Geert Bekaert
Iedereen (de schrijver) is een architect, of de dubbelzinnigheid van de architectuurmetafoor
Het hele landschap van de westerse cultuur, van de presocratici tot vandaag, wordt beheerst, op een haast obsessionele wijze, door de architectuurmetafoor, of men die nu huldigt of verwerpt.1 Essentiële begrippen als geest, lichaam en taal worden in architectuurtermen omschreven. Maar wat voor een betekenis heeft zulk een omvattend architectuurbegrip, waarin men alles kan onderbrengen? Moet men zich houden aan het classicistische begrip, zoals dat in de meeste gevallen gebeurt, waarin men dan evengoed het dynamische aspect van het construeren als het statische aspect van een harmonische constructie betrekt, en waarin men dan ook de tegenstelling tussen de klassieke rust en de gotische dynamiek overbrugt, maar weinig of geen aansluiting vindt bij de actuele architectuurpraktijk, die zich schijnt te vermeien in een droomwereld van esthetische, soms boeiende, meestal hopeloos vervelende, spelletjes?2 Kunnen we ontsnappen aan de tegenstelling tussen architectuur en literatuur die in deze situatie ontstaat, en prachtig verwoord is in ‘La forme du monde’ van Francis Ponge, één volzin, opgenomen in Le parti pris des choses: ‘Vooreerst moet ik de bekentenis afleggen van een absoluut charmante verleiding, langdurig, karakteristiek en onweerstaanbaar voor mijn geest. Aan de wereld, het geheel van de dingen dat ik zie of voor het zien bedenk, niet zoals de meeste filosofen doen en wat zonder twijfel redelijk is, een vorm te geven van een grote bol, een grote parel, week en nevelig, mistig als het ware, of integendeel kristallijn en helder, waarvan, zoals een van hen heeft gezegd, het centrum overal en de omtrek nergens is, noch van een ‘geometrie in de ruimte’, een onmetelijk dambord, of een bijenkorf waarvan de cellen om beurt levendig en bewoond of dood en verlaten zijn, zoals sommige kerken schuren of loodsen zijn geworden, zoals sommige schelpen die ooit
behoorden bij een beweeglijk en eigenzinnig weekdier, door de dood geledigd op het water drijven en niets anders meer behuizen dan water en wat fijn zand, tot op het ogenblik dat een heremietkreeft ze tot woonst kiest en er zich met de staart aan vastklampt, zelfs niet de vorm van een