En dan begint het. Men pakt Drummonds Handbook en bladert wat. Leestijd was er immers niet geweest.
‘Goed’, zei ze. ‘Misschien kunnen we dan beginnen met de maanden van het jaar.’
‘De lente is laat’, zei ik. ‘Eigenlijk is ze er nog steeds niet.’
Maar het was dan ook nog geen mei.
Was óók weer zo.
‘Welnu. Januari is balul in het Volapük, telul is februari, en dan zo verder: kilul, folul, lulul...’
‘En dat is mei? Lulul?’
‘Dat staat hier wel’, zei ze. ‘Klinkt een beetje wonderlijk.’
‘Weet jij eigenlijk iets van Volapük?’ vroeg ik. Dat bleek niet het geval. Ze was meer geïnteresseerd in de propaganda van deze - as we speak, zo te zeggen - stervende wereldtaal: ‘Alleen maar gekken. Uitvinder Schleyer, een Duitse priester, was zelf al een idioot.’
Moest ik toch eens horen wat een rare clubjes om dat Volapük heen draaiden. Een klein universum.
‘En al die conventies, conferenties en symposia!’
Ze vertelde over een krant in het Volapük uitgebracht, Volapükabled. Over de eerste Volapükconventie in Friedrichshafen (1884), de tweede in 1887 te München, waar de Kadem bevünetik volapüka (‘Internationale Volapük-Academie’) werd opgericht. Toen werd er nog Duits gesproken. Tijdens de derde conventie, die in augustus 1889 werd gehouden, was de voertaal Volapük. Het werd zelfs gesproken door de obers. Volapükschepper Schleyer eiste het alleenrecht op om nieuwe woorden aan het Volapük toe te voegen.
‘Dat gaf natuurlijk schisma's in de Volapükbeweging, die inmiddels was ontstaan. Niet alleen stapten vele mensen over op Esperanto, maar ook begonnen velen de taal op eigen houtje te hervormen. Zo ontstonden zelfstandige dialecten, de zogenaamde Volapükiden. Ik noem Nal Bino, Speli en Language Universelle uit 1886. Balta, Bopal en Nuvo-Volapük uit 1887, Spokil van 1890, Dil en Anti-Volapük uit 1893, Veltparl (1896), Dilpok (1898). En natuurlijk het Idiom Neutral van de Petersburgse ingenieur Waldemar Rosenberger, de directeur van de Kadem bevünetik volapüka. Hij verving vrijwel de gehele woordenschat door woorden die meer leken op de West-Europese talen en paste ook de grammatica aan. Maar veel helpen deed het niet. Mag ik ook niet vergeten: het Latino sine Flexione van de Italiaanse wiskundige Giuseppe Peano...’
Hier kreeg ik er een woordje tussen: ‘Nog wijn?’
Dat sloeg ze niet af. Ik schonk het zwijgend in, zij nam het zwijgend aan.
‘Soms praat ik veel’, zei ze.
‘Dat overkomt mij ook...’