Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 158
(2013)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
De plekTijdens de herfstmaanden van 2011, toen Occupy Amsterdam ontstond uit een tentenkamp op het Beursplein 5, waren er op het plein twee polyester plaskruisen om de blaas te legen, naast een aantal mobiele toiletten. Eerst nog betaald uit gezamenlijke middelen, later voorzien door de gemeente, wat een slimme zet bleek, want daarmee verwierf het gemeentebestuur al snel een zekere invloed binnen het protestkamp - dat uiteindelijk zonder noemenswaardige politie-inzet, als gevolg van een slimme verdeel-en-heersburgemeester, zou worden opgedoekt. Wie het plaskruis betrad, had staande op een van de vier voetsteunen, de keuze uit vier uitzichten naar de respectieve windrichtingen. Naar het oosten toe was dat de effectenbeurs gelegen aan Beursplein 5, waar een lichtkrant de dalende koersen van die dag aangaf, zoals een monitor de laatste uren van een hartpatiënt weergeeft. Richting het noorden bestond het zicht uit het oude beursgebouw, ontworpen door Berlage, waar de poort naar de betaalde toiletten (50 cent) al in de eerste protestdagen op slot was gegaan. In het zuiden lag het consumentenwalhalla De Bijenkorf, op de plek waar ooit ook een beursgebouw stond, die weer de opvolger was van de oudste beurs ter wereld, die in 1609 aan de Rokinzijde van de Dam werd neergezet, een staaltje van wat toen nog geen VOC-mentaliteit werd genoemd. Naar het westen lag het Damrak, met daaraan een C&A plus bovenliggende broedplaats van de creative industry, souvenirwinkels, tourist traps en een Albert Heijn To Go - het | |
[pagina 52]
| |
beste wat Amsterdam na ruim vierhonderd jaar kapitalisme haar toeristen te bieden heeft. Erg lang duurt een plaskruisuitzicht doorgaans niet, omdat de menselijke blaas nu eenmaal binnen afzienbare tijd wordt geleegd, en omdat de geur die van de mobiele urinoirunits opstijgt niet aanzet tot panoramisch verwijlen. Maar wie op Occupy Amsterdam toch even de tijd nam te reflecteren over de gedane zaken, kreeg inzicht in de diepere betekenis van deze plaskruisen. Ze stonden ergens voor. Ze voerden het centrale, contra-intuïtieve en juist daarom briljante concept van de onzichtbare hand voor ogen. | |
De vrije handHet is de hand die, zoals Adam Smith in 1776 in The Wealth of Nations stelde, in werking wordt gezet door de ondernemer die uit is op eigenbelang en eigen profijt - en daarmee indirect, als het ware onzichtbaar, de welvaart en het welzijn van de samenleving bevordert. Door zijn (of, waarom niet: haar) urine wilskrachtig, goed geluimd en niet zonder opluchting in de daartoe verkozen trechter te laten druppelen dan wel klateren, laten bankier, fabriekseigenaar en projectontwikkelaar het water rijkelijk over de droge akkers van de gemeenschap vloeien. Het is een voortzetting van het ideeëngoed van Bernard de Mandeville, geboren Rotterdammer, die in zijn De fabel van de bijen (1714) de door sommigen als cynisch betitelde slogan Private Vices - Public Benefits huldigde. De these van Adam Smith (die de ideeën van De Mandeville zei te verafschuwen) is daar een mildere variant van. Het hele idee is modern, namelijk postchristelijk; de aloude doodzonde van de hebzucht wordt in een verkapte deugd veranderd. Tegelijk grijpt Smith qua terminologie terug op het verworpen christelijke gedachtegoed, door juist het beeld van de onzichtbare hand te gebruiken, die in de scholastiek van Thomas van Aquino de manus gubernatoris heette, de hand van God. Vanzelfsprekend is die onzichtbare hand van Smith evenzeer een theologisch concept, in de zin dat de overtuiging dat de vrije markt de best denkbare financiële en sociale orde schept, nogal een sterk geloof impliceert. De Duitse cultuurfilosoof Joseph Vogl heeft dit, naar Leibniz, de Oikodicee van de economie genoemd: de systematische verdediging van de vrijemarkteconomie ten opzichte van alles wat deze theorie weerspreekt. Vrijemarkteconomen hebben keer op keer geconcludeerd dat we in de beste van alle mogelijke werelden leven; de vrijheid om voor een dagloon op het Plein van het Volk in Shanghai een Iced Skinny Flavored Latte te bestellen bij een van de tien Starbucks - zie daar de door de markt voortgebracht spontane ordening. | |
