nieuwere beschaving’. Hij meent dat hun kennis van het verleden ‘nog al eens wat te wenschen overlaat’. Thijm stelt: ‘Wij ook, wij willen voort naar de “twintigste eeuw”; maar wij wenschen, bij het kweeken der planten, bij het verzorgen van bloemen en knoppen, den wortel niet te vergeten, die, al ligt hij zedig in de duistere aarde verborgen, er sap en leefkracht aan moet geven (...).’ Dat niet alle wortels in de duistere aarde zedig zijn, dat niet alle bloemen zich naar de zon richten, onttrok zich aan zijn blik. Dat hij én zijn opponenten het hybride wortelstelsel vormen, vervuld met de stuwkracht van de hybris, waaruit het bloemperk van het kwaad van mijn beide eeuwen opbloeit, waarin als onkruid verstrooid de rozen, dat zag hij niet, maar kon hij niet zien. Daarom, als u toch over mijn schouder meekijkt, laat ook even uw oog op mijn schouders rusten, en zie de stompen van de afgebroken vleugels. ‘Ihr, die ihr auftauchen werdet aus der Flut / In der wir untergegangen sind (...) Gedenkt unster / Mit Nachsicht’, zo schreef Brecht aan mij en aan u.