[Tijdschriften, vervolg]
Nadat hij in het begin van de jaren 1940 de volledige controle over de Haagse uitgeverij Daamen had verworven en na de oorlog samen met collega's Van Oorschot en Lubberhuizen (De Bezige Bij) het Nederlandse boekwezen een nieuw elan had gegeven, wilde Bakker in de jaren 1950 ook een plaats in de tijdschriftenmarkt veroveren. Na het Critisch Bulletin stichtte Bakker het tijdschrift Maatstaf, dat hij jarenlang als een eenmanstijdschrift zou leiden. Naar het voorbeeld van het Nieuw Vlaams Tijdschrift mikte hij op een blad ‘zonder politieke of godsdienstige kleur’, een blad zonder ‘beginselprogramma’. In Maatstaf was er vooral plaats voor gevestigde namen als Nijhoff en Achterberg, maar ook de avant-gardistische Lucebert wist vrij snel Bakker te overtuigen. Maatstaf gaf de uitgever bovendien de kans om aankomende auteurs als Ellen Warmond en Mischa de Vreede aan zijn fonds te binden.
De informatie in dit nummer is zeer divers, soms gedetailleerd en technisch (zoals over de vormgeving van de Ooievaarpockets), soms sappig en anekdotisch (zoals de herinneringen aan het ‘varken dat van Bach hield’). De lens raakt niet helemaal scherp gesteld: zo staat volgens de ene auteur het eerste nummer van Maatstaf ‘in het teken van de beroemde Nederlandse schilder [Van Gogh]’, terwijl een ander auteurspaar het als een ‘in memoriam voor Nijhoff’ typeert. Ook de cruciale vragen of Victorine, Bakkers tweede vrouw, echt geloofde dat haar echtgenoot impotent was en of ze op de hoogte was van zijn seksuele escapades, worden niet eensluidend beantwoord. Vooral dat laatste valt te betreuren.