VerpauperingIn het victoriaanse Engeland van de negentiende eeuw werden Smiths ideeën voor het eerst in de praktijk gebracht. Laissez faire werd het motto | |
[pagina 53]
| |
- een Franse term die evenzeer als de onzichtbare hand een zeker religieus aura heeft. De armenzorg werd afgeschaft en werkeloze arbeiders werden voortaan opgesloten in het werkhuis op een dieet van water en brood. Ook boeren werden onderworpen aan de shocktherapie van de markt, omdat goedkoop graan voortaan uit het buitenland kwam. Het leidde tot verregaande verpaupering van het platteland en grootschalige emigratie naar het echte beloofde land, de Verenigde Staten van Amerika. De onzichtbare hand duwde de arme Britten een handje in de goede richting, als een vader die zijn kind het ziekenhuis in mept. Na de sociale strijd aan het einde van de negentiende eeuw en na twee wereldoorlogen waarin ook de middenklasse aan den lijve had ondervonden wat ontbering en armoede betekenden, was Smith noch zijn begrip van de onzichtbare hand bijzonder populair onder beleidsmakers. Tot het einde van de jaren 1970, toen als gevolg van de haperende economie neoliberale politici als Ronald Reagan en Margaret Thatcher opnieuw het vrijemarktdenken omarmden, dat indertijd onder anderen door de econoom Milton Friedman werd gepropageerd. Friedman had een broertje dood aan overheidstoezicht. Farmaceutische bedrijven, gaf Friedman als voorbeeld, konden best zonder onafhankelijke controle-instanties. De pillendraaiers zouden er niet over peinzen gevaarlijke of schadelijke geneesmiddelen te produceren, want dan zouden ze onmiddellijk veel klanten verliezen. Ook geloofde Friedman, net als zijn hedendaagse discipelen binnen de VVD, niet bepaald in het nut van subsidies. De vrije markt zou immers vanzelf zorgen voor voldoende aanbod als er vraag was naar een bepaald product. Neem het Nationale Park, dat van Yellowstone bijvoorbeeld, dat kon beter worden afgeschaft, want mocht er publiek bestaan dat zulke activiteiten wilde betalen, dan zou er snel genoeg een aanbieder opstaan om een dergelijk stukje natuurschoon aan te bieden. Als een plaskruis dat je even op een plein zet. Friedman, die in 1976 de Nobelprijs voor Economie had gekregen, publiceerde in 1980 samen met zijn vrouw Rose het bekende Free To Choose, dat verscheen als boek én als televisieserie. Het was een pleidooi voor belastingverlaging en inperking van overheidstaken, onder het mom van stoer individualisme. Friedman, de ‘prediker van de vrijemarkt’, aldus John Cassidy in Wat als de markt faalt? (2010), interpreteerde het concept ‘onzichtbare hand’ veel ruimer dan de Schotse filosoof en zijn liberale navolgers dat zelf deden. Smith vond het bijvoorbeeld nog evident dat de overheid de financiële markten diende te controleren en waar nodig aan banden moest leggen. Friedman dacht daar anders over. Hij stond aan de wieg van de derivatenhandel, die in eerste instantie een alternatief was voor streng toezicht op de deviezenhandel; handelaren konden zich namelijk met deze afgeleide financiële ‘producten’ (derivaten) verzekeren tegen toekomstige schommelingen van de koersen. Of ermee gaan speculeren. | |
[pagina 54]
| |
