Vindt u dat de wereld uiteindelijk een transformatie van de taal is?
Niks hoor, eerder andersom, maar wel geloof ik dat we de wereld, dus de werkelijkheid, helemaal verkeerd zien.
Hoe zou u de grenzen van uw vakgebied willen definiëren?
Ik zie grenzen aan grenzen. Die van mijn eigen vakgebied zijn in de loop van de jaren nauwer en weer breder geworden, alsof het gebied ademt of hijgt. Het beïnvloeden van bloedplaatjes met een zogenaamd hormoon, toen het plakken van plaatjes, toen van proteïnen, en toen weer het beïnvloeden van het plakken van plaatjes, maar daarbuiten de grenzen van mijn begrip.
Waar zat u zelf laatst tegenaan te stoten?
Tegen de poot van het tafeltje van ons tv-toestel, maar voorts stoot ik nergens tegenaan. Is dat nodig? Ik ben waarschijnlijk te slap om mij te stoten en glibber graag overal omheen, behalve om Tineke. Stoten, het plotseling omzetten van kinetische energie naar wat vormloze warmte, vind ik verlies van tijd.
Is wetenschap altijd een vorm van patroonherkenning?
Nou nou, daarover moet ik misschien eerst eens les volgen in de leer van cognitie, bij Tineke. Ik neem aan, op het lekkere gevoel ervan afgaand, dat alles een vorm is van patroonherkenning, met inbegrip van de uiterste en desnoods onjuiste of ongefundeerde vorm van herkenning: het geloof dat alles samenhangt.
Wat is de drijfveer van uw wetenschappelijk werk en waarin verschilt die van uw literaire impulsen?
Nieuwsgierigheid naar samenhang in de buitenwereld die weinig verschilt van nieuwsgierigheid in mijn hersens over zichzelf als zogenaamde literaire impuls. Tineke en ik kwamen een keer langs een berm waar ongeveer twintig autobanden lagen en ze zei: ‘Dat kan geen toeval zijn.’ Een andere keer, kijkend naar een ver en zwaar onweer, zei ze: ‘Leo, dat is geen onweer.’ Twee gevallen waarin denken en gevoel, wetenschap en poëzie samenhangen.