| |
| |
| |
Maarten Steenmeijer
Geen kloten maar tranen.
Over Raza van Franco
De een was een aartslelijke, hysterische Jodenhater die het met één zaadbal moest doen en zich altijd bij de goedkoopste kapper van het land leek te laten knippen. De ander was een supermacho die de hoogste staat van opwinding leek te bereiken wanneer hij zichzelf hoorde spreken voor een grote massa en daarna met stomende oren naar binnen stapte om daar de eerste de beste vrouw te bespringen die hij tegenkwam.
Hitler en Mussolini: great dictators. Kerels uit één stuk, gemakkelijk in een hokje van ons collectieve geheugen te plaatsen, gemakkelijk te parodiëren. Zo niet hun collega Franco, de Spaanse dictator die zijn twee collega's ruimschoots overleefde en pas in 1975 op tweeëntachtigjarige leeftijd een natuurlijke dood stierf na bijna veertig jaar lang de koers van zijn land te hebben bepaald. Wie was dat kleine, ronde mannetje met dat slissende muizenstemmetje? Wat dreef hem? Wat dacht hij?
Niemand die het precies weet. Voor de mensen uit zijn omgeving was hij als zand dat tussen je vingers wegglijdt. Ongrijpbaar, onpeilbaar. Over zijn privéleven is zogoed als niets bekend. Hij was zijn leven lang met dezelfde vrouw getrouwd, had een dochter en een stuk of wat kleinkinderen. Schandalen genoeg in zijn directe omgeving - openbare dronkenschap, overspel, scheidingen - maar Franco zelf viel nooit op heterdaad te betrappen op ook maar iets wat God had verboden. Hij had geen grote belangstelling voor drank, begon niet te kwispelen in de buurt van mooie vrouwen, ging niet na zonsondergang de baan op voor een anoniem nummertje rugridderseks en hield zijn handen thuis in de buurt van kleine jongetjes en meisjes. Zeilen, daar hield hij van. Op zalm vissen, dat deed hij ook graag. En ja, op zijn oude dag mocht hij graag een balletje slaan op de golfbaan.
Ook in politieke zin viel Franco moeilijk vast te pinnen. Antipathieën genoeg, dat wel. Zo had de generalísimo een paranoïde angst voor vrijmetselaars, die naar zijn stellige overtuiging op alle maatschappelijke niveaus hun nefaste invloed deden gelden. Het andere grote gevaar waren
| |
| |
los rojos (de roden), de verzamelterm voor communisten, anarchisten en socialisten die Franco graag bezigde.
Het gevaar dat Franco in las hurdas rojas (de rode horden) zag past helemaal in de geest van zijn tijd. Minder voor de hand liggend was dat Franco nooit op de barricaden heeft gestaan voor een duidelijk politiek alternatief. Hij was geen lid van de Falange (de door José Antonio Primo de Rivera in 1933 opgerichte fascistoïde partij), laat staan dat hij zelf het voortouw had genomen door een politieke partij op te richten. De generalísimo had een broertje dood aan de politiek, die naar zijn idee verantwoordelijk was voor de grote maatschappelijke onrust van zijn tijd.
Tekenend voor Franco's gebrek aan de politieke kleur en geestdrift is ook dat Franco bepaald niet stond te popelen om mee te doen aan de militaire opstand in 1936 die onder leiding van generaal Mola werd beraamd. Op 23 juni 1936 - nog geen maand voor de militaire coup die tot de burgeroorlog zou leiden - had hij premier Casares Quiroga nog aangeboden de onvrede in het leger te stillen. Maar Mola en zijn handlangers lieten zich niets gelegen liggen aan de weifelende houding van de man die in 1926 opzien had gebaard toen hij als jongste uit de Spaanse geschiedenis tot generaal werd bevorderd. De coup zou doorgaan, ‘con Paquito o sin Paquito’ (‘zonder kleine Paco of met kleine Paco’), zoals generaal Sanjurjo het uitdrukte.
Franco's gereserveerde houding zou van doorslaggevende betekenis zijn voor de politieke bliksemcarrière die hij tijdens de burgeroorlog maakte (al kwam het natuurlijk niet slecht uit dat concurrenten als generaal Mola en generaal Sanjurjo in 1936 en 1937 omkwamen bij twee vliegtuigongelukken en dat José Antonio Primo de Rivera, de grote man van de Falange, in 1936 was gestorven in een republikeinse gevangenis). Al in het najaar van 1936 werd hij hoofd van de nationalistische regering en in 1939, nadat met de val van Barcelona en Madrid een einde was gekomen aan de burgeroorlog, alleenheerser van Spanje.
