geloven. Hij was zo zenuwachtig en druk, en dat voor iemand van zijn leeftijd.
‘Excuseer, meneer Nakazato,’ zei ik, ‘zoiets mag u toch niet doen met die boom.’ Ik was beleefd, ik toonde respect.
Hij deed alsof hij me niet had gehoord. Dus verhief ik mijn stem een beetje en zei: ‘Met excuus voor het ongemak, maar ik moet erop aandringen dat u daarmee ophoudt.’ Dat was nog altijd met respect, toch?
De oude man deed alsof ik lucht was, een ijskoude windvlaag uit het noorden. Mijn bloed begon te borrelen. Ik zou daadwerkelijk iets gedaan hebben, hem van de ladder getrokken of zo. Gelukkig kwam Fumio juist dan op ons toegelopen. Misschien had hij de wrijving in de atmosfeer gevoeld.
‘Goedemorgen, mevrouw Kawagoë’, zei hij.
‘Goedemorgen’, antwoordde ik snel met gedempte stem.
‘Het is een prachtige ochtend, vindt u niet? Een beetje fris, maar wat een geweldige hemel, niet? Geen spatje wolk.’
Ik was niet in stemming om opmerkingen over het weer uit te wisselen.
‘Kijkt u naar onze boom?’ vroeg hij ter zake.
‘Het kan allerlei nadelen teweegbrengen als deze oeroude boom, die officieel erkend wordt als van cultureel belang zijnde, versierd wordt als een kerstboom’, verkondigde ik.
Zelfs in mijn oren klonk het gewrongen. Te veel woorden wilden tegelijk naar buiten, ze gingen niet in het gelid staan om een klare boodschap te laten horen. ‘Het is crimineel om van deze oude zelkova een kerstboom te maken’, had ik willen zeggen, kort en snedig. Want dat was het, crimineel. Een verkrachting, klaar en duidelijk. Een schending van de natuur. En van de cultuur daarbij.
Misschien stotterde ik omdat ik tegenover Fumio stond. In zijn buurt schijn ik nooit helemaal mezelf te kunnen zijn. We zijn beiden over de veertig nu, maar een deel van mij heeft blijkbaar nog een zwakke plek voor hem.
‘Het stelt niks voor, het is maar voor Nieuwjaar’, zei hij, met een kalme, diepe stem die mij gelijk wat zou hebben doen slikken.
Maar we hadden wel degelijk een probleem. Ik was en ben nog steeds de vertegenwoordiger, mondvol of niet, van het Comité voor het Culturele Erfgoed van de Gemeenschap van Mitake. En als er ooit sprake kon zijn van een echt probleem voor het comité, dan was het exact een geval zoals dit.
‘Ik zal het melden aan het comité’, dreigde ik.
Fumio zuchtte door zijn neus.
‘Het is mijn grond’, riep de oude Nakazato. Zijn oren hadden de hele tijd opengestaan.
En hij ging rustig voort met versieren.