[Tijdschriften, vervolg]
lytische inzichten, de zelfgenoegzaamheid van ‘de humanistische liberale ideologie’ aanvecht. Waar het liberale begrip ‘tolerantie’ uitgaat van een onderscheid tussen particuliere verschillen (die getolereerd kunnen worden) en universele (dat wil zeggen liberale) gedeelde waarden, heeft het begrip ‘tolerantie’ volgens Vande Veire pas zin ‘met betrekking tot iets wat als intolerabel wordt ervaren’.
In de rubriek ‘Postbus 245’ laait de eeuwig onbevredigende discussie over engagement in de kunst nog eens op. Guy Redig, kabinetschef Jeugd, Cultuur en Participatie, reageert vrolijk geprikkeld op een pleidooi van Stefan Hertmans (in het vorige Yang-nummer) voor meer artistieke dissidentie tegen de conformistische en vervlakkende ‘pseudo-progressieve kunst’. Dat het tussen beide heren niet tot een echt gesprek komt, heeft wellicht veel te maken met de impasse die Jean-Paul Curnier beschrijft: wat hij de ‘officiële democratische kunst’ noemt - de tegenhanger van de officiële kunst in dictatoriale regimes - dient in de eerste plaats om de geproclameerde vrijheid in het liberale regime te demonstreren. Schijnbaar kritische of transgressieve kunst houdt niet veel meer in dan een steriele poging om de avant-gardistische dynamiek van weleer te doen herleven. Hertmans staat in dit doemscenario voor de kunstenaar/filosoof die zich niet bij deze impasse wil neerleggen; Redig vertolkt de stem van een kunstregime waarvoor deze impasse officieel niet bestaat.
Sven Vitse