[Tijdschriften, vervolg]
sen werkelijkheid en fictie aftast. Even singulier en dus volstrekt anders is de stijl van Koeppen. De woeste gedachtestroom in Angst (1974) is zonder meer indrukwekkend: de oude man Kaplan leeft in doodsangst in een ‘wegwerpmaatschappij’ die ten onder gaat aan oorlog en aan ‘de voortdurende verkrachting van het leven’. Het verhaal is een hard inslaande clusterbom van angstige gedachten en vernietigende uithalen die, aldus Vogelaar, ‘meer om de beweegreden’ van de verteller ‘dan om het doel gaat’. Geen realistische schets, geen moraliserende beoordeling, wel scherpe sneren naar de burgers die er vrede mee hebben dat hun belastinggeld ‘in napalmrook’ opgaat, en naar diegenen die alles in het werk stellen om ‘de onteigening van het geroofde nog een beetje op te schorten’.
Helemaal anders van toon en opbouw maar even fascinerend is het verhaal ‘Een begin een einde’, gesitueerd in Duitsland kort na de machtsovername door Hitler. De vader en grootvader van de verteller, beiden trotse officieren uit het Duitse leger, verwelkomen de nieuwe machthebber als de ‘heiland’ die de keizerlijke traditie zal herstellen, maar raken al spoedig ontgoocheld. Ondertussen laakt de verteller de arbeidstoestanden op het familielandgoed in een artikel in de communistische partijkrant, Rote Fahne. In elk verhaal hanteert Koeppen een aparte stijl, maar steeds houdt hij zijn lezer aan het blad vastgezogen. Zuigplekken hou je er niet aan over, enkel een nauwelijks zichtbare grimas. Genoeg om de Raster-lezer te herkennen.
Sven Vitse