[Tijdschriften, vervolg]
Nog in dit dossier breidt Odile Heynders haar ‘op correspondenties gerichte leesmethode’ uit naar de middeleeuwse literatuur, door de poëzie van Emily Dickinson in de context van Hadewijch te plaatsen. Het verschil tussen de historische en de moderne letterkunde lijkt niet te spelen. Heynders leest Hadewijch zoals ze Dickinson leest, en concludeert dat beide vrouwen - in een totaal verschillende context - met een soortgelijk poëtisch probleem kampen: de worsteling met het dichterlijke talent en met de taal noopt tot een leven van eenzaamheid en afstand. J.H. de Roder focust op zogeheten poetry of constraints - poëzie die werkt met zelf opgelegde formele beperkingen - en specifiek op het spel met de Fibonaccireeks in het werk van language poet Ron Silliman.
Buiten het dossier valt vooral het essay van Marc Kregting op. Dat stuk volgt op diens essaybundel Laden en lossen (2006) als een late nageboorte, uitgelokt door het debat over die bundel. Centraal staat het hartverwarmende pleidooi voor literaire en literair-kritische dissensus, voor de radicale confrontatie met de zogeheten ‘postideologische’ consensuscultuur. Warm aanbevolen is ten slotte de filosofische lectuur van Zwerm van Peter Verhelst, door Ignaas Devisch en Aukje van Rooden. Zij lezen de roman niet zozeer via de omweg van de filosofie (van Jean-Luc Nancy en Jacques Derrida), maar als een brok filosofie in romanvorm.