Bedroeg de totale markt voor financiële derivaten in 1971 nog een paar miljard, rond de eeuwwisseling was dat al opgelopen tot zo'n 200 biljoen. Een lucratieve handel voor de betrokken banken, maar niet zonder gevaar, zo weten inmiddels ook de Nederlandse belastingbetalers. Sinds 1999, als gevolg van de opheffing van de Glass-Steagall Act (een wet die voortkwam uit de vorige mondiale crisis, die van 1929), hoefden banken hun particuliere tak, die van de spaarders, niet meer te scheiden voor hun ‘investeringstak’, die van de speculatie. Dat was er de oorzaak van dat toen het in 2007 en 2008 weer finaal uit de klauwen liep, de banken te groot waren geworden om om te vallen: too big to fail. Naast het potje plassen bleek geen optie meer voor reuzen die daardoor overstromingen zouden veroorzaken. Een dergelijke splitsing tussen verschillende takken van banken is in Nederland overigens nooit aan de orde geweest. Zodoende mocht ook hier de door bankiers geminachte overheid bijspringen om de banken te ‘redden’. Ongeveer twintig miljard euro kostte die redding in Nederland, waar eerst een deel van Fortis aan het giga-infuus moest, en later onder meer ING Bank en Aegon ‘steun’ kregen. Niet toevallig was dat precies het bedrag waarvoor in de jaren daarna bezuinigingen werden doorgevoerd op onder meer zorg, onderwijs, natuur en cultuur; deze publieke functies heetten opeens geldverslindend, te duur, en lagen in de woorden van de neoliberale minderheid aan het ‘subsidie-infuus’. Voortaan zouden ze met de tucht van de markt rekening moeten houden. Onderwijzers moesten prestatiebonussen krijgen, kunstenaars de markt op. De omgekeerde wereld: de financiële markten werden gesocialiseerd, de sociale gemeenschap geprivatiseerd. Ondertussen zien de meest weldenkende economen in dat die ‘onzichtbare hand’ vooral een hysterische hand is. Een heel los handje dus. Steeds waar een bepaalde deelmarkt lucratief blijkt, of dat nou complexe hypotheekobligaties zijn of de handel in tulpenbollen, stromen speculanten en avonturiers toe en ontstaat er een luchtbel of een blaas en als die knapt is er iemand die de troep moet opruimen. Zolang dat goed gaat, kunnen de verdedigers van de vrije markt de stabiliteit van het systeem loven. Zoals Alan Greenspan, discipel van Friedman en zowat twintig jaar president van de Amerikaanse Centrale Bank, die in 2007 bij het aanbreken van de financiële crisis stelde: ‘In veel opzichten bevestigt de duidelijke stabiliteit van onze wereldhandel en ons financiële stelsel opnieuw het eenvoudige beproefde beginsel dat Adam Smith in 1776 verkondigde.’ Quod non. Steeds duidelijker wordt wat de grote, verwoestende nadelen zijn van het geloof in De Hand Die Ons Stuurt. Een nogal blind en daardoor schadelijk geloof, waarin alle negatieve gevolgen onder de mat worden geschoven, of het nu gaat om armzalige werkomstandigheden voor een groot deel van de bevolking of de grootschalige vernietiging van het milieu; een vernietiging die oliebedrijven als Koch Industries door allerlei ‘denktanks’ op uiterst professionele wijze laten ontkennen. | |
[pagina 55]
| |
De staatMaar is de zichtbare hand, die van de staat dus, dan de oplossing? Tijdens Occupy waren de betogers daar veelal sceptisch over, en niet alleen omdat de overheid te veel aan de leiband van de financiële sector loopt, maar ook omdat er weinig heil werd verwacht van een door de staat georganiseerd en afgedwongen socialisme. Waren er op de eerste dag op het Beursplein nog vele partijvlaggen te zien, de weken daarna werden dergelijke politieke kleuren na een gezamenlijk besluit verbannen. De eurocrisis en de daaraan gekoppelde schuldencrisis die zich in 2011 en 2012 tijdens de Occupy-protesten ontrolden, leken bovendien te bevestigen dat ook staten hun zaken niet veel beter op orde hadden. Al is het de vraag of de scheiding tussen staat en particuliere sector, tussen de openbare, zichtbare