| |
| |
| |
Walter van den Broeck
Het nawoord van Zuster Virgilia
De eerste romans van Gerard Walschap (1898-1989) sloegen in Vlaanderen in als een bom. De vredige, idyllische dorpjes uit de heimat-literatuur worden nu bevolkt door personages die vechten tegen zinnelijkheid en waanzin en die worstelen met een geloofscrisis. De zoeterige toon van de streekroman maakt plaats voor een directe no-nonsensestijl en een cocktail van taalvarianten. In 1940 had de auteur met veel omhaal afscheid genomen van de katholieke kerk in het pamflet Vaarwel dan! Ruim tien jaar later kan hij in zijn roman Zuster Virgilia (1951) rustig twee overtuigingen naast elkaar plaatsen: die van de kloosterlinge Alberta en van haar oudste broer Robert, die reeds vroeg zijn geloof heeft verloren. Alberta is een voorbeeld van nederigheid, heeft verschijningen, verricht wonderen, en doet voorspellingen. Ze wordt zeer bewonderd door een andere broer: de jezuïet Herman. Voor wie kiest Walschap partij, of is tolerantie nu het motto van de vroegere beeldenstormer?
Tot daar, Herman, heeft Gerard, de tweede van Florent Walschap en Anna Maria Peeters, die winkel en café hielden op de hoek van de Sint-Pietersstraat, mijn levensverhaal opgeschreven. Maar tegelijk heeft hij u een lelijke pad in uw korf gezet. Verschieten doe ik daar niet van. Die van Walschap zijn gekend als een kwaaie cent. Fons die nog missionaris is geweest in de Congo en veel te vroeg is gestorven, dat was er ene die bomen kon verplanten met zijn blote handen. En Gerard met zijn hoog stemmeke is altijd een loos manneke geweest, half sater, half jezuïet. Hij schrijft daar 308 bladzijden over mij, en laat u aan 't eind van 't sport met de vraag achter of ik nu al of niet heilig was. 't Kan vriezen, 't kan dooien. Maak er zelf uw gedacht maar van. Terwijl hij het zijne er allang van gemaakt heeft natuurlijk. Als ge zijn andere boeken leest, weet ge dat hij aan de kant van onze Robert staat. Maar mijn levensverhaal laat hij in twijfel en vertwijfeling eindigen. Alsof hij onderweg compassie heeft gekregen. Onze Robert denkt zeker en vast dat hij onder het schrijven verliefd op mij is geworden, en dat hij zich daarom wat ingehouden heeft. Ge kent onze Robert. Maar ik ken ook Gerardke. Hij mocht altijd wel kijken alsof aan de kanten van Nieuw Deps iemand bezig was een nog Nieuwer Deps te bouwen, maar als er pront vrouwvolk passeerde kon zowel Deps als Nieuw Deps en Nieuwer Deps hem gestolen worden.
Maar verliefd of niet, de waarheid heeft haar rechten en als hij het niet wil zeggen, dan zal ik het maar doen.
Dus op bladzijde 308, Herman, zit gij me daar in de diepte op de klip van uw waarheid om hulp te roepen om te doen wat gij niet kunt. Ik hoor u wel, zoals ik onze Robert, oom Steven, oom Witten, Mark de Almeiro, Miel De Haes, Gregoor en Steven Verheyleweghen, deken Van Calcken en iedereen die met mijn zogenaamde heiligheid geen blijf weet kan horen zuchten, kreunen en snuiven. Ik hoor u niet alleen, ik zie u zelfs ongemakkelijk heen en weer schuiven op uw stoel, u en al die anderen die niet meer weten waaraan en waaraf. De ene zegt dat ik niet heilig maar zenuwziek was, de anderen zijn ervan overtuigd dat ik wel
| |
| |
heilig was, maar discuteren erover of daar nu wel of niet veel spel van gemaakt moet worden, en de drie pastoors schudden hun vermoeide kop en vragen zich af waar het naartoe moet met een wereld die niet meer gelooft in God of gebod in 't algemeen.
Ik ben nog maar pas thuis en ik heb al geen vragen meer, want ze zijn al allemaal beantwoord. Het spijt me Herman, Robert heeft gelijk. Er is hier geen god, geen hemel, geen hel, geen vagevuur, geen engelen, geen duivels, niks van al die hutsekluts die ze ons vroeger met de beste bedoelingen op school hebben wijsgemaakt.
