Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 158(2013)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Heer van overleving Atte Jongstra [bij de zwijnenkop] Zwijn, niet der jacht ontkomen. Inborstelijk uitgehijgd naar lucht en aan mijn muur beland. Ik was het die oog in oog met U stond. Sneeuw, U weet het nog. Hele huisgezin erbij, getuige vrouw en biggen. U had geen kans, 't was pijnlijk. Heb U uit Uw eigen midden weggeschoten. Nu hangt precies in 't midden van mijn huis in 't balkenkruis wat er van U rest. Ik was het - niemand anders - die U aan de houten plank te spijkeren wist. Ik was het, Zwijn! Peper, tijm, goede vette boter om te braden. Zout. Heb Uw corpus opgevreten, Uw achterkant verdwenen, menselijk toch? Dat wij onze buit verorberen weten. Over zwijnenruggen heen. Wij weten waar wij moeten gaan. [pagina 53] [p. 53] [bij de lege leren jas] En dat U, Zwijn! Dat U, Here, onze noodzaak kent. Dat wij over lijken moeten, om niet ons eigen corpus hoeven over klimmen. Elk maal als ik naar het Hout, het Hout van balken kijk dat mij van de hemel scheidt denk ik: dat U daar in die witte wereld de wegen van mijn jacht te kruisen dacht... Dank! Aan U het offer, ten bate van mijn overleving. U moest eraan. Wat er zonder U van mij geworden was? Een lege jas. Kijk weer omhoog. Uw Zwijnenkop. Och, Heer van overleving! [pagina 54] [p. 54] [pagina 55] [p. 55] [pagina 56] [p. 56] [pagina 57] [p. 57] [pagina 58] [p. 58] [pagina 59] [p. 59] [pagina 60] [p. 60] [pagina 61] [p. 61] [pagina 62] [p. 62] [pagina 63] [p. 63] [pagina 64] [p. 64] [pagina 65] [p. 65] [pagina 66] [p. 66] [pagina 67] [p. 67] [pagina 68] [p. 68] Vorige Volgende