en de onzichtbare hand überhaupt nog wel bestaat, omdat zowel de staat als de individuele burger in een zo grote mate afhankelijk zijn van wat er op de financiële, speculatieve markten gebeurt. In het geval van de burger is dat vaak een torenhoge hypotheek, of een aan inflatie onderhevig pensioen, in het geval van staten zijn dat de staatsschulden, die worden gefinancierd door obligaties uit te geven - die de laatste jaren en masse door de zelf met staatssteun geredde banken zijn opgekocht. Interessant in dezen is de casus Griekenland, de geliefde Europese zondebok. De leiders van dat land hebben eertijds gelogen om bij de economische Europese Unie te mogen horen, maar werden daarbij geholpen door de bankiers van Goldman Sachs (onder wie Mario Draghi, de huidige president van de Europese Centrale Bank), met schijnbaar medeweten van de Europese ministers van Financiën, zoals de huidige topman van ABN AMRO Gerrit Zalm. Het eerste Europese reddingsplan voor Griekenland uit 2010 diende niet in de laatste plaats om de West-Europese banken uit de brand te halen, die nogal wat Griekse schuldpapieren hebben geïnvesteerd. De eerbiedwaardige Josef Ackermann, voormalig directeur van de Deutsche Bank en inmiddels afgezet en vervolgd wegens meineed, schreef mee aan het reddingsplan. Griekse obligaties konden worden doorverkocht aan de Europese Centrale Bank. Opnieuw draait de belastingbetaler op voor de risicovolle beslissingen van banken die te groot waren om om te vallen. | |
DrekEen jaar na Occupy lijken we nog dieper dan ooit in de drek te staan, is er dan niets dat we van de hele geschiedenis hebben kunnen leren? Misschien is dit het moment om Slavoj Žižek aan te roepen, die het tijdens zijn bliksembezoek aan Occupy Amsterdam in november 2011 vond stinken, maar niet de moeite leek te nemen te achterhalen waar die stank vandaan kwam. Van Žižek is immers de bekende variant van de hegeliaanse Europese drie-eenheid, de Trinity of Toilet Bowls. De Sloveense wijsgeer pleegt graag het verschil tussen verschillende Europese levensbeschouwingen uit te leggen aan de hand van wc's. Hij onderscheidt (no | |
[pagina 56]
| |
pun intended) drie soorten sanitaire oplossingen. Als eerste: de Duitse toiletpot, waar de fecaliën eerst op een soort plateau komen te liggen, en vervolgens door het gat aan de voorkant van de pot verdwijnen. Ten tweede: het Franse toilet, waar de uitwerpselen rechtstreeks door het gat in de grond verdwijnen. Als laatste: de Angelsaksische wc, een soort synthese van deze twee, waar de shit eerst in ondiep water drijft en vervolgens wordt weggespoeld. Žižek zou, op dit moment van zijn lezing aangekomen, grijnzend slissen ‘If you don't believe me, go and look!’ Om vervolgens te stellen dat de drie soorten potten verbonden zijn met de volksculturen van de drie landen. Die is contemplatief en conservatief in Duitsland (de stront wordt bestudeerd), politiek en links in Frankrijk (radicaal, ‘als een guillotine’) en pragmatisch-liberaal in Engeland. Dit alles om zijn punt te maken dat niets in het leven zonder ideologie is, waarmee hij in de jaren 1990 stelling nam tegen de verkondiging van het einde van de geschiedenis en de grote verhalen. Want het probleem is vanzelfsprekend dat er ondertussen één enkel verhaal overbleef, dat van het economisch utilitarisme. Dat is immers de werkelijkheid ‘waar we nu eenmaal in leven’. Denk aan de uitspraak van voormalig GroenLinks-voorvrouw Jolande Sap, die, naar aanleiding van het uiteindelijke gesneefde Catshuisoverleg tussen PVV, VVD en CDA, stelde dat de financiële markten ervan zouden ‘opkikkeren’ als het kabinet viel. Maar het plaskruis? Ja, dat is een Nederlandse uitvinding die officieel Kros Urinoir heet - een innovatie van het bedrijf Patent 7000 uit het Achterhoekse