later te Amsterdam, zich tot een macht in de staat, tot een illegale vertegenwoordiging naast de Staten van Holland, waarmee ze officieel op goede voet stond. Dit ‘parlement’ richtte een burgercommissie op met Pieter Vreede als secretaris, een soort comité de salut public, dat een vliegend legertje onder kolonel Mappa op de been hield om stedelijke regeringen naar hun wens te veranderen en de burgers te beschermen tegen het Oranjegezinde gepeupel. Door het optreden van dat vliegende legertje kan men wel van enige terreur spreken. Die burgervergadering gedroeg zich soms als een assemblée nationale, zoals in 1787 toen ze ‘geconstitueerden van de natie’ naar Parijs wilden zenden ‘om de vrijheid aldaar te verdedigen voor het oog van Europa’Ga naar eind15). | |
[pagina 38]
| |
Ze vormde dus het plan om buiten de Staten van Holland om, de officiële soeverein, in Parijs te gaan pleiten voor de belangen van de burgerij, door haar de natie genoemd. Het voornaamste revolutionaire element werd gevormd door de constituerende gedachte: het volk heeft het recht staat en maatschappij te wijzigen door samen te komen in een constituerende vergadering en de geconstitueerde machten opzij te schuiven. In Amerika was die theorie ontstaan en toegepast tijdens the American Revolution. Hier in Holland leefde ze wel maar kwam niet tot praktijk, omdat de helft van de Staten van Holland, de geconstitueerde macht, nog de kant hield van de algemene patriottenbewegingGa naar eind16). De aanhangers van de standenstaat zagen tenslotte geen kans hun macht te herstellen dan door een beroep te doen op het buitenland, met name op Pruisen en Engeland. Op 13 sept. 1787 rukte een Pruisisch leger van 25,000 man, in ‘de rug’ gedekt door Engeland, over onze landgrenzen. Het zou te eenvoudig zijn deze Pruisische interventie, zo men wil Brandenburgse interventie, hoofdzakelijk te beschouwen als het werk van prinses Wilhelmina, zuster van de Pruisische koning en echtgenote van Willem V, men moet daar zeker de Engelse gezant Harris en de leidende hofkringen bij betrekken. Dezelfde hertog van Brunswijk die in 1792 de invasie in Frankrijk zou leiden, voerde de troepen aan en gaf een Brunswijk-manifest uit, waarin hij verklaarde dat niemand zou worden lastig gevallen mits men de Pruisen niet hinderde. De patriotten hebben tot het laatste moment gedacht hun zaak te kunnen verdedigen daar ze vast op Franse steun rekenden. De burgervergadering in Amsterdam vergaderde tot de Pruisen de stad naderden en vóór haar uiteengaan verklaarde zij nog eens ‘te representeeren de weldenkende natie van de provincie Holland’.Ga naar eind17). Frankrijk deinste terug voor de gezamenlijke actie van Pruisen en Engeland, zodat de burger-militia geen partij was voor het Pruisische leger dat bovendien nog door de troepen van de stadhouder werd ondersteund. Er was door de Pruisische regering verklaard dat ze slechts eerherstel, satisfactie kwamen afdwingen van de Staten van Holland, voor een belediging die de prinses in de buurt van Gouda zou aangedaan zijn door de defensiecommissie te Woerden. Maar van het begin af zat er de kans van een contra-revolutie dik in, iets overigens waarom de prinses uitdrukkelijk had gevraagd in een schrijven aan haar broer: ‘Est-ce bien à une simple réparation que Sa Majesté devroit borner sa satisfaction?’Ga naar eind18). | |
[pagina 39]
| |
Het liep uit op een grootscheepse vervolging van patriotten, van hoog tot laag, die op een of andere manier aan de beweging hadden meegedaan, met name van vrijcorporisten. Duizenden namen de wijk naar Frankrijk. In Frankrijk zou deze fase een nog dramatischer verloop hebben. U weet dat in 1789 de tièrs état zich uitriep tot vertegenwoordiging van de natie, tot assemblée nationale en spoedig tot constituante. Hoe door het hof, vooral Marie Antoinette, en leidende kringen van de aristocratie een beroep gedaan werd op het buitenland, hoe de hertog van Brunswijk in 1792 binnenviel en zijn berucht manifest uitgaf dat echter averechts zou werken. Hoe de dreigende contra-revolutie de terreur opriep van Jacobijnen en Sansculotten en hoe het Franse volk zich zelf redde door de levée en masse en vrijcorpsen, ook wel burgerwachten of nationale gardes genoemdGa naar eind19). Wat in de Republiek was geschied, ‘herhaalde’ zich in Frankrijk op grote schaal. Ook hier groeide uit de revolte van de aristocratie, de revolutie van de burgerij, al waren er belangrijke verschillen zoals de houding van de boeren, de vierde stand en de Kerk. Wat in de Republiek mislukte, gelukte in Frankrijk, maar ook met vele nadelen aan zo'n strijd verbonden; in dat opzicht haalde Frankrijk, ongewild overigens, de kastanjes voor anderen uit het vuur. Maar voor een klein land als het onze was het in het bestaande Europese statensysteem met zijn monarchaal-aristocratisch bestel onmogelijk de verstarde standenstaat in moderne richting te wijzigen.
