Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 150
(2005)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 403]
| ||||||
Atte Jongstra
| ||||||
[pagina 404]
| ||||||
Ik zie meteen de Enkabé-kruidenier weer in zijn motorjas tegenover mijn moeder aan de huiskamertafel zitten. Afgekloven potloodje, boodschappenboekje. Noterend.Ga naar voetnoot3. Met vergelijkbare notities loop ik veertig jaar later door de Albert Heijn.
Met hetzelfde doel heb ik in studieboeken gestreept en geschreven. Belangrijk. Onthouden. Waarom maakt de mens notities? Omdat ons geheugen breekbaar is. Het is geen vat zonder scheuren, er is een lek, meer dan één. Er druppelen dingen uit. Die druppeldingen proberen we vast te leggen voor ze verloren gaan, vergeten worden. Notities vormen een kattebelletje aan onszelf. We hebben weinig woorden nodig, we hebben immers al eens geweten wat er staat.
Een maniakaal notitieschrijver was Lodewijk van Deyssel (1864-1952), een van de eigenaardigste schrijvers die Nederland kent. Van Deyssel noteerde omdat hij zichzelf en zijn werken buitengewoon belangrijk achtte.Ga naar voetnoot4. Letterlijk alles moest in ons collectief geheugen bewaard blijven. Dat dat ook inderdaad gebeurde, is te danken aan Van Deyssels biograaf Harry G.M. Prick, Van Deyssel zelf publiceerde zijn notities niet. Toch maakte Van Deyssel ook om andere redenen aantekeningen. Hij had zichzelf niet in de hand. Tijdens zijn veelbesproken verhouding met de actrice Theo Mann-Bouwmeester in de jaren tachtig van de negentiende eeuw, had hij gemerkt hoezeer hij de controle over zijn bestaan kon verliezen. Hij probeerde zijn leven te stroomlijnen door vooraf uitgebreide plannen te noteren, die hij achteraf even uitgebreid evalueerde. Een ware planeconomie des levens. Over alles vinden we Van Deyssel-notities. Over het bedwingen van zijn masturbatiebehoeften, over het weer (en de invloed daarvan op zijn hypochondrisch gemoed), de vorderingen bij het schrijven, de schoenen die hij droeg, methodes van vliegenbestrijding, roken, drinkgewoontes of geld: | ||||||
[pagina 405]
| ||||||
Ik hoop te erven: van mijne moeder, van mijne tante Fuchs, van mijne schoonmoeder, van mijne schoon-oom en Tante Ziggelaar, van den ouden heer Sterck en van mijne zuster Katharina, samen f 45000, - hopen we. (moeder f 18000, tante Fuchs f 5000 = 23000, schoon-moeder f 2000 = 25000, ouden hr.-St. f 5000 = 30000,-, Katrina 15000 = 45000. Nagenoeg zeker zijn alleen f 12000 van moeder, en 2000 v. schoon-moeder = f 14000. Fraai is ook wat Van Deyssel noteert over het ritueel van het tandenpoetsen: Om mijn tanden te poetsen, zoo als ik het gedurende de laatste maanden met veel welslagen gedaan heb, heb ik noodig: ongeveer drie liter zuiver water, éen groot breed hard schuyertje, éen zacht schuyertje, een doosje met Dommers roode poeder, éen lampetkan, éen drinkglas, een akertje of karaf, een emmer voor vuil-water, en behalve deze hand-werktuigen: een hooge bank of tafel, waar de kom, het glas enz. óp-staan en een goed-verlichte plaats als tooneel van deze verrichting. Is de tafel er een mooye, dan moet ik haar met zeil bedekken voor het spatten. Ik moet er ook nog bij hebben: een speld of pennetje van onschadelijk metaal om de niet door de schuyer te weren ‘steen’ te verwijderen; en ook nog een kwart glas melk om mijn door het aanhoudend spuwen verdroogde keel te verfrisschen.Ga naar voetnoot5. Je kunt je afvragen of het laatste Van Deyssel-citaat nog een notitie mag heten. De stijl is met vluchtig, van een krabbeltje kan je nauwelijks spreken. Maar notities heb je in soorten