Lochem. Had Žižek erop plaatsgenomen, dit polderurinoir, dan zou hij misschien het consensusmodel en de pragmatische overlegcultuur herkennen waarin deze uitvinding wortelt. Wilt u naar links kijken, naar rechts, naar het oosten of westen, het kan allemaal. Al is er natuurlijk ten slotte iemand die bepaalt waar dat ding moet staan. Op 15 oktober 2011 was de financieel specialist van de PvdA, de heer - inderdaad - Plasterk, een van de politici die, met hoed, voor de camera's poseerde op het Beursplein. Hij leek die eerste protestdag duidelijk afscheid te nemen van de neoliberale bekering die zijn eigen partij het afgelopen decennium had doorgemaakt. Maar politieke partijen moeten compromissen sluiten om te kunnen regeren; in de confrontatie met tegenspelers blijkt hoe diep overtuigingen zich in het partijorgaan hebben kunnen wortelen. De heren Blok en Rutte, de heren Dijselbloem en Samsom: ze zijn gezamenlijk op het Nederlandse plaskruis komen te staan. Occupy ging over het nadenken over en het bieden van een mondiaal alternatief, want dat er geen mogelijkheid wordt gezien aan de tucht van de markt te ontsnappen, dat is het allereerste, fundamentele probleem. In wankel evenwicht kan het Kros Urinoir aanzetten tot denken over een andere koers, een andere richting; zicht op een betere wereld met je voeten in de spreekwoordelijke nattigheid. En de onzichtbare hand, die bestaat niet. | |
[pagina 57]
| |
De kunstEn welke plek neemt ‘de kunst’ of ‘de literatuur’ op het plaskruis in? Arnoud van Adrichem geeft daar in de inleiding bij het hier samengebrachte dossier richting aan door zich hardop af te vragen: ‘Moeten kunstenaars zich mengen in het huidige maatschappelijke debat, of dienen zij zich juist verre te houden van het actuele gebeuren?’ En: ‘[Z]ijn kunstenaars eigenlijk nog wel bij machte om opiniërend naar buiten te treden en effectief richting te geven aan de discussies over de wereld van vandaag?’ Die vragen klinken mij iets te retorisch. Enerzijds kunnen kunstenaars zich niet verre houden van wat het heden of de actualiteit hun biedt, eenvoudigweg omdat de tijd waarin ze leven hun werk vormt tot wat het is, anderzijds is het nog maar de vraag of kunstenaars zich in het opinie-circus moeten of willen mengen. Dit soort vragen lijken me ná Occupy in zekere zin tot het verleden te behoren, niet alleen omdat ‘politieke kunst dood is’, zoals ik op een bijeenkomst in een groene legertent hoorde verkondigen, maar ook omdat de basisvoorwaarden om tot kunst te komen (van theatergezelschappen tot literaire tijdschriften) de laatste jaren zo snel en verregaand worden ondermijnd, dat elke beslissing die een kunstenaar maakt zich inmiddels afspeelt binnen dat zogeheten ‘maatschappelijke debat’. Het gaat al lang niet meer om vrijblijvende opinies, maar om overtuigingen die in de vorm van een weerstand en/of gemeenschap dienen te worden gegoten, dit om stand te houden tegen de neoliberale vervlakking die tot in het DNA van onze cultuur (dus niet alleen van de economie) is doorgedrongen; in het onderwijs, de wetenschap, de gezondheidszorg: overal is het moeilijk op een andere manier rekenschap te geven dan met botte cijfers. Natuurlijk wil een kunstenaar, zoals wellicht iedere burger, de tijd waarin hij leeft begrijpen - en wil hij een politiek inzicht ontwikkelen dat verder gaat dan het invullen van de stemwijzer. Teksten als mijn eigen Plaskruistekst hier zijn daar een bijdrage aan en vormen hopelijk een aanzet om verder na te denken, te discussiëren en - dat vooral - nieuwe initiatieven te ontplooien. Recent las ik het boek Schuld (2012) van David Graeber: een antropologisch geïnspireerde geschiedenis van de geldeconomie. Het werk scherpte mijn denken over wat marxisten de onderbouw van onze cultuur noemen en leerde me bijvoorbeeld