In de discussies die rond de thema's Franse of Westerse revolutie, invloed van de Verlichting, ja dan neen, gevoerd wordenGa naar eind20), speelt de Nederlandse revolutie van de 18e eeuw een voorname rol. Doordat menig historicus meende dat onze 18e eeuw een voortzetting met inzinkingen was van de ‘gouden eeuw’ en dat sinds de Opstand eigenlijk alles heerlijk, prachtig, zonder schokken was verlopen, kwam over dat tijdvak een nevel te hangen, of het werd bespottelijk gemaakt; in ieder geval niet au sérieux genomen. Het is evenwel moeilijk te ontkennen dat het gebeuren in ons land sterk pleit voor de opvatting van Westerse revoluties, maar tevens dat een adelsbrief die buitenlandse schrijvers zo gul toekennen aan onze Republiek, eerlijkheidshalve niet aangenomen kan worden. Deze wordt dan, zoals onlangs zeer genereus, door Kenneth Clark in een T.V. uitzending, verleend op grond van de overweging dat wij reeds in de 17e en 18e eeuw een burgerlijke | |
[pagina 40]
| |
democratie zouden bezeten hebben, een nagalm van Kluit's betoog. Ofschoon vele andere oorzaken van die omwenteling te noemen zouden zijn, een heel belangrijke is toch dat wij geen sprietje burgerlijke democratie bezaten, maar een oligarchie die in de kleine eenheden van stad en gewest een absolute macht uitoefende waarop de veel misprezen Franse koningen met afgunst konden kijken. Een tweede aspect van de 18e eeuw mag in het licht van onze revolutie opnieuw onder ogen worden gezien: de invloed van de Verlichting, vooral de Franse op onze politieke ideëen en feiten. Somtijds krijgt men de indruk alsof de Bijbel met haar biologische monogenese, die alle mensen van Adam laat afstammen, de ideëengeschiedenis heeft gedreven in de richting van een geestelijke monogenese. Montesquieu, Voltaire en Rousseau zouden bij ons de revolutie hebben veroorzaakt, en van hen voerde men een geestelijke lijn naar Locke, van Locke naar de Levellers enz.-men kwam natuurlijk even langs Thomas van Aquino - tot men de geestelijke Adam van de volkssoevereiniteit meende gevonden te hebben. Een directe Franse invloed zocht men in het feit dat vele Franse boeken in Nederland werden gedrukt. In genoemde T.V. uitzending werd hier ook een adelsbrief voor verleend, als zou die vrijheid van drukpers als een bewijs van geestelijke vrijheid mogen worden beschouwd. Het roept een beeld op van een ‘Nederlandse lente’, van een idylle die door die Franse ‘tijdbommen’ werd verstoord. Sautijn Kluit reeds kwam daartegen in verzet. ‘Wegens de grote mate van vrijheid welke de drukpers hier te lande genoot, heeft onze Republiek zich een goede bekendheid verworven. Men vatte dit echter niet op in dien zin, alsof die vrijheid absoluut was en er haast geen boeken werden verboden. Het tegendeel is waar’.Ga naar eind21). Zo werd wel Contrat Social van Rousseau als eerste uitgave in 1762 bij Marc-Michel Rey in Amsterdam gedrukt, het werd niettemin aanstonds verboden. Dat laten drukken was veeleer een kwestie van commerce en smokkelhandel dan van een klimaat van geestelijke vrijheid op politiek gebied. De boeken van de Franse schrijvers werden immers grotendeels naar het buitenland gesmokkeld, en in eigen land van onder de toonbank verkocht. In zijn reeds aangehaald werk maakt Gobbers aannemelijk dat de invloed van Rousseau op Nederland wel uitermate klein moet zijn geweest, althans gemeten naar het aantal exemplaren dat van Contrat Social hier is verkocht, al is over dat boek wel gedis- | |
[pagina 41]
| |
