Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 158(2013)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 766] [p. 766] Blauwe hemel Kreek Daey Ouwens Als alles eens ophield... als iedereen, van wie ik uit plichtsbesef houd, plots zou sterven... als ik eindelijk eens alleen was... ‘Hoor je de bel niet?’ vraagt mevrouw Danie. ‘Waarom hoor je de bel niet?’ Ik ga naar de voordeur. Zonder me te haasten. Ik moet mezelf oppompen. Wat maakt het uit wat ik doe. Vraag me wat ik denk. * Gisteren viel plotseling het licht uit. Op de tast zocht ik naar een kaars. Lucifers. Mevrouw Danie kwam dicht bij me zitten. Omdat het licht niet terugkwam, en het kaarsvlammetje zo beefde, wilde ik zeggen dat ik niet gelukkig ben. Voordat ik een woord kon uitbrengen sprongen de lichten weer aan. We bleven daar zitten. Dicht bij elkaar. Deels uit eenzaamheid. Deels uit wellevendheid. Dat er geen hoop is. Is dat liefde? * Gisteren volgde ik u naar uw huis. Ik wachtte totdat u naar binnen was gegaan, ik wachtte daar een hele tijd, u stond voor het raam, u keek in mijn richting, maar u zag me niet. U zag alleen de straat. Mevrouw Danie schept soep op in borden. Heeft u ooit uw gezicht weerspiegeld gezien in een lepel? Zo'n vorm heeft toch bijna niemand! [pagina 767] [p. 767] * Dat het verkeerde geluk voorbijkomt, Larissa. Het geluk, dat niets waard is in de ogen van anderen. Zich mooi aankleden, zichzelf vermaken, dat zijn aardigheden. Jezelf handhaven in een verkeerd geluk, daar tellen andere dingen. Twee weken na de dood van het kind ging ik voor het eerst naar een bordeel. Het was een warme dag. Ik werd naar het park toe getrokken. Ik ging met mijn gezicht in het gras liggen, ik wilde daar zo verschrikkelijk graag onverschillig blijven liggen, maar alles in mij was in beweging. Ik dacht aan de vrouw, met wie ik was. Ik wilde in slaap vallen op haar buik, maar daarvoor was geen tijd. * Twee bevroren meeuwen buiten op het terras. Twee levende wezens. Tweemaal ik! * Klik. We draaien. We vallen. We vallen. We zitten. We kijken. Omdat we het nooit eens worden over de mensen buiten, zijn we opgehouden met gissen. Of ze in een vierkant lopen, of in een cirkel, je kent ze niet. En wat zie je helemaal, als je naar ze kijkt? Dat ze soms voorbijkomen alsof ze pijn hebben, dat heeft met hun voeten niets te maken. Het heeft zelfs met hen niets te maken. Gisteren zag ik een dode krab. Hij lag op zijn rug, zo teer en zo bleek, dat ik in tranen uitbarstte. De krab ontroerde mij, Larissa. Alles ontroert mij. De scheve pannen op het dak. Het kinderspeldje in de haren van mevrouw Danie. Ik zit tot aan mijn strot vol met ontroering. Ik zou iets anders willen voelen! [pagina 768] [p. 768] * Er zijn dagen, Larissa, waarop het licht geen enkele rol speelt. Dan weet je niet waar je het zoeken moet. Dan is de adem zwaar in je mond. Dan overvalt je een dwangmatige behoefte alles wat je ziet te tellen. De stenen op het terras. De uitgebloeide anemonen. De strepen op het behang. Mijn mama telde de luizen op mijn hoofd. Bij de grote luizen kraakte de dood. Bij de kleine bleef hij stom. Ze telde alleen de luizen die kraakten. Vanochtend mevrouw Danie, die zei: ‘Wat had je nu weer vannacht?’ Ik schoof mijn stoel naar voren, ik zei: ‘Niets. Ik had niets. Gewoon een beetje onrustig.’ Het is niets bijzonders, Larissa, dat we samen naar buiten kijken. Ook naar de deur of de vloer kijken we tegelijk. Of ik naar mijn vingers, en mevrouw Danie naar het raam. Als je elkaar voortdurend aankijkt word je moe. ‘Je moet gewoon iets leuks gaan doen’, zegt ze. ‘Straks. Als het lente is.’ De zon maakt strepen op de muur. Als hij het bovenste gedeelte raakt is het wham! 10 uur. Bij het bereiken van de deur zal het gauw donker zijn. * De dood in de zon als meisje. * De pijn. Meneer en mevrouw Danie gaan naast elkaar liggen in bed. Ze kijken in het donker. Het donker vertoont zo lang ze kijken een stille pijn. Dat is de pijn van binnen. De pijn ligt in het midden van het bed, niet aan de rand. De pijn heeft zo veel kleren aan, dat hij over de stoel hangt. De pijn is naakt. Houdt de kleren in zijn handen. Het zijn de kleren van het kind. [pagina 769] [p. 769] * Er is een deur, waar de hemel je blik afsluit. Daar is een leegheid, die dagelijks opstijgt. Die met de blik vooruit voor je eigen hoofd het huis binnengaat. En in het huis blijft. Totdat er tussen deur en deur weer een dag voorbij is. In de naam van de herinnering. In de naam van alles, wat verloren is. Vader moeder kind amen. Twee bomen groeien in elkaar, en één boom staat alleen. In de stilte en de kou maakt mevrouw Danie een tuin. * Pas op met liefde. Ze bloedt! * Klik. We draaien. We vallen. We staan op. We zijn samen. Soms zeg ik: ‘Neem mij niet kwalijk!’ Na een paar minuten zeg ik: ‘Neem mij niet kwalijk...’ We eten. We zitten. We slapen. Mevrouw Danie gaat het eerst naar boven. De trap kraakt onder haar stappen. Ik doe het licht uit. Ik ga terug naar mijn kamer. Ik ga langzaam, om de dingen in mijn hoofd niet door elkaar te halen. Vorige Volgende