Op het eerste gezicht had deze man zonder eigenschappen maar één raar trekje: in veel situaties kon hij zijn tranen maar moeilijk bedwingen. Als hij het woord ‘vaderland’ of ‘plicht’ of ‘eer’ in de mond nam kreeg hij niet, zoals Mussolini, een bol in de broek maar vocht in de ogen. Ook tijdens de talrijke bezoekjes aan zijn privébioscoop hield hij het vaak niet droog. Op latere leeftijd was het vooral zelfmedelijden dat de tranenstroom op gang bracht. Na de ETA-moord in december 1973 op zijn rechterhand, vertrouwenspersoon en beoogde opvolger Carrero Blanco zei hij met rode ogen: ‘Ze hebben mijn laatste band met de wereld weggesneden.’
Je zou bijna denken dat dit de woorden waren van een zielig oud mannetje dat alleen nog in naam staatshoofd van Spanje was, maar in
| |
| |
feite niets meer in de melk te brokkelen had. Maar niets was minder waar. Zo zou Franco bijna tot zijn laatste snik persoonlijk doodvonnissen blijven ondertekenen, zich niets aantrekkend van de steeds heftiger protesten uit binnen- en buitenland. Zelfs de klemmende verzoeken om clementie die hem vanuit het Vaticaan bereikten vermochten niet hem te vermurwen. Wrang detail hierbij is dat Franco de veroordeelden het liefst liet ombrengen aan de garrote vil (wurgpaal), een wrede Spaanse methode die pas met de nieuwe grondwet van 1978 werd afgeschaft.
Ook Franco's harde optreden tegen de studentenprotesten van de jaren 1960 maakte duidelijk dat de harde lijn hem in het bloed zat. Hij was sluw genoeg om te beseffen dat hij in het nieuwe Spanje dat steeds meer buitenlandse toeristen op bezoek kreeg zijn militaire uniform maar beter in de kast kon laten hangen en dat hij zijn verhaal over de goede Spanjaarden die tijdens de burgeroorlog korte metten hadden gemaakt met de slechte Spanjaarden maar beter kon vervangen door dat van een tragisch broederconflict. Maar achter het broze oude mannetje dat zich nu het liefst in burgerkleding en omringd door zijn kleinkinderen liet fotograferen school nog altijd de onverzettelijke en meedogenloze caudillo die ervan overtuigd was dat hij en alleen hij precies wist wat goed was voor Spanje en die er niet voor terugdeinsde om de wreedste methoden van stal te halen in zijn strijd tegen dissidente elementen in de samenleving. Zijn tranen verhulden derhalve meer dan dat ze onthulden. De oude dictator huilde niet omdat hij milder en gevoeliger was geworden, laat staan dat hij spijt had gekregen van zijn daden. Hij huilde omdat hij zich hoe langer hoe meer miskend begon te voelen.
Met het oog op zijn gebrek aan politieke visie en vanwege zijn sentimentele inborst hoeft het niet te verbazen dat Franco de voorkeur gaf aan een roman toen hij het idee opvatte om zijn ideeën over Spanje en zijn visie op de recente gebeurtenissen onder woorden te brengen voor het grote publiek. Wat misschien wel verbaast is dat hij dat al in de winter van 1940-1941 deed, nog geen twee jaar na het einde van de burgeroorlog. Hij had zijn handen toen vol aan het straatarme, diep getraumatiseerde Spanje dat de burgeroorlog had achtergelaten en dat weer vlot moest worden getrokken en hij moest bovendien alle zeilen bij zetten om zijn positie te bepalen binnen het door de Tweede Wereldoorlog verscheurde Europa. Maar Franco liet zich niet van de wijs brengen en dicteerde al ijsberend door zijn kantoor de tekst van zijn roman. Toen hij daarmee klaar was kregen twee journalisten de opdracht om de stijl van zijn tekst te pimpen.