Gij kunt daar, jezuïet zijnde, natuurlijk heel lang en heel geleerd tegen protesteren, ik heb u dat dikwijls horen doen. Maar aan 't eind verandert dat niks aan de zaak. 't Is pertang zo simpel als gaat daar liggen. Een mens dat is iets als een pukkel waar ge 's morgens mee opstaat en die 's avonds weer weg is. Waar naartoe? Terug waar dat hij vandaan is gekomen, terug verzonken in het grote geheel waar hij zich efkens uit opgericht heeft. 't Is niet omdat ge mij niet meer hoort of ziet dat ik weg ben, Herman. Ik ben alleen opgelost in onze gemeenschappelijke bodem en hou voeling met u en al de anderen.
Ge zult nu wrel protesteren en zeggen dat mensen geen pukkels zijn. En ik ga met u niet over woorden discuteren want gij kunt het veel beter uitleggen dan ik. Ik geef u alleen een goede raad: als 't straks donker is, ga dan eens naar buiten en kijk naar de sterrenhemel. Ik wed dat ge u dan nog duizend keer kleiner voelt dan een pukkel. Denk niet dat ik u niet versta. Ge bedoelt natuurlijk dat er verschillende soorten mensen zijn, dat er bandieten zijn maar ook heiligen. En dan komt de aap uit uw naar toebak ruikende jezuïetenmouw, want gij wilt absoluut dat ik, uw zus, heilig was toen ik nog onder u was. En gij zult rechtstaan alsof ge een donderpreek gaat houden. Hebt gij dan geen mirakelen gedaan? zult gij vragen. Nee, Herman, daar had onze Robert ook gelijk in. O nee? Heb ik dan de dood van Nelen Hafflighem en die van mezelf niet voorspeld? Ja, da's waar, maar moet ge daar heilig voor zijn? In 't dorp passeren er elk jaar zigeuners om lepels te vertinnen en kasserollen te repareren, en in passant ook de toekomst te voorspellen. Als hun waarzeggerij uitkomt - ze zeggen bijvoorbeeld dat het een hete zomer gaat worden en 't wòrdt een hete zomer - is dat dan ook een mirakel?
En heb ik dan niet voorspeld dat die kleine van Neyts, die onder die motocyclette was gelopen na drie dagen zou genezen? Da's ook weer waar, maar was dat een voorspelling? Dat was niet zo bedoeld. Ik zei dat gewoon om die mensen wat te troosten. Niets zo gemakkelijk als voorspellen, kijk maar naar de almanak van Snoeck voor 't weer. Die heeft vijftig procent kans dat hij juist zit, juist gelijk ik met die kleine van Neyts. Maar omdat ge juist geraden hebt wil dat nog niet zeggen dat ge een mirakel hebt gedaan. Wat ik niet voorspeld had was dat vader Neyts,
| |
| |
een hevige socialist zoals ge weet, na de genezing van zijn dochtertje naar de katholieken is overgestapt en misschien was dat wel een mirakel! Hahaha! Ik mag toch eens lachen, hé Herman.
Zijn er dan in Colderghem geen zieke kinderen genezen nadat ik ze had aangeraakt? zult gij vragen. Ja, da's ook waar, maar zouden ze gestorven zijn als gij, ons Ida of ons Dolphine ze had aangeraakt, peist ge? Veruit de meeste zieken genezen vanzelf, zonder haarlemmerolie, thee van Tissens, wonderolie van Mie Broos of de fles van doktoor Verhamme. Die kleine zou zonder door gelijk wie te zijn aangeraakt vanzelf kunnen genezen zijn. Ik zie dat ge u dik begint te maken, Herman. Is Jezus zelf ja of nee tot drie keer toe aan mij verschenen, zoals verteld wordt? vraagt gij. Hewel, Herman, in het begin dacht ik dat ook, maar waren dat geen hallucinaties? Soo Moereman heeft ooit nog de Zwarte gezien, de Bokkepoot. Hij heeft er zelfs mee gevochten. En Gust Van Riet heeft zelfs de Witte Uffra gezien en was drie dagen nadien dood. Want als ons Heer verschijnt dan kan de duvel dat ook. Maar wat Soo Moereman allemaal in zijn pijp stopte dat weet ik niet, maar toebak was het niet want daar had hij geen geld voor. Soo zag ze vliegen.
Ach, Herman, ge weet gij goed genoeg dat ik mij in die tijd onnozel vastte om heiliger dan de paus te worden, wat zeg ik, heiliger dan Onze-Lieve-Heer zelfs. Ik was op 't laatst nog vel over 't been. Van al dat vasten wordt ge op den duur ijl in de kop en dan begint ge van alles te zien en te voelen dat er niet is. Zo dacht ik op een keer zelfs dat ik een beetje boven de grond aan 't zweven was. Maar wat is dat nu vergeleken met de heksen die vroeger op een bezemsteel door de lucht vlogen? Leefde Soo Moereman nog, hij zou u kunnen vertellen hoe ze over 't korenveld scheerden en krijsten als een vlucht kraaien.