cussieerd zoals door Elie LuzacGa naar eind22). In de 396 onderzochte bibliotheken van particulieren bleek dat boek in de periode van 1760 tot 1810 slechts 60 maal voor te komen, en dan nog in het Frans. In de tijd vóór 1780, toen dus de eerste woelingen begonnen, werden in die onderzochte bibliotheken maar tien exemplaren aangetroffen; dat waren alle Franse exemplaren want vreemd genoeg werd Contrat Social pas na de eerste revolutie, in 1788, in het Nederlands vertaaldGa naar eind23). Overigens zal men eerder aan Amerikaanse invloed moeten denken. Hoe plastisch ook, de uitdrukking van Van Wijk dat de ‘Amerikaansche revolutie voor ons een schip was, dat in den nacht voorbijging’Ga naar eind24) is moeilijk te rijmen met de vele drukken van Amerikaanse grondwetten. In 1780 werden die reeds afgedrukt in de Gazette de Leyde, in 1781 kwamen nog eens twee volledige drukken en in 1785 de dissertatie van Schimmelpenninck die op de zeer democratische constitutie van Massachusetts was gebaseerd. Natuurlijk moet men in de eerste jaren geen geschriften verwachten die zich positief over de Amerikaanse revolutie uitlieten, dat was verboden; in de loop van de patriottenbeweging veranderde dat vanzelfsprekend. Een meer polygenetische opvatting van het ontstaan der gedachten behoeft wederzijdse beinvloeding binnen een cultuurgebied nog niet uit te sluiten. Zo mag men Nederlandse invloed bij Mirabeau opmerken als hij in 1788 zijn boek Aux Bataves, sur le stadhoudérat schrijft. Hij trekt daar Nederland in Europees verband: ‘c'est un jour de deuil pour l'Europe que celui où l'invasion Prussienne a deconcerté vos nobles projets’Ga naar eind25). Dat die Bataafse plannen heus niet primair met de stadhouder te maken hadden, doorziet hij goed als hij het verweerschrift van inwoners van het Gelderse stadje Hattem behandelt en naar aanleiding van de Nederlandse revolutie er toe komt, voor het eerst in Europa, een bijna volledige verklaring van de rechten van de mens te gevenGa naar eind26), en dit had hij niet kunnen doen in verband met de Franse situatie die toen nog in het stadium van de aristocratische revolte verkeerde.
Laten wij ons onderzoek naar de Nederlands-Franse betrekkingen vervolgen. Zoals wij zagen, vluchtten duizenden patriotten na de Pruisische interventie en restauratie van 1787 naar Frankrijk. Als Colenbrander stukken uitgeeft die betrekking hebben op de periode van de ballingschap, plaatst hij | |
[pagina 42]
| |
daarboven: de School der Revolutie,Ga naar eind27) waarbij hij minstens de indruk wekt dat de Nederlanders nog geen revolutie gemaakt hadden, alleen wat gekrakeel tussen voor- en tegenstanders van Oranje. Ze zouden op de ‘Hogeschool’ pas het revolutie maken geleerd hebben, ongeveer zoals dat met sommige leiders van koloniale volken het geval was die het Marx-Lenin instituut in Moskou volgden. Dergelijke uitdrukkingen passen wel bij het traditionele beeld van Colenbrander, maar trekken de verhoudingen scheef. Zeker voor de eerste twee jaren klopt dat niet. Eerder kwamen de Nederlandse patriotten als ‘mensen van ervaring’ naar een ‘achterlijk land’ waar de adel bezig was met haar eerste strubbelingen met de monarchie. ‘Oproerlingen’ als ze waren, mochten ze overigens blij zijn dat ze in Frankrijk een goed onthaal vonden, waarbij factoren van buitenlandse politiek de doorslag gaven. Een studie over deze periode bestaat er nog steeds niet, zelfs Geyl wijdt er maar een halve bladzijde aan. Ook hier kunnen we maar enkele saillante lijnen trekken. Het onderscheid tussen die twee richtingen van de patriottenbeweging werd door de ellende van de ballingschap niet weggevaagd, eer het tegendeel. Terwijl de burgers, ongeveer 5000 in getal, in Noord-Frankrijk, in St. Omer, Duinkerken en Grevelingen werden ondergebracht, vestigden zich de verlichte aristocraten, ongeveer 50 in getal, na enkele jaren verblijf in de Zuidelijke Nederlanden in Parijs. Terwijl de burgers gemiddeld ongeveer 1000 livres per jaar aan ondersteuning van de Franse regering kregen, kregen de aristocraten in Parijs veel meer, de voornaamste, de graaf Van der