Het resultaat verscheen in 1942 onder de titel Raza (‘ras’/‘volk’). Als auteur werd Jaime de Andrade vermeld. Een van de redenen om het boek onder pseudoniem te laten verschijnen was wellicht tactisch van aard. Op
| |
| |
die manier zou het boek minder snel het risico lopen om als propagandamateriaal te worden gebrandmerkt. Maar er was ook een verteltechnisch motief in het spel. Door zichzelf niet als schrijver op te voeren stond Franco immers niets in de weg om tegelijkertijd op te treden als alwetende verteller en als het personage dat hij graag in zichzelf zag: de man die Spanje had bevrijd van de chaos en uit de klauwen van het rode gevaar had gered. Maar de keuze voor dit pseudoniem is ook poëticaal van aard, als we Franco's biograaf Paul Preston mogen geloven. Andrade is een naam met aristocratische connotaties, en dat is volgens Preston de eerste aanwijzing dat we Raza moeten lezen als een geïdealiseerde herschrijving van Franco's leven en een afrekening met zijn jeugdtrauma's. In tegenstelling tot Franco's familie is de familie in de roman niet van eenvoudige komaf maar behoort ze tot de lagere aristocratie. De pater familias is niet, zoals Franco's vader, een drankzuchtige, goklustige rokkenjager die zijn vrouw in de steek laat en zijn zoon ongeschikt vindt voor de marine, maar een trouwe echtgenoot, een goede vader en ‘de meest wijze en dappere zeeman van zijn tijd’. En zijn vermaledijde republikeinse broer Ramón toverde Franco om tot een verloren zoon die uiteindelijk tot inzicht komt.
Raza is opgedragen aan ‘de jeugd van Spanje, die met haar bloed de weg naar onze wederopstanding heeft geopend’. De leesaanwijzing die een bladzijde later volgt onderstreept nog eens de didactische intenties van de roman:
Jullie zullen scènes uit het leven van een generatie meemaken; ongehoorde episoden van de Spaanse Kruistocht, geleid door de adeldom en spiritualiteit die kenmerkend zijn voor ons ras.
Een adellijke familie vormt de spil van dit werk, een getrouw beeld van de Spaanse families die de zwaarste aanvallen van het materialisme hebben weten te weerstaan.
Sublieme opofferingen, heroïsche feiten, grootmoedige trekken en daden van verheven adeldom zullen aan jullie ogen voorbijtrekken.
Jullie zullen niets gekunstelds tegenkomen. Elke episode zal verschillende namen aan jullie lippen ontlokken... Een heleboel! Want dit is Spanje en dit is ons ras.
Deze grote woorden doen vermoeden dat Franco's roman bol staat van de krijgshaftige retoriek maar dat valt reuze mee. In Raza staat ‘het verborgen verdriet’ meer op de voorgrond dan ‘de echte gevechten’, zoals Maryse Bertrand de Muñoz het uitdrukt in La Guerra Civil Española en la novela. Bibliografía comentada (1982), een encyclopedisch overzicht van romans over de Spaanse burgeroorlog. Muñoz vindt de lectuur van Franco's roman zelfs ‘aangenaam’ en aarzelt niet om te concluderen dat het om een werk gaat ‘dat het intieme tragische van een oorlog zonder valse sentimentaliteit laat zien’. Vals of niet, zoveel is zeker: Raza is niet
| |
| |
alleen door en door patriottisch maar ook door en door sentimenteel. Sterker nog: Raza heeft meer tranen dan kloten. De militaire machomentaliteit krijgt nauwelijks de kans om zich te manifesteren omdat Franco een grote rol heeft weggelegd voor een handjevol sterke vrouwen en nauwelijks plastische oorlogsdetails in het verhaal heeft verweven.
Raza gaat van start in de tijd dat Franco nog maar net uit de luiers was:
We bevinden ons in een van die van licht overgoten zomerdagen van 1897 waarop een zomerzon zich weerspiegelt in de zilveren wateren van een Galicische riviermond, die zo nu en dan worden onderbroken door de blauwe krullen van een lichte bries.
De verteller trekt maar liefst anderhalve pagina uit voor zijn beschrijving van deze Galicische locus amoenus en introduceert dan pas het eerste personage:
De vrede is zo compleet dat zij alleen wordt onderbroken door het monotone gesjirp van de krekels en het verre gekreun van een kar die de moeilijk begaanbare [...] wegen van de naburige siërra op klimt.
Na het geluid van oude knarsende scharnieren volgt de verschijning op het dakterras van een jonge en mooie dame met een voorname uitstraling die op de balustrade leunt en haar blik in de verte verliest, in het stukje zee dat door de ronde kruinen van de bomen wordt onthuld.
Het is Isabel de Andrade, erfgename van de oude voornaamheid, die in de eenzaamheid van het grote huis de knot van haar zorgen afwikkelt terwijl de afwezigheid van de aan de grillen van de zee overgeleverde echtgenoot voortduurt.