en maten, net als schrijvers. Dit citaat is een schrijverscitaat. Vormgegeven tot in de puntjes. Het blijft niettemin een notitie. Kijk maar naar de gegevens: overbodige informatie voor de meeste mensen. Het is slechts de waanzin van Van Deyssel, samen met zijn literair-historische belang, die ze interessant maken. Dat zou je tenminste zeggen, want voor wie er oog voor heeft kunnen alle mogelijke notities nieuwe samenhangen openbaren. Daar is wel een speciaal oog voor nodig, een blik zoals bijvoorbeeld de Zweedse schrijver August Strindberg (1849-1912) in zijn troebele perioden bezat. Strindberg beschrijft hoe hij in Stockholm over straat loopt.Ga naar voetnoot6. Dit is in de periode waarin hij het huis van zijn buren beschouwt als een elektriciteitscentrale, die golven uitzendt waaraan hij kracht ontleent. Als ze halverwege juni | ||||||
[pagina 406]
| ||||||
het huis sluiten om de zomer in hun buitenverblijf door te brengen, raakt hij bevangen door een verpletterend gebrek aan energie. Dit zegt iets over zijn geestelijke staat. Goed, hij wandelt door de straten en zijn blik wordt getroffen door een stuk papier dat door de wind van zee gedreven over de klinkers schuift. Meteen is hij ervan overtuigd dat het papier een boodschap voor hem bevat. Hij rent erachteraan, grijpt het, en ziet dat het een notitie betreft: in een onbekende taal, met onbegrijpelijke cijfercombinaties. Hij weet zeker dat het een versleutelde tekst betreft, die te maken heeft met een complot tegen hem, en studeert dagen op de ontcijfering ervan. Helemaal slaagt hij er niet in, maar er is in zijn ogen duidelijk een samenspanning gaande. Het gekras op een viool dat in die dagen in zijn werkkamer hoorbaar is past daarbij. Krachten hebben het op hem voorzien, en die viool wordt slechts mishandeld met het doel hem te storen.Ga naar voetnoot7.
De notitie als geheimschrift, als raadsel, als bedreiging zelfs. De patiënt die Strindberg toen was maakt daar vervolgens zelf weer notities bij - de ene notitie roept de andere op.Ga naar voetnoot8. Alles bewaren, alles noteren, de wereld beheersbaar maken, en jezelf tot middelpunt van alles opwaarderen. Het is niet toevallig dat Lodewijk van Deyssel overweegt ‘eene encyclopedisch innoveerende schepping’ achter te laten. Want de breedte van het gebied dat notitieschrijvers van dit type bestrijken is waarachtig encyclopedisch te noemen. Alles wat er is in de wereld moet worden vastgelegd in schrift en beeld, op papier: vellen, snippers, flarden. Wat men heeft opgeschreven is onder controle, beheerst. De eigen geest zit erin, de demonen van ‘de vijand’ zijn uitgedreven. En ook de wilde zwiepers van het eigen gemoed kan men bedwingen door ze te noteren. Ik gebruikte eerder een beeld voor het geheugen: een gescheurd vat dat lekt. Maar voor het geheugen zijn vele beelden passend. Hier is er nog een. Het geheugen is een zwerk vol angstaanjagende fladdervogels. Je brengt je tot rust door naar die vogels te grijpen, ze vast te pakken door je notities.Ga naar voetnoot9. Fladdervogels tot kooivogels maken, dankzij pen en papier.Ga naar voetnoot10.
Ik steek nu zelf een hand in de lucht, om een aantal vogels te grijpen die in dit stuk rondvliegen. Waar hadden we het over? Het woord ‘encyclopedisch’ is gevallen, er was sprake van het bezweren van de angst voor het | ||||||
[pagina 407]
| ||||||
onbekende, voor de demonen van anderen of jezelf, door middel van notities. Dat zijn natuurlijk interessantere aantekeningen dan het boodschappenlijstje of andere zakelijke notities ter stut en steun van het fladderende geheugen.