Capellen tot de Marsch 20.000 livres per jaar, en dat was geregeld volgens de richtlijnen van de verdelingscommissie die uit ‘heren’ bestond. Dat wekte bij de burgers grote wrevel. Colenbrander en ook wel GeylGa naar eind28) zijn van oordeel dat de Nederlanders hier goede vorderingen maakten, zoals dat goede leerlingen betaamt, en daarbij legden ze vooral als maatstaf aan de ontwerpen van grondwet, die in Parijse kringen voor een bevrijd Nederland werden gemaakt. Ze zien echter daarbij over het hoofd dat deze plannen alleen van de aristocraten in Parijs afkomstig waren, die zich tijdelijk wat aanpasten aan de stormachtige ontwikkeling in Frankrijk, maar die plannen kan men niet als serieus be- | |
[pagina 43]
| |
beschouwen. Geen regent immers bleek na 1795 hij hun terugkeer enige vordering gemaakt te hebben. Integendeel, vele regenten waren het revolutionaire Frankrijk ontvlucht, zoals hun leider Jan Bernd Bicker, en keerden terug als felle tegenstanders van iedere hervorming op politiek gebied. Belangrijker is wat in Noord-Brabant gebeurde, wat de 1000-livres patriotten deden en dachten. Daarvoor beschikken we over de collectie Dumont-Pigalle, die via enquête-formulieren en door onbegrijpelijke volharding een unieke verzameling documenten bijeen heeft gebracht. Enige voorzichtigheid is wel geboden ten aanzien van Dumont-Pigalle, ‘mordu par le chien de l'aristocratie’. Daar in het Noorden van Frankrijk heerste bij de democratische patriotten een diep wantrouwen tegen de Parijse ‘heren’. De plannen, daar heimelijk gemaakt, beoogden hun potentiële tegenstanders bij een mogelijke terugkeer naar het vaderland uit te schakelen. Men bleef wel op de vlakte en paste ervoor op ‘d'y entrer dans des détails qui choquent très visiblement les intérêts, l'ambition, les préjugés, les habitudes des certaines gens’Ga naar eind29). In het bijzonder waren ze bevreesd dat Frankrijk met de gerestaureerde Republiek, zelfs na een verovering, tot een accoord zou komen met de oligarchie, om zo een vrede met Pruisen en misschien Engeland te bespoedigen. Herhaaldelijk hoort men de vraag: zal Frankrijk de Nederlandse vrijheid, d.w.z. een democratische ordening, garanderen in zo'n situatie? Deze overwegingen worden goed weergegeven door Joost Vrijdag, afkomstig uit Delft, firmant in de uitgeverij Schelle en Co. te Duinkerken, waarin hij eerst met Pieter Schelle had samengewerkt, en na diens dood met Pieter 't Hoen, oud-redacteur van de Post van de Nederrhijn. Vanuit Duinkerken schrijft hij op 20 nov. 1792 naar Dumont-Pigalle in St. Omer. ‘Ik zoude gezegde revolutie (der Nederlandse vrijheid) als zeeker stellen, ware het niet dat ik wist dat er onder onze zgn. patriottische landgenooten nog veele gevonden worden, die door vooroordelen of onzuivere en der ware vrijheid schadelijke beginselen, alles zullen aanwenden om een volkomen herstel van zaken | |
[pagina 44]
| |
(als in 1787) en eene vrijheid, op Fransche leest geschoeid, tegen te werken; onder deeze laatste behooren zeeker in de eerste plaats een groot aantal zgn. patriottische regenten, die voor hun en hunne familiën, hetzij die tot de edele of zgn. patrices behooren, het regeeren als een zoort van eigendomlijk prerogatief beschouwen. Deze halfslagtige patriotten zullen een grooten aanhang vinden in zommige ambitieuse burgers die sinds lang gereikhalsd hebben om eene rol te spelen, om het eeven die der vrijheid of der slavernij dienstbaar zij, als beoogende niets als te brilleeren; en hun aanhang zal nog vermeerderd worden door eene groote meenigte welmeenende patriotten die zich in ons vaderland bevinden, dan met vooroordelen bezet zijn dat ze nog nimmer de mogelijkheid overdacht hebben om de regeringsvorm onzer Republiek te bouwen op dezelfde fundamenten als thans de Fransche Republiek