muzak en als er al iets gezegd wordt, gebeurt dat ingetogen en zacht, zonder de bedoeling iedereen te laten meeluisteren.
Hoewel er afspraken gemaakt zijn, bedraagt de gemiddelde wachttijd snel een halfuur. Ik lees dan in de bundel Essays, brieven en interviews 1965-2002 van Andreas Burnier, in 2003 verschenen onder de titel Een gevaar dat de ziel in wil. Het citaat bovenaan komt uit het woord vooraf, waarin uitgelegd wordt dat het enkele zinnen zijn uit ‘Bericht’, het eerste hoofdstuk van haar debuutroman Een tevreden lach.
De zeven afdelingen van het 540 pagina's tellende boek bevatten Burniers reflectie en standpunten over homoseksualiteit, feminisme, euthanasie, wetenschapsbeoefening, oosterse en westerse spiritualiteit en mystiek, het joodse levensgevoel.
Andreas Burnier werd als Catharina Irma Dessaur in 1931 in Den Haag geboren en moest op haar elfde, zoals haar joodse ouders, onderduiken. Ze verbleef in zestien pleeggezinnen. Na de Tweede Wereldoorlog studeerde ze wijsbegeerte in Leiden en werd in 1971 hoogleraar criminologie in Nijmegen. In de jaren tachtig van de vorige eeuw nam ze actief deel aan het euthanasiedebat in Nederland toen daar de euthanasiewetgeving in de maak was.
Ik lees nu haar tirades van bijna twee decennia geleden tegen wat zij als ‘euthanasiasme’ bestempelde. Naast en tegenover mij zitten onbekende medemensen van wie sommigen veroordeeld zijn, al weten ze dat nog niet, om met een ondraaglijk lijden geconfronteerd te worden. Ik begrijp waarom Burnier, vanuit haar getraumatiseerde jeugd, de voorstanders van de legalisering van euthanasie consequent ‘euthanazi's’ of ‘euthanatici’ noemt. Ik denk na over de visie van dr. Kübler-Ross, door Andreas Burnier fervent geprezen, dat het stervensproces, als het bewust wordt beleefd, de mens misschien meer inzicht en vermogens tot liefde en wijsheid schenkt dan heel zijn voorafgaande gezonde leven. Ik herlees de paradox: het sterven bewust beleven. Het kan. Een kwarteeuw geleden is mijn vader gestorven aan eenzelfde kanker waarvoor ik nu word bestraald. Na een eerste operatie heeft hij gepast voor een volgende. Ik heb hem dan in een jaar tijd zien metamorfoseren van een krachtige man tot een pluimgewicht. Hij is een soort hongerdood gestorven, maar, voor zover ik het nu kan beoordelen, tamelijk pijnloos.
In haar essay met de titel ‘Zielige zieke, lieve schat, al een pil, spuit of prik van de dokter gehad?’ schrijft Burnier: ‘Wat sommigen mensonwaardig vinden, bijvoorbeeld het leven van een mongooltje of van een demente bejaarde, van een diep zwakzinnige of van een zwaar lichamelijk gehandicapte, is heel vaak volgens de betrokkenen zelf, en ook volgens velen die hen meemaken en die voor hen zorgen, bepaald niet inferieur