[Iedereen is een architect, vervolg]
te zeggen: gewoon een boek, in vele volumes, een boek dat een boek zou zijn, architectonisch en weloverwogen, geen bundeling van toevallige inspiraties, ook al zijn ze wonderbaarlijk. Ik wil nog verder gaan: het Boek (met hoofdletter), overtuigd dat er maar één is.’
Ik heb dit citaat gehaald uit de Exercices d'admiration van Cioran, waarin hij een aantal even briljante als grillige portretten van zijn ‘bewonderde’ auteurs bijeenbrengt. De auteur van De l'inconvénient d'être né en van Précis de décomposition is, ongewild en bijna per absurdum, wellicht het extreemste en daardoor overtuigendste argument voor de thesis ‘de schrijver is ook een architect’ en voor de misverstanden waartoe die thesis aanleiding geeft. Zonder te geloven in de ‘reconstructie van de wereld’, en nog minder in de menselijke mogelijkheden ertoe, zich ergerend aan de theologische obsessie voor de taal en aan de zorg voor het instrument in plaats van voor de geest, deze esprit détrompé, zonder enige illusie, zonder te geloven in het idee van de architectuur, wijdt hij zijn hele leven met tegenzin, uit verveling of uit wanhoop, het doet er niet veel toe, aan het construeren van teksten die staan als een schitterend solide gebouw.
Fragment uit een lezing van 29 oktober 1996 op de Middagen van de poëzie en het proza, Paleis voor Schone Kunsten, Brussel. Deze lezing wordt opgenomen in het zevende deel van de Verzamelde Opstellen van Geert Bekaert, waarvan al vier delen verschenen zijn in de reeks Vlees & Beton.