Een van de opmerkelijkste notitieschrijvers is de Zwitser Armand Schulthess (1901-1973). Hij had zich na een carrière als zakenman teruggetrokken op een berg in het zuidelijke kanton Tessin, waar hij eenzaam leefde. Ook Schulthess probeerde de angstaanjagende chaos in de wereld te bedwingen door notities.Ga naar voetnoot11. Hij verzamelde een onthutsende hoeveelheid, verbijsterend uiteenlopende gegevens, die hij afzonderlijk op witgeverfde deksels en bodems van conservenblikjes noteerde. Die hing hij vervolgens in de bomen op zijn erf. Het moet een wonderlijk gehoor zijn geweest als de wind opstak: een encyclopedie die rinkelt in de takken.Ga naar voetnoot12. Een aantal van Schulthess' notities zijn nog steeds te zien, in het Monte Verità-museum ‘Casa Annata’ nabij de stad Ascona. Een notitie-encyclopedie als die van Armand Schulthess heb ik altijd als eenmalig beschouwd, en in zekere zin (conservenblikdeksels in de boom) is hij dat ook. In zijn notities is hij evenwel niet uniek. Alleen al het encyclopedische project van de Franse schrijver Gustave Flaubert (1821-1880), het Woordenboek van Conventionele Ideeën, is sterk verwant. Waar we bij Schulthess notities vinden als ‘De grootste vogel kan niet vliegen’, noteert Flaubert in zijn alfabetisch geordende verzameling zaken als ‘Orgel: Verheft de ziel tot God’ of ‘Bier: Niet drinken. Je wordt er verkouden van.’
Mooi. De notities van Lodewijk van Deyssel: ook heel mooi. Nog mooier is de ontdekking van een andere Nederlandse notitieschrijver die in dit rijtje maniakale aantekenaars past: Henry Fix II (1774-1844). Sinds voorjaar 2004 ben ik gastarchivaris in de provincie Overijssel. Tijdens mijn werkzaamheden stuitte ik op de verzameling-Fix, een in het laatste kwart van de achttiende en het eerste van de negentiende eeuw door Hendrik Fix (1749-1827) samengestelde collectie rariteiten en curiosa. Portretten, opgezette dieren, mechanieken met onbekend doel, boeken, prenten et cetera. Na de dood van Hendrik Fix nam zijn gelijknamige zoon het beheer van de verzameling over, de collectie bleef in de familie tot het overlijden van de latere Fix-telg Henrik Fix in 1948, werd in dat jaar geveild en kwam verspreid terecht bij uiteenlopende, grotendeels Overijsselse musea. Sinds ik van het bestaan van deze collectie weet had, | ||||||
[pagina 408]
| ||||||
concentreerde ik mijn werk als gastarchivaris op naspeuringen hieromtrent. Uit welke stukken bestond die verzameling? Waar zijn ze terug te vinden? En wie waren de drie Fixen die zich meer of minder intensief met de verzameling bemoeiden?
Dat werk is nog in volle gang. Voorlopig hebben mijn naspeuringen vooral gegevens opgeleverd over de zoon van de stichter van de collectie, de man die zich om mij nog onbekende redenen Henry Fix liet noemen. In de archieven ontdekte ik bijvoorbeeld het ‘Leerdicht ter leniging van de nood onder de bevolking te Hasselt na de vloed in het rampjaar 1825’ door Hendrik Fix de Tweede.Ga naar voetnoot13. Een wonderlijk manisch en rancuneus dichtverslag in niet-rijmende verzen, waarin de nalatigheid van de plaatselijke dijkgraaf wordt aangeklaagd. Kennelijk was het Fix' bedoeling de opbrengsten van deze uitgave te schenken aan de Hasselaars, ‘ter leniging van de nood’ na de watersnood van genoemd jaar. Dit onvoltooide werk was de eerste aanwijzing van het literaire talent bij Fix II, maar gaf tevens aan dat diens verstand nu en dan in slaap viel, met de onheilspellende fladdervogels tot gevolg - zie noot 7. Dat de naam van dezelfde Hendrik Fix in 1826 opdook in het archief van het Gertruiden Gasthuis te Deventer, de instelling waar de geesteszieken van de regio werden verpleegd, verbaasde me geenszins. De eerste tekenen vinden we al in het ‘Leerdicht’ uit 1825.
