Maar om terug te vinden naar (dat is een heel mooi allemandisme!) het sprookje: ik ben te hoog gestegen in bestaansjaren, te ver heen in betraande jaren, brekende, in zonlicht door zilt bespetterde decenniën, om aan sproken te geloven. Ik wandel, ingedaald, door mijn gewand, en 't is daar zoals je zegde: transparant incarnaat. De windingen rijzen te berge doordat onder en boven, achter en voor, er in ontstentenis zijn. Als toegetredene tot de kloosterlijke orde van mijzelf mag ik je wel toevertrouwen, m'n hartlap, dat ik uitgestreden de surroundings heb dichtgeklapt. De loorgang van de waerelt waar platitudes inslaan als waren ze Zeus' bliksemslingeringen, waar domheid en geweld strijden om de laatste eer, waar nog louter knekelhuisconstructies verrijzen; ik heb me ervoor toegedaan. Een goed gekleed fantoom, de mededingingsautoriteit, struint er de kelders af om nog wat laatste bodembedekkers te nekken, intussen mag, bijvoorbeeld, het vertalend gepeupel elkaar onderling de strot afbijten in de arena van de bloedeerlijke concurrentie. Dat alles is in volle gang van ondergang en het zij zo - ik ben, hoezeer ook wenend om bonen in de krop gebroken, haaks op de gang geboren en haaks zal ik heengaan. Dus hoezo omhoog, Pol, wilt ge me hosten? Heb je nog die mooie krullen op je hoofd, en elders?
Er is, heeft men bericht, een onontkoombare deadline; zo mijn brief aan u niet tijdig en goed gezegeld wordt gepost, zal ik overhoop geschoten en ingeblikt. Bras voor kat & hond, uw huisdier gaat ervan kwispelen als een helicoptère. Stijgend gedierte verduisterde, wentelwiekend, het Europese zwerk. Is dat de knoop, moet ik mij offeren aan slacht middels de zonde der nalatigheid, om een schaar van schoot- en waakbroed een woud van heffing te doen scheppen? Hier is mijn lichaam, hap slik weg ende de geest rees in de dieren want zalig zijn de eraan armen.
Tegen mijn colline (soms passeer ik het raam van de navel en sla een blik, op, naar, in de natuur) staat hier een ladder voorheen boom, hij zal zich herinneren hoe zelf hij klom, hij draagt als bladerdak de verre schapenwolken in het onoorbaar blauwe blauw. Het wemelt, in Mdönnh, van levende en dode staken, die vaak van een lift, een tiller, zijn voorzien. Maar als ik de hemel kan aanschouwen hoef ik toch niet stante pede daar naartoe? Laat mij toch modderen in eigen buik, kind Hoste, met uw dromen hoe er iets te redden valt dan wel te vinden. Zo ik me al zou willen vertwijgen, krullenbol, dan zou ik teder uw weke aposiopesis krauwelen met mijn eeltige reticentie. Boomkleven of boomkruipen? Opwassend tegen elkaar zonder besef, om dan, op het moment van vallen, vleugels uit te slaan. Voor een zachte landing. Maar ik dwaal alwederom af, schrijvende immers met de tenen. In het zand. De aarde heeft in een moment van onbedachtzaamheid haar schoot ontsloten, eens, en sprookjes toegedragen aan de zon, allerwegen schoot levends uit haar