De Place Saint-Jean klinkt beter dan het Sint-Jansplein: het waait er meer. In de rue des Eperonniers was ik op een draaglijkere manier eenzaam dan in de valse huiselijkheid van de Spoormakersstraat.
Maar dat taalschild veroorzaakt ook afstand, ‘een vreemde taal wordt nooit een huid, hoogstens een huis’. In de eerste plaats afstand ten opzichte van Claire, niet enkel omdat ze niet alles kunnen delen (als ze ook Nederlandstalig was zouden ze ‘over artisjokken kunnen praten en over radiopresentatoren’) maar ook omdat hij haar op een andere manier zou beminnen als ze dezelfde taal spraken - ‘Prozaïscher wellicht, minder dromerig, minder wanhopig ook.’ Maar ook afstand van zichzelf, wat zich uit in het wisselende perspectief: ‘ik’ wordt soms ‘hij’ of ‘je’, als er afstand nodig is om terug te blikken op pijnlijke herinneringen.
Rik glijdt weg in melancholie. Hij wordt een eenzaat met een zwijgzame telefoon en een bijna lege koelkast die slechts af en toe iemand binnenlaat, zoals Shirley, de luidruchtige scharrel die hij oppikt. Hij verliest niet alleen zijn vriend en zijn lief, maar ook de grip op zijn identiteit, zijn carrière en zelfs zijn woorden - als journalist leeft hij van zijn pen, maar in gesprekken komt hij pas op de juiste woorden als de conversatie verstomd is en zijn gesprekspartner verdwenen.
Een paar dagen nadat Claire uit zijn leven verdween besluit Rik zijn gedachten te verzetten met een onderzoek naar de vrouw die model stond voor Gabrielle Petit. Petit is een verzetsheldin uit de Eerste Wereldoorlog. De jonge vrouw raakt aan het begin van de oorlog in de ban van het patriottische idealisme en bespioneert Duitse legertreinen voor de Britse geheime dienst. Ze wordt gearresteerd en na talrijke ondervragingen, waarin ze weigert haar kompanen te verraden, wordt ze gefusilleerd. Na de oorlog wordt ze uitgeroepen tot nationale martelares en vereeuwigd in een beeld van Égide Rombaux dat een plaats kreeg op het Brusselse Sint-Jansplein.
Rik raakt gefascineerd door de vrouw die model stond voor dat monument. Sinds Lodes dood is hij voortdurend op zoek naar een gepaste manier om met zijn rouw om te gaan. Zich vastbijten in een speurtocht naar een dode vrouw die tussen de plooien van de geschiedenis is gevallen is een manier om voor de doden te zorgen. ‘We hangen aan elkaar vast, dat meisje en ik. Als ik haar niet vind, is ze voorgoed vergeten. Als dat gebeurt, ben ik zelf reddeloos. We houden elkaar overeind, zij en ik.’
Zijn interesse voor dit verhaal werd gewekt door een artikeltje uit Le Soir met de titel ‘J'ai soigné Gabrielle Petit’. Het artikel met de vreemde titel werd geschreven door cardioloog Noubar Balikdjian. ‘Gabrielle Petit verzorgen: hoe moest dat?’, vraagt Rik zich af. ‘Ze was toch in de fleur van haar leven gefusilleerd? Een dode verzorgen: hoe doet men dat?’