Hoe gaat dat met archieven? Keer op keer duiken er onverwacht stukken uit op. Een archivaris heeft iets bij de inventaris over het hoofd gezien, een archiefbediende legde iets in een verkeerde la, die dingen. Het kan gebeuren dat iemand een misgreep doet - tastend naar iets anders - en denkt: hé, wat is dit? Zo werd ik benaderd door een historicusGa naar voetnoot14. die bezig was met het Geertruiden Gasthuis-archief en via een interview in de krant op de hoogte was van mijn Fix-project. Door een vergelijkbare misgreep had hij een omslag gevonden, beplakt met gemarmerd papier, met op de voorzijde een etiket, voorzien van de tekst: ‘Henry Fix II [Notities]’. In deze map waren een aantal wild beschreven vellen verzameld, aantekeningen inderdaad, notities, die vaak het karakter vertoonden van een gedicht of een aanzet daartoe. Uit deze notities spreekt een bewustzijn dat men rustig ‘overspannen’ of ‘overbewust’ mag noemen. Tegelijkertijd blijven de Fix-notities binnen de grenzen van de begrijpelijkheid. Ondanks het feit dat ze nooit gepubliceerd werden, heeft Fix het contact met een denkbeeldige lezer weten te bewaren. Duidelijk is | ||||||
[pagina 409]
| ||||||
wel dat het aantekeningen zijn van een patiënt, iemand die lijdt aan wanen. Grootheidswaan bijvoorbeeld. Zo schrijft hij dat hij vóór zijn tweede verjaardag al ‘gouverneur-generaal der Nederlanden’Ga naar voetnoot15. is en dat er zelfs al een standbeeld is gemaakt om hem als zodanig te eren. We vinden bij Fix het gevoel dat er in hemzelf meer dan één ik persoonlijk leeft, wat wijst op een bepaalde vorm van schizofrenie: ‘die andere trotse ik in mij...’ Zichzelf besturen lijkt hem niet te lukken, hij acht zich ‘overgeleverd aan krachten’. Fraai in dit gevleugelde kader is ten slotte Fix' aandacht voor vogels. Hij spreekt over ‘vogelen (fladderwerk, snavelsGa naar voetnoot16. die onmenselijk krijsen kunnen)’, ‘gevederde vijanden’ die komen als hij slaapt ‘en mijn rede rust’: Een greep in de lucht. Houvast. Tweemaal (één wiek, één poot). A.D. 1842. Aantekenen! Wat mijn onderzoek naar de verschillende leden van de Fix-familie nog aan vondsten zal opleveren? Ik heb goede hoop nog veel meer op te diepen. We kunnen nu echter al vaststellen dat Henry Fix II een aantal hoogtepunten in de kunst van de notitie heeft voortgebracht, en nauwelijks onderdoet voor grootmeesters in het genre als Gustave Flaubert. August Strindberg en Armand Schulthess. | ||||||
[pagina 410]
| ||||||
Henry Fix II
| ||||||
[pagina 411]
| ||||||
[2]1774: 't Licht gezien. 1776: Zeer voorlijk. Reeds buitenburgemeester, halverwege tot binnenburgemeester versierd. Talrijke wafelkramen en jeneverkroegen in dienst gesteld. Geklitte ijsschollen in het wild waargenomen. 1780: Maskerades verplicht gesteld, op 364 dagen van het jaar. 1781: Gouden snuifdoos uitgereikt. Tal van requesten aangehoord en weggewimpeld. De zwetende ziekte op haar gewone route tegengehouden. Nieuw kerkhof geopend. 1782-1791: Waarnemen der functiën. Zwarte Water ijsvrij gebleven. Alles stroomt. 1792: Een schip vaart Amsterdam voorbij, op weg naar Zwolle en geladen met het standbeeld van mij, gouverneur-generaal der Nederlanden. 1793: Planten van een eerste, voorlopige vrijheidsboom op de Grote Markt, ter gelegenheid van het bezoek van een Franse generaal. De opvolger zal plechtig geplant worden op zondag 6 januari 1793. 1794: Inauguratie opvolger, met wortels en al triomfantelijk op een trein van kanonnen, onder statig klokgelui, naar de inhuldigingsplaats gevoerd. 1795: Afscheid van mijn jeugd. Vrijheid. Nu kan ik pas de loopbaan op! Eindelijk buiten de wallen een wolf gezien. Verzamelen! De jacht ligt open. | ||||||
[pagina 412]
| ||||||