Ja maar, nu heb ik u, zult ge zeggen. Zuster Olga heeft getuigd bij de directeur dat ik op een dag op twee plaatsen tegelijk was, in 't schooltje van Colderghem waar ik catechismusles gaf aan de kleinsten, en bij haar in de kapel waar ze zat te bidden voor haar vader die plots gestorven was. De sukkel was toen helemaal van haar melk. Laat u niets wijsmaken, Herman. Ik was wel degelijk les aan 't geven maar met mijn gedachten was ik bij haar, en zij wenste zo hard dat ik bij haar was dat mijn gedachten en haar wens tot zo'n hevig gevoel van aanwezigheid samensmolten, dat ze me meende te zien, te horen en te voelen. Geloof dat dus maar niet, dat van die twee plaatsen tegelijk. De directeur heeft haar nog uitgelachen toen ze 't vertelde. Zal 't gaan, zuster Olga.
Nee, Herman, met mirakels en heilig zijn heeft dat allemaal niets te maken. Ik heb me in 't klooster, eerst als novice en daarna als non als een pretentieuze geit en een half zottin aangesteld. Allee, zeg nu zelf, ik Bertje van Calcken, wilde heilig worden! Ik, een simpele molenaarsdochter! Ik heb het ons vader nooit gevraagd, maar misschien heb ik als
| |
| |
kind ooit wel eens een slag van de molen gehad. Die keer toen Nelen Hafflighem mij aan een van de wieken had vastgebonden.
Niet alleen in 't klooster maar later ook in 't schooltje van Colderghem hebben ze nogal stellens met mij gehad! Ze noemden mij daar op den duur het heilig zusterken. Was ik dat dan niet? Nee, nee en nog eens nee, Herman! Ik zie dat ge kwaad gaat worden nu. Ik voel dat ge gaat vragen of er dan helemaal geen heiligen op de wereld zijn. Hewel, mijn antwoord gaat u meevallen. Ja, Herman, er zijn heiligen op de wereld, maar die hebben niks te maken met een kerk of een loge, een politieke partij of een ziekenkas. Er zijn heilige mensen maar als ze in het oog springen zijn ze het zeker niet. 't Is zoals zuster Sonja zei: ‘Heiligen herkent men aan alles en niets.’
Aan zijn heiligheid heeft de heilige zelf geen enkele verdienste. Ge wordt heilig geboren of niet. Heilig zijn is iets als ros haar en sproeten of een grote komeensvoor hebben. Een mens kan daar met aan doen, maar hij moet er zich ook niet voor schamen of ermee stoeten. Wie heilig is weet dat van zijn eigen niet. Die vraagt dat zich geeneens af, die heeft daar geen tijd voor. Een heilige, een echte heilige, doet zelfs niets abnormaals waardoor de mensen over hem gaan klappen. Hij doet zijn werk gelijk iedereen en voorts is hij alleen maar. Waar hij verschijnt gebeurt er iets. Nee, de blinden beginnen niet te zien, en de kreupelen niet de charleston te dansen. Hij is zoals een magneet die het ijzervijlsel op een blad papier in een bepaald patroon dwingt, zoals de smid ons dat eens voorgedaan heeft. Een magneet weet ook niet dat hij magnetisch is, hij weet evenmin als een heilige dat hij de dingen van richting doet veranderen, omdat ze dat altijd doen als hij passeert. En daarom zou ik u allemaal willen vragen: schei ermee uit. Schei ermee uit u te vermoeien door u af te vragen of ik nu al dan niet heilig was, want ge doet daar meer kwaad mee dan goed.
Ik weet nu dat ik van meet af aan verkeerd zat door heilig te willen worden, want zoals ik al zei, zo werkt dat niet. Ge kunt niet heilig worden, ge zijt het of ge zijt het niet. Heilig willen worden door veel te bidden of veel geld in de offerblok te steken, of door van 's morgens tot 's avonds boete te doen is niks gekort. Ik heb met nagels in mijn schoenen gelopen, met ijzeren armbanden om mijn polsen. Ik heb zand gegeten, kalk, gras, zurkel, kattenstaarten, als 't maar slecht smaakte. Ik heb zelfs inkt gedronken. Omdat ik heilig wilde worden en mij tegelijkertijd schaamde om zoveel pretentie. Allee Herman, geef nu toe, wie zoiets doet die is toch eerder rijp voor Geel dan voor de hemel?