gebouwd is en verder bevestigd zal worden, dat is volgens de eeuwig onveranderlijke rechten van den Mensch’.Ga naar eind30). Men vindt hierin de komende ontwikkeling van de Bataafse revolutie in de jaren 1795 tot 1798 vrij goed, maar ook de franse invloed in radicale invloed: wij moeten een vrijheid, op Franse leest geschoeid, nastreven en het monsterverbond met de patriotse aristocraten niet handhaven. Met hun esprit classique hadden de Fransen het nieuwe tot een logisch geheel gemaakt - niet steeds tot voordeel van politieke praktijk - en die logique van de rechten van de mens maakte wel indruk. Uit hun vaderland gestoten, gedurende vele jaren, hebben ze beter leren zien dat zeven kleine staatjes een onhoudbare toestand betekende. Dat wil nog niet zeggen dat de eenheidsgedachte in Frankrijk geboren zou zijn, veeleer moet men die zoeken in de federatie-beweging van de vrijcorpsen. Menig patriot zal dat later bevestigen al kan men aan ‘wishful thinking’ denkenGa naar eind31). De eenheid van de staat, die overigens in Frankrijk reeds lang bestond, vond bij de burgerlijke patriotten uiteraard weerklank vanwege hun anti-aristocratisch sentiment, of zoals Vrijdag zei: zonder eenheid, zonder centrale regering is de vrijheid, de democratische orderning niet veilig en zullen de sociale machtsposities van de aristocraten het oude bestel op den duur doen herleven. | |
[pagina 45]
| |
Met de Bataafse revolutie van 1795, de ‘grote cesuur in ons volksbestaan’Ga naar eind32) begint onze derde periode. Moeten wij nog, gelijk een taaie, doch verzwakkende traditie wil, met retrospectieve gedachten aan de gouden eeuw en overeenkomstig de 18e eeuwse preromantiek, een traan plengen over het verdwijnen van de oude Republiek der Verenigde Nederlanden? Hoe roemvol in vele opzichten, ze had haar tijd overleefd, de oligarchie van de 18e eeuw had verwaarloosd tijdig de staat te hervormen zodat de natie in een oud-Hollandse en een Bataafse gesplitst was en de staat als een kaartenhuis ineenstortte; daarin lag voornamelijk de oorzaak van het verlorengaan van onze onafhankelijkheid. Ik zou U het verlof willen vragen dat Thorbecke in 1844 zijn gehoor vroeg: ‘Indien gij mij vergunt te zeggen wat ik meen, belijde ik, dat mij de intogt der franschen schijnt het verval eer blootgelegd dan te weeg gebragt te hebben. Zij hebben de schim verjaagd eener Republiek, die door eigen krachteloosheid reeds was bezweken. Daarna bleek eerst ten volle, hoezeer onze belangen waren bedorven door de achterlijkheid van voorouders, die elke verandering als een onheil duchtten, en aan hun nageslacht niet eenen Staat, maar eene publieke schuld nalieten.’Ga naar eind33) Indien de Bataafse revolutie niet meer had gedaan dan het scheppen van de staat waar Thorbecke van sprak en het scheppen van voorwaarden tot samengroeien van de oud-Hollandse en Bataafse natie, reeds zou 1795 eer nationaal herdacht dienen te worden dan 1813. Die waarheid schemerde al door in 1963, toen men wonderlijkerwijze het jaar 1813 herdacht, door dankbaar te vermelden wat sinds 1813 was geschied, was bereikt aan geestelijke en materiële vooruitgang, terwijl die vooruitgang veelmeer in historisch-functioneel verband stond met 1795 dan met 1813. De legende dat onze politieke strijd ging tussen voor- en tegenstanders van Oranje, tussen nationaal- en fransgezinden heeft sterk ertoe bijgedragen om het historisch beeld te verwarren. Het jaar 1795 werpt een helder licht op de Oranjeliefde van de voorstanders en nationaalgezinden. Toen de Franse troepen naderden, trachtten de Hollandse regenten door onderhandelingen de oude constitutie, de standenstaat dus te redden. Toen de stadhouder angstig vroeg hoe het met hem stond, gaven ze te kennen dat hij van een mogelijk accoord was uitgesloten, dat bevorderde hun kansen, ‘elke voorslag te zijnen gunste zou moeilijkheden geven’Ga naar eind34) en als klap op de vuurpijl: de | |