[3]In december 1824 langs de dijk ten Zuiden van Blokzijl zwervende met een grote jutzak onder de arm. Onder aan de dijkvoet een rode haan. Zo tam dat ik hem ving en in de zak stopte. Voortgaande werd de zak zó zwaar dat ik hem vallen liet. Schaterend gelach horende, waarop ik de zak in de steek liet. Omziende: van de haan niets dan een zwalmend, blauw hiplicht. Geweldig miasme alsmede. Het hoge verbond der vogelen spande hierop samen op al mijn zichtlijnen, inzonderheid die over Schokland naar Urk. Schaterende eksters alsook uilen. Zwermen stormvogels aangetekend. De lucht een schouwtoneel. Grote verscheidenheid. Zon en maan beide zichtbaar. Tanig. De zuiging van beide hemellichamen, de uitwerking van die zuiging op de vloed (aanstaande!). Ontzagwekkende ruiteren op hoge sterke peerden draafden onder trompetsteken en tromroeren over de wolkenvelden. Het prachtige verschijnsel van de regenboog (zondvloed aanstaande!). Eerste druppels uit een allengs zwartgewassen regenpak (naar het Zuid-Westen). Vrieskoude, witte luchtschepselen Gods op lange vlerken. Dan emmers van de hemel gegoten, scheuten bruin als bier. Onaangename reuk. Luchtsoorten fosforiek. Stenen uit maanvulkanen geworpen en op de dijk gevallen. Wolk als een zeer grote, geelachtige walvis voorbijgevaren in de lucht, blazend in zijn woede rook en vlam opwaarts. Blauwe banken ter kimme wassend. Zeedamp, nevelrook. Wolkdrijving zeer onregelmatig, in het N.W. loodkleurig. Sterke zeebeweging, gefluit. Schokken der wateren (vomeren). Uit de spiegel der Zuiderzee een alenschool opgestegen & van schollen & grieten. Opzettende Storm. Bendes afgeblazen over de dijk bij Vollenhove. Genoteerd: tekenen! Vrees voor de ondergang van de wereldgrond. Vloed die wederkomt. Noach te dronken om zijn schuit af te meren. Aantekenen! | ||||||
[pagina 413]
| ||||||
[4]Hoop, wensende verwachting dat iets komends werkelijkheid
zal worden. Ik ben drager van de darmelijke waarheid. Voel sterke
begeerte mij te wijzigen. Wat de mensen wel denken, derhalve! Neerge-
worpen zelfgevoel oprichten. Spoedig, met
een vaartje.
Die andere trotse ik in mij treft geen waan. Geen eng beeldingskringetje:
de Here gelijk, aan alle stront ontstegen.
Aan mij kan men een best paard vastbinden, en of ik tegen
het open veld opgewassen ben. Alles zeer wel. Wijze
manieren. De zotten zijn altijd vrolijk, worden oud en
mijn voorjaarskoortsen zijn zeer goed!
Ik moet er maar niet gebracht: in drek. Dat zal bij mijn
hoge hoop nier gebeuren. Bij de Donar der Knetteren:
dat gaat iets worden met mijn onderlicht!
| ||||||
[5]De wilg = altijd verminkt. Stam onhandig, kruin geschoren.
Littekens van ijzer: bijlgezag. Stronk barst bij koperen
ploertwarmte, dit doet de ingewanden vermolmen (grond
der ontluiking van woekerplanten). Tekenachtig. Staat
graag aan een sloot, met daarin algemeen: kroos, 1
zwaan en 3 witte plompen.
Trekken van innemende zachtheid. Wenende, vrouwelijke
smart: ‘een handenwringende wilg’. Een teen voor de
bruid van Lammermoor!
Mooi op een geliefd graf. Judas
verworgde zich onder een wilg.
| ||||||
[pagina 414]
| ||||||
[6]De tuinman die kent krachten die hij niet in zijn armen heeft. Meestal heeft hij zijn handen in de zakken en toch werkt hij in de tuin en komt zijn werk af. Dat komt doordat hij over losse armen beschikt, die geladen zijn en werktuigen bedienen. Hij heeft een heel sterke wil waarmee hij iedereen aankan, die hij bedwingen wil. Maar de vrienden hebben een perpetuum mobile, zodat ze hem wel aankunnen. Intussen loopt de tijd veel sneller en soms ook veel langzamer. Nu eens is het vlug laat, dan weer duurt een dag zo lang dat er geen einde aan komt. Ertussendoor wordt mij altijd maar gevraagd vrolijk te zijn, terwijl ik weet dat er op leven en dood om mij gevochten wordt. Aantekenen!