Blijft de vraag waarom ik dan per se heilig wìlde worden? Waarom wilde ik zo graag naar 't klooster toen gij allemaal: Robert, Herman, Dolphine en Ida het huis uit waart?
| |
| |
Ik zal het u zeggen. Heb ik u ooit verteld wat ons moeder mij ooit heeft toevertrouwd over Dirk Provoost, die knappe gast die met haar danste op 't bal, en die toen zei dat hij met niemand anders wilde trouwen dan met haar, maar dat hij eerst apotheker of advocaat ging worden? Ons moeder was op slag smoorverliefd op hem. Maar wat doet die kwibus? Veertien dagen later gaat hij in 't noviciaat van de scheutisten. Niks apotheker, niks advocaat, niks trouwerij. Ons moeder was er het hart van in. Twee jaar lang heeft ze getreurd. Ze moet zich gevoeld hebben zoals dat begijntje uit Lier, dat verliefd was op de hovenier die haar druivelaar kwam snoeien. Toen ze dacht dat hij haar ten huwelijk kwam vragen zei hij: ‘Zuster, ik ga broeder worden bij de Bruin Paterkens, zijt ge niet blij?’
Toen ze het me vertelde blonken er nog tranen in haar ogen, en ze is pertang altijd gelukkig geweest met ons vader. Ze heeft Dirk Provoost nog een keer teruggezien. Hij zou naar China vertrekken en moeder wilde hem wat geld meegeven voor zijn missie. Toen heeft hij bekend dat hij al vanaf zijn twaalfde op haar verliefd was, en het in feite nog altijd was, maar dan in christo. ‘Ge hebt me belogen’, zei moeder. ‘Niet waar,’ zei hij, ‘ik heb gezegd dat ik nooit met een ander meiske zou trouwen. Dat heb ik dus niet gedaan. En ik heb ook gezegd dat ik eerst apotheker of advocaat moest zijn voor ik met u trouwde, en dat ben ik niet geworden.’ Pastoors- en patersmoppen zijn de beste niet. Dat moeten ze in China ook hebben gevonden, want daar hebben ze hem gemarteld, vermoord en opgegeten. Van dat laatste ben ik niet zeker. Maar eerst hadden ze hem wel honderden mensen laten dopen en zes kerken laten bouwen.
En ik geloof dat dat de doorslag heeft gegeven. Ik wilde niet ontgoocheld worden zoals moeder. Toen Nelen Hafflighem vroeg of ik met hem wilde trouwen ben ik in 't noviciaat gegaan om de ontgoocheling voor te blijven. Daardoor trapte ik op het hart van die arme Nelen. Maar misschien wilde ik eigenlijk op dat van Dirk Provoost trappen voor wat die ons moeder had aangedaan.
Ik moet altijd geweten hebben dat dat lelijk van mij was, Nelen zomaar af te wijzen. Hij is nooit met iemand anders getrouwd en hij kwijnde helemaal weg. Die jongen hield zoveel van mij dat hij bij notariële akte heeft laten vaststellen dat ik had voorspeld dat hij met Lichtmis zou sterven. Dat ikzelf met Lichtmis ben gegaan, maar dan jaren later, zegt dat niet genoeg, Herman? Zegt dat niet dat wij eigenlijk voor elkaar bestemd waren zoals moeder en Dirk Provoost?
Maar ik keek de andere kant op en ik maakte mezelf wijs dat ik heilig wilde worden. De novicemeesteres had mij rap door. Van die boerin geen eieren moet die gedacht hebben, want die heeft mij dikwijls gezegd dat wat minder meer dan genoeg was voor ons Heer.
| |
| |
Het was dus eigenlijk schrik die mij naar 't klooster heeft gedreven. Ik zag Nelen zeker zo gaarne als hij mij, maar ik was bang dat ook mijn liefde beschaamd zou worden zoals die van ons moeder. Ik moet bang geweest zijn dat Nelen mij op het allerlaatste moment zou laten zitten. Dat hij voor 't altaar, als meneer pastoor zou vragen: ‘Nele Hafflighem wilt gij Alberta van Calcken, hier tegenwoordig, nemen tot wettige echtgenote volgens het gebruik van onze Moeder de heilige Kerk?’ in plaats van ‘Ja ik wil’, zou antwoorden: ‘Nee, want ik ga morgen in 't noviciaat bij de scheutisten of de Bruin Paterkens, zijt ge niet blij?’