Alles en iedereen is helemaal op zijn plaats in dit paradijselijk stukje platteland dat Franco in zijn geboortestreek Galicië (Noordwest-Spanje) situeerde. Wie het goed heeft is goed voor wie het minder goed heeft en wie het niet goed heeft heeft daar vrede mee. Barmhartigheid, solidariteit, nederigheid, opofferingsgezindheid en dankbaarheid: alles staat in een groot harmonieus verband met elkaar. Het stralende middelpunt van deze idyllische wereld is Isabel, moeder van vier kinderen en echtgenote van kapitein Churruca, op wiens terugkeer zij met smart wacht. Wanneer het zover is, is het geluk compleet en worden God en Jezus naar behoren gedankt en geëerd.
Maar dan raakt de geschiedenis van Spanje op drift en met haar deze voorbeeldige familie. Eerst sneuvelt kapitein Churruca (‘de meest gewaardeerde Leider van de Marine’) in de korte oorlog van 1898, het rampjaar waarin de krakkemikkige Spaanse oorlogsvloot in de pan werd gehakt door de moderne Amerikaanse schepen en Spanje niet alleen Cuba maar ook Puerto Rico en de Filippijnen verloor.
Met het verlies van deze koloniën was er niets meer over van het immense imperium dat onder Karel V en Filips II tot stand was gekomen
| |
| |
en dat de geschiedenis is ingegaan als het rijk waar de zon nooit onderging. Spanje was nu ‘als een boot zonder besturing’, zo schrijft Franco in Raza. Pogingen om rond 1910 in Marokko iets van de oude imperiale glans terug te halen stuiten op veel kritiek. ‘Een natie die een Imperium verlaat heeft niet het recht zijn zonen in een donquichotachtig avontuur te storten teneinde zand en rotsen te veroveren’, aldus Pedro, een van de zonen van zeeheld Churruca.
Pedro is het zwarte schaap van de familie. Isabel jr. loopt in de voetsporen van haar moeder, José heeft het patriottische militarisme van zijn vader geërfd en Jaime vindt zijn bestemming in het priesterschap. Pedro daarentegen is een liberaal, een vrijdenker en - niet toevallig natuurlijk - een materialist en een lafaard. Geen wonder dat hij helemaal in zijn element is in Madrid, de perfide stad waarnaar het gezin na de dood van de vader is verhuisd. De reden is niet duidelijk, of het zou moeten zijn dat Franco zichzelf hiermee in de gelegenheid stelde om flink af te kunnen geven op het machtscentrum van Spanje, symbool van nieuwlichterij, corruptie en decadentie. Madrid: de stad die wordt beheerst door de nieuwe Spanjaarden, die de grote imperiale erfenis verkwanselen en geen enkele waardering hebben voor de echte Spanjaarden die hun leven in de waagschaal stellen om de eer van het vaderland hoog te houden. Nee, dan Toledo, zo wordt duidelijk tijdens een uitstapje naar de monumentale stad even ten zuiden van Madrid. Daar waart de grote geest van Alfons de Wijze en Cervantes nog rond, daar is in elke steen de ware ziel van Spanje nog voelbaar.
Na de verkiezingsoverwinning van de republikeinen in 1931 dreigt ‘de Natie die God het meest liefheeft’ te worden overspoeld door het rode gevaar. Het voortbestaan van Spanje staat op het spel maar dankzij de onverzettelijkheid van ware Spanjaarden als José, Jaime, Isabel en ook Pedro - door wiens aderen in laatste instantie toch ook het ware Spaanse bloed blijkt te stromen - wordt het land onder leiding van Franco gered. Daar hebben de Churruca's wel de nodige offers voor moeten brengen. Jaime wordt het slachtoffer van de ‘golf van misdaden van de rode horden’ en Isabel jr. raakt haar weifelzuchtige man Luis kwijt aan de oorlog waarnaar ze hem zelf had teruggestuurd nadat hij was gedeserteerd om zijn gezin weer te kunnen zien. Het vaderland eerst, zo luidt de moraal van het verhaal.
Franco was mythomaan genoeg om deze geretoucheerde versie van zijn familieverhaal zelf te gaan geloven, net zoals hij meende dat hij zich tijdens zijn Marokkaanse tijd op had gewerkt tot Held van de Woestijn en net zoals hij zich tijdens de burgeroorlog de nieuwe Cid waande die Spanje moest redden. Franco was een acteur die zich er niet bewust van was dat hij acteerde en daarom niet stilstond bij de rollen die hij
| |
| |
speelde. Of hij nou generaal, staatshoofd of schrijver was: hij werd volstrekt niet gehinderd door enig vermogen om kritisch te reflecteren op zijn leven en werk.
