als zoo menigmaal, / Van verre uit u de rust reeds tegen.’
Ik keek naar mijn boeken. ‘Homerus stijgt den grafkuil uit, dan dondert Augustinus' taal, dan klinkt eens Vondels harpakkoord, den weêrgalm geeft mij Bilderdijk.’
Hasebroek mag dan dominee zijn geweest, en veel eerder zijn geboren, deze boeken heb ik toevallig óók in huis en ik hoorde ze wel degelijk. Maar zonder vooralsnog weer los te kunnen gaan als vroeger. Voorlopig voelde ik alleen hoe ‘schoorsteen- en wereldbrand opgingen in de rook van zware sigaretten’ (dixit Jan Eijkelboom, 1926-2008).
Geen productie nog.
Ik draaide me om en tuurde over Osdorps park, daar staat mijn nieuwe woning aan. ‘Boomtakken voor het raam kropen er heen en weer, met groene bladen. Mijn oogen zagen verwonderd naar 't buitenlicht, maar zonder 't weten wat of hun licht oppervlak trof.’ Schreef Herman Gorter (1864-1927), in de tijd dat Osdorp nog een dorpje was. Een fijne rijmer, Herman. Wat of, trof. Werken, zerken. Ik zat intussen maar steeds nog ongerijmd achter mijn werktafel. Recht voor mij de Belmag-hoogtezon uit Zwitserland die ik tot bureaulamp verbouwde - genoemde Eijkelboom had de lamp van de dichter P.C. Boutens (1870-1943) voor zich op de tafel staan. Weet niet of dat zo veel werkzamer was geweest.
Gek misschien, maar ineens moest ik aan Elma van Haren denken, mijn mederedacteur bij DW B (dus misschien ook weer niet zo gek). Aan haar vers ‘De klacht over het schrijven’. Daarin staat opgesomd wat men als pas verhuisde burger eerst moet doen, voor men aan de dichterij kan raken. Stofzuigen (overal in mijn huis nog bouwstof), verhuisberichten schrijven, belastingaanslagen voldoen, mij als afnemer aanmelden in verband met water, gas en licht. Ik voelde onrust, maar Elma biedt een wondermiddel aan: ‘Eerst schrijft men zichzelf blauwe parels van rust toe in de buikholte, vervolgens sluit men het parelmoeren bestand met de milt.’ Advies gevolgd. Werkzaam. Ik zat er weer helemaal bij als Albert Verwey (1865-1937):
Mijn kin is in 't hand-zachte en de elleboog
Staat, en, met de ‘andere’ arm op tafel. 'k Schrijf.
'k Zit voet om voet; 'k rol 't warm-doorvoede lijf
Lekker in loek; 'k heb 'n lachje in ellik oog.
't Is dat hierbinn' 't kacheltje gloeit en 'k droog
Zit en hoog zie laag doof-blinkige en drijf-
Natte weg gaan, en schuin-stralig geklijf
Van reeg wijd vóór mijn ruit, glazen en hoog.