Het was schrik die mij de wereld deed ontvluchten, en 't was schrik om er terug in gesmeten te zullen worden, die mij al die zotte toeren deed uithalen om heilig te worden. Ik deed boete om heilig te worden, en daarna nog meer boete omwille van mijn pretentie heilig te willen worden. Pretentie die dus eigenlijk voortkwam uit schrik dat een simpele Vlaamse jongen die met mij een gezin wilde stichten, mij voor 't altaar zou laten stikken. Ik wou hem voor blijven. Gij gaat mij niet lappen wat Dirk Provoost ons moeder heeft gelapt, Nelen Hafflighem!
Als ons moeder niet zo vroeg was gestorven dan zou ik nooit in 't klooster zijn gegaan. Jammer dat ge ons moeder niet goed gekend hebt, Herman. Wie honger had gaf ze te eten en wie dorst had te drinken. En wie een benauwdheid op zijn borst had breide ze een dikke sjaal. Hoevelen hebben er in 't holst van de nacht niet aangeklopt en om een bed gevraagd? Ze heeft ze allemaal binnengelaten. Op de zolder is nog plaats, de trap op rechts en pas op voor uw kop tegen de balken. En als zo'n sukkelaar ziek was bracht ze hem nog een kom soep op de koop toe. Gij kunt dat niet weten, gij waart te jong maar in die tijd zat er nogal dikwijls mansvolk in de bak wegens stroperij. Moeder is die allemaal gaan bezoeken om hun nieuws te brengen over hun familie. Uw jongste heeft al drie tanden en uw oudste is juffra geworden. Zelfs Josfien Bulkens die haar vent de keel had overgesneden omdat hij haar en haar zes kinderen altijd sloeg als hij gedronken had, is ze in Leuven dikwijls gaan bezoeken. En met Allerzielen, als ze de zerken van haar eigen familie proper had gemaakt, deed ze een ronde en kuiste in een moeite door de graven waar al in geen jaren iemand nog naar omgekeken had.
Denk nu niet dat het een kwezel was. Als ik me iets van ons moeder wil blijven herinneren dan is het haar glimlach. Als ze ons allemaal had gewassen, aangekleed en een boterham gegeven, ging ze op een stoel zitten en keek naar ons. Met een glimlach. Zelfs toen ze al heel ziek was en niet meer uit haar bed kon, moest ik af en toe met u allemaal rond haar bed gaan staan. En dan keek ze ons aan en glimlachte. Alsof ze met haar ogen een schoon portret van ons trok.
| |
| |
Ach, ge hadt haar moeten kennen! Een pestkop kreeg petsen tegen zijn kop. Wie zijn catechismusvragen niet kende moest binnenblijven tot hij ze hardop kon dromen. Wie triestig was trok ze op haar schoot, wie met zijn eigen geen blijf wist, vroeg ze wat er was.
De grote oorlog maakte haar niet opstandig. En wie haar verwijten maakte vergaf ze al voor hij helemaal uitgesproken was. We zijn allemaal maar mensen.
Kort gezegd, Herman, niet ik maar ons moeder was heilig.
Ja maar hola, gaat gij zeggen, en welke mirakelen heeft die dan gedaan? Ge verstaat het nog altijd niet, hé. Vele, Herman, elke dag opnieuw. Maar de echte mirakelen zijn onzichtbaar, dat zoudt gij met uw geleerde kop toch moeten weten. Iemand door aanraking van een kwalijke longontsteking genezen, daarvan zegt iedereen dat het een mirakel is, hoewel het evengoed toeval kan zijn. Maar iemand als ons moeder, die haar hele leven lang kapotte knieën, gebroken armen en benen, longontstekingen, zenuwinzinkingen en zelfmoorden heeft voorkomen door te zijn wie zij was, door er te zijn als het nodig was, deed meer mirakelen dan de vijf laatste pausen samen.
Daarom zou ik u allemaal van hieruit in naam van ons moeder willen toeroepen: hou op met uw kop te breken over mij en mijn zogenaamde heiligheid. Verspeel uw tijd niet met geloven, twijfelen of niet geloven. Hou op met elkander te bevechten voor al die onnozeliteiten. Zet al die hocus pocus van kerk en antikerk van u af en leef in vrede met en voor elkander zoals ons moeder het ons heeft voorgedaan. Want al de rest, Herman, dat zijn niks dan omwegen die doodlopen op een blinde muur. Zie elkander gaarne en zorg voor elkander. Beter een fatsoenlijke mens dan een gemankeerde heilige, moet ge maar denken.
Turnhout, 20 februari 2006
|
|