In zijn roman beperkt de schade hiervan zich tot een drakerig verhaal, een aantal merkwaardige plotwendingen en een theorie over het Spaanse ras waarmee hij zich voortdurend in de nesten werkt. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer hij de Moren en Joden een plekje gunt in het Spaanse ras dat hij om de haverklap ten voorbeeld stelt. Zijn grote helden en voorbeelden Ferdinand van Aragón, Isabel van Castilië, Karel V en Filips II moesten echter niets hebben van deze twee bevolkingsgroepen, die ze uit Spanje verbanden, tot bekering dwongen dan wel tot de brandstapel veroordeelden. Vreemd is ook dat hij sympathie opvat voor de ‘foute’ Spanjaarden - republikeinen, communisten, anarchisten, socialisten - wanneer de nacionales daartegen moeten gaan vechten. De rojos zitten weliswaar op een dwaalspoor, zo legt hij uit, maar het zijn en blijven toch Spanjaarden. De opluchting is dan ook groot wanneer blijkt dat de nacionales geen republikeinen tegenover zich hebben staan maar leden van de Internationale Brigades. Want buitenlanders, dat zijn de echte slechteriken: de Amerikanen omdat ze de Spanjaarden niet met rust hebben gelaten op Cuba, de Russen omdat ze ‘een bloedige revolutie’ financieren en de Engelsen en de Fransen omdat ze de republikeinen steunen.
Dit laatste was een aperte leugen. De Engelsen en Fransen bleven neutraal tijdens de burgeroorlog, zelfs toen Duitsland en Italië zich tegen alle afspraken in met de oorlog in Spanje gingen bemoeien door de nacionales te steunen. Maar in Raza zwijgt Franco in alle talen over de Duitsers en de Italianen. Erkenning van hun doorslaggevende rol in de overwinning van de nacionales zou afbreuk doen aan de grondgedachte van Raza, die erop neerkwam dat Spanje tijdens La Cruzada (de Kruistocht, zoals Franco de Spaanse burgeroorlog graag aanduidde) werd gered door de ware Spanjaarden, oftewel de afstammelingen van de almogávares. De almogávares waren in de dertiende en veertiende eeuw actief als stoottroepen van het koninkrijk Aragón maar worden in Raza getrakteerd op een reusachtige upgrade waar schrijvers van postmoderne historische romans nog een puntje aan kunnen zuigen:
Ja, de almogávares, die in onze geschiedenis de hoogste expressie waren van de rassenmoed: de crème de la crème van de volkeren uit het Noorden, het meest heroïsche deel van het Romeinse legioen, het meest nobele en krijgshaftige deel van de Arabische stammen, gegoten in de onuitputteljke bron van ons Iberisch ras. Vergeet niet dat wanneer er in Spanje een vrijwilliger voor het offer, een held voor de strijd of een ziener voor het avontuur opstaat, er altijd een almogávar in hem schuilt.
| |
| |
Ook de verfilming van Raza die José Luis Sáenz de Heredia - een neef van José Antonio Primo de Rivera en een vriend (!) van Luis Buñuel - in 1942 in opdracht van Franco maakte, is meer een slaapverwekkende sentimentele draak dan abjecte politieke propaganda. Het kon dus niet anders of Franco barstte in huilen uit toen hij de film voor het eerst zag.
Tekenend voor Franco's opportunisme is dat hij acht jaar na de première van Raza alle oude kopieën van de film liet vernietigen en een nieuwe bewerking van de film liet maken die beter voldeed aan de veranderde tijden. In El espíritu de una raza (‘De geest van een ras’), zoals de nieuwe versie werd gedoopt, zong de kritiek op de Verenigde Staten een behoorlijk toontje lager en waren alle verwijzingen naar de Falange en de scènes waarin een fascistengroet was te zien geknipt.
Het zal niet lang meer hebben geduurd of Franco moet niet beter hebben geweten dan dat El espíritu de una raza de enige verfilming van zijn roman was. Ook moet worden gevreesd dat de concentratiekampen die hij had laten ontmantelen naar aanleiding van de nieuwe internationale verhoudingen na de Tweede Wereldoorlog eveneens uit zijn geheugen waren gewist. Tot 1947 - acht jaar na het einde van de burgeroorlog - had hij daarin tienduizenden republikeinen laten opsluiten, martelen en ombrengen. Hij zal er geen traan om hebben gelaten.
|
|