[pagina 46]
| |
oorlog was toch immers alleen aan de stadhouder verklaard en niet aan de Staten van Holland! Dit waren de Staten van Holland die in 1787 waren gezuiverd en alleen uit Oranjeregenten bestonden. In niet-diplomatieke woorden gezegd, gaven ze hem te kennen: zie dat je wegkomt, je bent voor ons een belemmering. Een vernedering, erger dan de belediging in 1787 de prinses bij Gouda door de patriotten aangedaan. Inderdaad werd dat de directe aanleiding voor Oranje om te vluchten. Aanstonds daarop verboden dezelfde Staten van Holland het Oranjedragen en het openbare gebed voor de dynastie, alles in de ijdele hoop de franse onderhandelaars gunstig te stemmen. Het franse leger was niet zo gevaarlijk, maar de Republiek had geen morele samenhang meer. De Bataafse revolutie betekende dat het Nederlandse volk de mogelijkheid kreeg de nodige hervormingen door te voeren en onze achterstand op velerlei gebied in te halen. Dat startpunt voor een nieuw begin is er gekomen door Franse invloed. Hoe aantrekkelijk de veel verkondigde gedachte dat een industrieële revolutie wel zou brengen wat nu door een omwenteling geschiedde, ook zij, de actualiteit van de 20e eeuw weerlegt helaas deze evolutie-opvatting. Frankrijk behoedde ons voor excessen en revanchemaatregelen, want velen wilden wraak nemen voor de vervolgingen van 1787, en het bezorgde ons een ‘fluwelen’ revolutie. Wij hadden geluk dat onze politieke omkeer plaats vond na de val van de Jacobijnen en Sans-culotten en dat het Directoire niets zo zeer vreesde als een nieuwe terreur. Frankrijk bovendien stelde ons in staat door de staatsgreep van jan. 1798 de eenheid tot stand te brengen en de eerste grondwet. Geraakten wij, ook in binnenlandse zaken, niet in Frans vaarwater, werd onze nationale ontwikkeling niet stopgezet? In de geschriften van Colenbrander kan men deze toon voortdurend beluisteren, al blijft hij zich niet gelijk; de grondwet van 1798 noemt hij een copie van de Franse van 1795Ga naar eind35). Het moge paradoxaal klinken, een weg tot nationale hervormingen werd nu pas geopend. Gelukkig bezat ons land, voor het eerst in zijn geschiedenis, vrijheid van drukpers en openbaarheid van politieke vergaderingen. Op deze manier zijn wij in staat, o.a. in de Handelingen van de Nationaale Vergadering te lezen hoe men dacht en aanknoopte bij wat in de eerste revolutie op de burgervergaderingen was besproken, hoe de Amerikaanse en Franse instellingen werden gekritiseerd. We bezitten een uitstekend | |
[pagina 47]
| |
weekblad, lang onder het stof der archieven bedolven, De Democraten, geredigeerd door Ockerse en Konijnenburg, die later de grondwet van 1798 zullen ontwerpen. Boeiend omdat we zo de achtergrond van onze eerste constitutie leren kennen, zoals dat met The Federalist is ten aanzien van de Amerikaanse constitutie, origineel omdat geen groep in Amerika noch in Frankrijk zich de naam van democraten had gegeven.Ga naar eind36) Vanuit de Nederlandse historie en de korte ervaringen met het Amerikaanse en Franse experiment in democratie, trachtten de schrijvers zich een beeld te vormen hoe ons democratisch bestel eruit moest zien. Bouwers van theorieën!, heeft men wel eens smalend gezegd. Naar aanleiding van dit verwijt, geeft Thorbecke een uiteenzetting waarom ze inderdaad theorieën moesten gebruiken. ‘Theorie noemt men gemeenlijk een ander stelsel van regels of begrippen, dan hetgeen door de practijk tot hiertoe werd gevolgd. In dezen zin moest de omwenteling theorie invoeren; haar wezen bestond in het vervangen der oude door nieuwe, en dus nog onbeproefde, regels. Of waarheen zal men zich, wanneer het beginsel der praktijk slecht of uitgeput is, keeren dan tot het denken of de theorie? Eischen, dat de revolutie hare wetgeving ontleende van de ondervindingen, het ware eischen dat er geene revolutie plaats vond’.Ga naar eind37) Het blad De Democraten hield zich vooral bezig met het probleem hoe een nationale Nederlandse constitutie moest zijn, waarbij men de Amerikaanse grondwet en de Franse van 1795 aan kritisch onderzoek onderwierp. Zo schreef Ockerse een serie artikelen: ‘kan de Constitutie der Franschen van 1795 evenzo goed en heilzaam zijn voor de Betaafsche Republiek als voor de Fransche Natie?’ In de overigens nog steeds actuele vraag hoe de verhouding moet zijn tussen de wetgevende en de uitvoerende macht, tussen parlement en ministerie, week hij, gelijk in vele andere kwesties, af van de Franse grondwet. Een ministerieel systeem, waarbij het ministerie los staat van het parlement, bezat Frankrijk na 1795; een presidentieel stelsel waarbij de uitvoerende macht berust bij één man, direct door het volk gekozen, bezit Amerika sinds 1787; een parlementair systeem, waarbij de ministers afhankelijk zijn van het parlement, verdedigde reeds Ockerse. ‘Belangende de wederzijdsche betrekkingen tusschen de beide Hoogste Machten, vinden wij wederom een blinde navolging van de Fransche constitutie van 1795 niet alleen voor deze Republiek onnoodig en ongeschikt, maar zelfs min of meer gevaarlijk voor de vrijheid der Natie. | |
[pagina 48]
| |
Wij geven de voorkeur aan de aanstelling der Uitvoerende door de Wetgevende Macht, boven de samenstelling derselver door het volk (zoals in Amerika)’.Ga naar eind38) De moderaten en aristocratische patriotten die de meerderheid bezaten in de twee Nationale Vergaderingen, slaagden er niet in een grondwet met staatseenheid tot stand te brengen, en vergrootten daarmee de kans dat Frankrijk zich met interne zaken ging bemoeien. Want het Directoire had in de strijd tegen de Europese coalitie de hulp van slagvaardige staten nodig. In 1798 was het zover. Met Franse steun kwamen de democraten als Vreede, Fynje, Ockerse, Konijnenburg e.a. aan de macht, door de staatsgreep van 22 jan. 1798 en zij proclameerden de uniteit. Frankrijk wenste nu dat er snel gehandeld werd en had alvast aan de nieuwe gezant Delacroix een ontwerp van grondwet meegegeven dat gebaseerd was op de Franse constitutie van 1795. De grondwetcommissie-Ockerse zat nu wel lelijk in de klem. Moesten ze dat Franse ontwerp als leidraad nemen? De democraten immers waren met Franse steun aan de macht gekomen en de satellietverhouding was een politieke realiteit. Toch wist Ockerse in de belangrijke zaken de Nederlandse visie door te zetten en deze pil voor Delacroix te vergulden, in een brief van 5 maart 1798: ‘Wij hebben alle waardering voor de maker van dat (Franse) onwerp, dat volmaakt van opbouw is en doorwrocht, maar wij betreuren het dat, tengevolge van de omstandigheden, dit ontwerp ons pas ter handen werd gesteld, toen ons plan reeds aanzienlijk ver gevorderd was’.Ga naar eind39) De eerste grondwet werd dan ook een Nederlandse grondwet.Ga naar eind40) Wanneer in 1801 een einde komt aan de Bataafse revolutie, geschiedt dat eveneens door Franse inmenging en wel door Napoleon. Wanneer we de twee perioden van het tijdvak 1780-1801 overzien, zou men voor de eerste kunnen spreken van Nederlands-Franse en voor de tweede van Frans-Nederlandse betrekkingen. Beinvloeding door de ons omringende cultuurkring behoeft niet als een negatieve factor te worden gezien. Wat heeft het Nederlandse liberalisme niet te danken aan de Belgische en aan de Europese revoluties van 1848? Kan men de eerste Wereldoorlog, de Russische en Duitse revolutie wegdenken bij het tot stand komen van onze grondwet van 1917 en de daarop volgende hervormingen? | |
[pagina 51]
| |
C.H.E. de Wit (Oirsbeek) |
|