dat de veronderstelling (zoals die in de inleiding bij het dossier te lezen viel) dat we veel aan het kapitalisme te danken hebben, al door en door ideologisch is. In deze zin wordt namelijk een (maatschappelijke) schuld opgenomen - precies de schuld, die ook gedefinieerd kan worden als de acceptatie van een aangebrachte ongelijkheid, die aan de basis ligt van een markteconomie. In Schuld draait Graeber de gebruikelijke redenering dat het kapitalisme een religie is om: de kernconcepten van de monotheïstische religies, termen als zonde, schuld en vrijheid, gaan volgens Graeber juist terug op de schuldeconomie die in de duizend jaar voorafgaand aan de | |
[pagina 58]
| |
christelijke jaartelling wortelschoot. Graeber beschouwt de vrije markt niet als een natuurlijk gegeven, maar als iets dat veelal door de heersers, de staat dus, werd opgelegd, waarbij onderdanen met grote schulden werden gerekruteerd voor mondiale veroveringstochten waarbij opnieuw duizenden schuldenaren werden gemaakt. Het is de kern van zijn betoog: als een morele of gemeenschappelijke band eenmaal is teruggebracht tot een louter financiële, een ‘schuld’, komt de moraal buitenspel te staan, en gaat het, zoals in het huidige Europese crisisdebat, nog maar om één ding: dat men zijn tegoeden terugbetaalt. Graeber is niet de eerste de beste: een vooraanstaand wetenschapper én een van de mensen die aan de basis lag van Occupy Wall Street; het schijnt dat hij de bedenker is van de slogan ‘Wij zijn de 99 procent’. Zonder Graeber zou er geen Occupy zijn geweest, maar het tegendeel is ook waar: zijn radicale studie zou niet wereldwijd worden gelezen - in het Nederlands verscheen het boek nota bene bij uitgever Business Contact - zonder de opening in het gemeenschappelijke denken dat Occupy bood. En wat het geheel dus leert is dat waarheidsvinding of opinievorming alleen niet genoeg is: dat het nodig is te leven wat je preekt. In mijn dromen is dat een juiste definitie van het begrip kunstenaar. David Graeber laat zich, zowel in Occupy als in Schuld, kennen als een denker ‘links van links’, die de staat niet als neutrale factor beschouwt maar als het instrument van de huidige kapitalistische wereldorde, wat hij gemeen heeft met radicale denkers als Alain Badiou en - in Nederland - de jonge filosoof Joost de Bloois, die tijdens de druilerige Hollandse lente in 2011 van protesten tegen de draconische kunstbezuinigingen opmerkte dat wie de waarde van kunst en cultuur verdedigt door middel van een ‘Schreeuw om cultuur’, vergeet dat de huidige neoliberale machthebbers dergelijke waarden niet erkennen. Hij had gelijk. Nu de huidige coalitie van PvdA en VVD gevormd is, mag het dan ook niet verbazen dat er niet wordt getornd aan de afbraak die de Nederlandse kunsten de komende jaren zullen ondergaan. En met Bart de Wever die zich opwarmt om in Antwerpen de bakens te gaan verzetten, kan Vlaanderen snel het noordelijke afbraakbeleid volgen. Occupy was een poging om te ontsnappen aan de status-quo van marktwerking, groeidenken en schuldangst. Het utopische vergezicht dat de beweging bood, geworteld in de zompige bodem van de praktijk, was sturend voor een generatie, ook voor de kunstenaars die daar deel van uitmaakten of er getuige van waren. Daar werd autonomie in praktijk gebracht, en, dat moet ook worden gezegd, daar stuitte zij ook op haar grenzen, een reden om de staat niet meteen te verketteren, al was het maar omdat wij haar mede zouden kunnen en moeten vormgeven. Politiek is net zomin als kunst een invullingoefening waar na vier jaar uiteindelijk de meeste stemmen gelden. Het gaat om de wil en het blijvende geloof structuren om te buigen en de strijd aan te gaan. Dit is de tijd waarin we leren buiten de pot te plassen. En niet bang zijn voor de stank. |
|