Hugo Bousset
Moge dit werkje de jonge Vlamingen aanzetten wat meer Vlaamsche boeken te lezen!
Bovenstaande titel staat op het einde van het voorwoord van het werk De Vlaamsche Taalstrijd (1896) van een zekere A. Henot. Soms denk ik: heb ik ooit wat anders gedaan, als docent, criticus en essayist? Heb ik er niet steeds naar verlangd dat de student of de lezer zijn lokaal of kamer zou buitenstormen om het boek te kopen dat ik heb besproken? Natuurlijk moet je af en toe ook vertellen welke (overroepen) romans je niet goed vindt, als een soort negenproef, maar toch...
Wat is het boek dat die lees- en spreek- en schrijf drift heeft ontstoken (of aan de oppervlakte gebracht)? De verzameling Haspengouwsche Vertelsels van diezelfde A. Henot. Ik was nog een kind en kreeg er maar niet genoeg van. In Vlaamse sprookjes (1995) heeft Geert van Istendael er eentje geselecteerd.
In de eerste jaren van de humaniora - er bestond niet veel jeugdliteratuur in de jaren 1950 - las ik meteen boeken uit de hele Nederlandstalige en wereldliteratuur, elke dag urenlang: Tolstoj, Dostojevski, Strindberg, Zola, Teirlinck, Streuvels, Buysse, en vooral Gilliams. En iets later De zwarte keizer (1958) van Hugo Claus - ik was toen zestien jaar. En alle andere ook (bij wijze van spreken), zeker na de uppercut van Het boek Alfa van Ivo Michiels in 1963.
Maar eerst dus die (toen, voor mij) magische, wonderlijke sprookjes van A. Henot. Die Henot is mijn grootoom van moederskant. Hij heet eigenlijk Herman Henot (Overhespen, 1863 - Tervuren, 1927), was schoolhoofd in Tienen en reisde Vlaanderen af om sprookjes, sagen en vertellingen op te tekenen voor ze definitief verloren zouden gaan. Hij behoorde tot de onderwijzerscultuur, die de brug moest slaan tussen een analfabeet Vlaanderen en Van Nu en Straks, en zelfs 1893 voorbij: pas in 1930 werd de Gentse universiteit vernederlandst (na een ‘Duits’ intermezzo in 1916, met Paul van Ostaijen als student).