me in sneltreinvaart naar het centrum. Villawijken, glimpen van de woestijn, overhangende tuinen, de Citadel, moskeeën, nog meer moskeeën, en appartementsgebouwen waar een meelijwekkende, laffe wittint overheen hangt, schieten voorbij en dan ineens beland ik in het centrum, niet ver van het Tahrirplein. Wanneer ik uit de taxi stap, ruik ik Caïro. Een mengeling van de wufte geur van appelbloesem uit waterpijpen, Alexandrijnse koffie en stof. Van millennia aan stof, neergedaald in de kieren en gaten van deze stad. In een hoekje van de straat kraakt iemand pompoenpitten. Onophoudelijk.
Bij mijn eerste bezoek had ik het gevoel dat deze stad een deel van mijn ziel confisqueerde om het nooit meer terug te geven. Bij mijn tweede bezoek kreeg ik het gevoel dat een deel van mijn ziel teruggegeven werd, maar niet zoals ik het gekend had. Met meer dan twintig miljoen inwoners - wellicht meer, in Caïro is statistiek een vorm van waarzeggen - uit alle lagen van de samenleving en van verschillende geloofsgezindten en etniciteiten samengepropt in een dampende bijenkorf, is deze stad een paradijs voor de antropoloog, de flaneur en het individu dat op de vlucht is voor zichzelf. Caïro voert onophoudelijk verdwijntrucs uit. Als ik de straat opga, voel ik dat ik langzaam de avond inloop, dat ik mijn eigen Caïro aan het uitsnijden ben, en nog voordat ik het goed en wel besef, ben ik al vergeten dat ik gisteren in een stad was waar afspraken, deadlines, kopjes koffie, besprekingen en verplichtingen wel telden. Dat is hier allemaal niet belangrijk. Enkele Egyptische ponden volstaan om te verdwijnen. De landerigheid waarmee de mensen over de avenues lopen, langs de tot de nok gevulde kledingwinkels, is de landerigheid van het platteland. Caïro is groots en tegelijk verpletterend provinciaals in haar gang. Plannen kunnen op de lange baan worden geschoven. Ik heb maar één vraag wanneer ik Egyptische vrienden en collega's, zoals de begenadigde schrijfster Mansoura Ez-Eldin, ontmoet:
‘Hoe doe je het?’
‘Wat?’
‘Schrijven. Hoe kan je in die heksenketel schrijven. Zoveel drukte. Zoveel mensen. En dan die claxons de hele tijd. Hoe houd je je zenuwen in bedwang?’ Mansoura boog naar me over. We zaten aan de ontbijttafel.
‘'s Nachts. 's Nachts schrijf ik. Waar bij anderen de dromen komen, komen bij mij de verhalen. Dan beginnen de doden tot me te spreken.’
Is het geheim van Caïro dat de doden de levenden van energie voorzien? Dat er een tweede stad is die zijn onbedwingbare drang om te zijn laat voelen in die werkelijke stad?
Als stad benadert Caïro het dichtst de magische verschijning van de Aleph uit het gelijknamige verhaal van Jorge Luis Borges, dat magische