Als ze mijn papier afnemen ben ik wanhopig, dan weet ik dat de tuinman hef gaat winnen. (A.D. 1837) | ||||||
[pagina 415]
| ||||||
[7]De 15e maart werd een havezate van Heer
Mensema onder Nijmegen door het onweer getroffen,
juist toen er feestelijk bezoek was, en in onderscheiden
zalen (negen) wel 500 mensen verzameld waren.
Sporen (gesmolten, zwart of geschilferd): verguldsel,
kroonlijsten der zoldering, behangsellijsten, met goud
belegde deurstijlen alsmede ook deftige
meubelen en scheldraden. De menigte van metaal,
ingevolge de wetten der elektriciteitsgeleiding, door
zwerkschicht van laadpartikels doorlopen. Voorlopig
niemand van adel gekwetst,
alle de flessen (wijn, brandewijn) ongedeerd,
een halfpond buskruit
in een open koker: niet ontvlamd!
Zodra de bliksem zich genoodzaakt vindt om van
geleiding te veranderen, dan eerst openbaren zich
zijn geweldige uitwerkselen. Na de metalen komen
de lichamen van mensen
en dieren als geleiders der elektriciteit toch
het eerst in aanmerking.
Noteren: Een uitkomst Gods!
Anno Domini 1817.
| ||||||
[pagina 416]
| ||||||
[8]Als men een breed kronkelpad vrij diep uitgraaft
en de verkregen tuinaarde aan beide zijden uitstort,
zodanig dat er onregelmatige hellingen naar het
pad worden verkregen (daarop steengroepen
aanbrengen!), zal men reeds een zeer
geschikte plaats vinden voor kweek van alprots-
bloeiers zoals daar bij voorbeeld is:
de edelweiss.
Heer Vader reisde zich volgens alle kronieken
in het zweet des aanschijns richting jodeldreven
(A.D. 1773). Zoveel is ons geworden: lichte lucht
ingesnoven in de ruimste hoeveelheden, wat mijn
bevruchtiging in hoogste zin op gang moest brengen.
Zo gedaan, aldus geschied. A.D. 1774: mijn
gelukkige bevalling voorgevallen. Levenslicht!
In de Alpen in mijn tuin voorshands geen
jodeltimmer aangetroffen, nog geen
schweitzermädel. Rotsrolling noch gletscherwarming.
Waterstort gelijk bij Schaffhausen (150 breed, 23
hoog, 700 kubiekmeters p. seconde) nimmer
waargenomen. Godlof, aantekenen!
Lederbroek ontstroopt, procreatie uitgesteld.
Dat ik ik mijzelve koester in het Licht mijns eigen
Aanschijns, is mij in mijn Alpentuin genoeg.
Geboekstaafd!
| ||||||
[pagina 417]
| ||||||
[9]Hoe door den volke mijn Haar te dragen,
Aantekenen! Het hoofdhaar altijd plooibaar
houden, en gehoorzaam aan alle vormen &
kleuren. Spoorverwijdering van dierlijke natuur,
de rode kleur wekt begeerte op. Tituslokken
toegestaan, maar ingetogen pijpenkrullen
alsmede haarstrenggolven dienen van lijfelijke
penitentie voorzien. Gebruik van mechanieken
als kam en haarmes en de vlam der kaarsen
oogluikend toegestaan met mate. Ongewenste
woekering (met in het midden de geslachtsbeharing
& aan hogere weerszijden okselbossen) rooien - een
blik op het Zwarte Woud bij het heffen van een
arm.
Mijn mateloos broze haren uit de Noordelijke
streken leveren het verheven blond (engelenhaar)
in blijvende krullen. Binnenlandse haarproductie:
160.000 ponden. De haren uit Bretagne zijn zeer
fijn (uit Auvergne = vet). Ten bate van algemeen
oproer vermijden: knot-, krul- en haarstukcompetitie.
Aantekenen: Een ode aan Haar. A.D. 1841.
Eén hoed kan de vrede brengen!
|
|