Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 150
(2005)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Maria van Daalen
| |
[pagina 386]
| |
bijna zijn hele knokploeg werd gefusilleerd
hij droeg het in zijn lichaam met zich mee
in ruggenwervels, stukgebeukt, dezelfde diepe breuk
die jij sloeg, die nacht
de zilveren ketting viel tussen mijn kleren uit
in een hoek van de gang lag de zilveren hanger
die je bij Taurum speciaal had laten maken
de relatie is stuk maar de liefde niet, zei mijn kind nuchter
mijn liefde is nooit stuk, want
de criticus houdt van het gedicht over de rode beuk
maar de dichter houdt van de rode beukGa naar eind2.
vraag me wat je wilt, had ik gezegd
ik kan alles weggeven, mijn halve hele koninkrijk, mijn lichaam
alleen niet mijn talent, want dat heb ik te leen
toen vroeg ik je, waar was je, en je schreeuwde urenlang
toen vroeg ik, maar jij was er niet, jij was die nacht
afwezig, maar de nacht was overal
zoals bloed en zweet en braaksel en snot, en meer bloed
als de situatie onhoudbaar wordt
vallen de meeste mannen in slaap
in de ochtend lag je in de kamer op de grond
alsof de wereld draaide en in onschuld
je de nieuwe dag dromend wou afwachten
maar je droomde niet, je sliep
toen wekte ik je, en zei, ga uit mij weg
als ik niet veilig in mijn lichaam ben
wordt de grammatica onsamenhangend
verdwijnt het voegwoord tussen aarde, taal en bloed
ga weg
geef mij de sleutels terug van liefde en van angst
wanneer ik zelf de breuk ben, ben ik heel
en zo
is mijn geschiedenis
ook jouw geschiedenis
| |
[pagina 387]
| |
ik ben in elkaar geslagen toen je boos was
ik heb drie dagen met een hersenschudding op de grond gelegen,
en Albertina heeft voor mij gezorgd
ik heb stil gewacht toen je schreeuwde, en ik moest angst en angst en
angst
ik brak twee ribben, en ik ben verkracht
en toen ik gisteren in Sarajevo was
zag ik mijn bloed in spetters op het marmer
dat men heeft aangebracht om helden te herdenken
ik ben gemerkt, geslagen en gegeten
en verbrand op elke plek waar hout groeit
mijn woorden hield ik vast, ik zei je niets
zulke mannen weten van lengte, niet van ruimte
toen zei ik: een oud Haïtiaans spreekwoord zegt
bay kou, bliye, pote mak, sonje
wie slaat vergeet, wie geslagen wordt onthoudt
wie geweld toebrengt, verliest
wie van geweldpleging de ontvanger is
wordt niet geofferd, maar ontvangt de kracht van woede
en behoudt die in het lichaam, draagt die mee
dit is de wet van behoud van energie
dit zijn de werkelijke wetenschappen
ik ben een onuitputtelijke bron
ik ben een lichaam, een reservoir van woede
ik heb woede in ontvangst genomen
omdat ik vrij ben en een vrouw en ruimte
al die woede, dat is energie, dat wist je niet
ik, dank je, ik heb energie voor eeuwen
ik kan de wereld helemaal herschrijven
in termen van liefde en van adem
mijn stem reikt van Diotima tot heden
en ik
spreek hier
de criticus houdt van het gedicht over de rode beuk
maar de dichter houdt van de rode beuk
en toen
kwam Natasja binnen
| |
[pagina 388]
| |
dezelfde, die de bronzen beelden
van verkrachtingen gemaakt heeft en gedragen
zij zegt, als er in Groningen een vrouw verkracht wordt
laad ik een van mijn beelden in mijn busje
en ga het 's nachts neerleggen op die plek
dan zal ik er die nacht bij waken, zei ik terug
en voorlezen hardop, de hele nacht
Natasja droeg een van haar beelden binnen
en zette dat voorzichtig op mijn werkblad
een Venus van Antwerpen, brons, bekleed met kracht
als de Nikè van Samothrace
die van Athena's hand naar voren vliegt
het Louvre in en uit
en toen
er zat een man op de Pont des Arts met een fles Moët & Chandon en
twee kristallen glazen
er zat een man voor de tempel te Kuala Lumpur, met kralensnoeren van
geurende jasmijnbloesem en stijve stelen roze lotus
er liep een nachtzwarte man naar mij toe in Iowa Mall, de baby op de
arm, zijn zoon van twee rende voor hem uit, zag mij en riep
Superman! Superman!
er lag een man te slapen naast de highway op het asfalt, het hoofd op
zijn versleten grijze rugzak, hij wist de weg niet, hij heette Dionysius
soms stuurt hij nog een e-mail uit Egypte
er zit een man te zingen in Montreal, hij ziet mij niet, hij zingt voor de
godin
er staat een man op de Leidsegracht, in 1968, die zijn hoofd geheim-
zinnig glimlachend naar mij toedraait
we gaan wat drinken als hij met de boot in Heeg ligt
er staat een scherpschutter bij Dupont Circle op de uitkijk
maar waar ik ook ben, ik kom niet terug
veel plekken ben ik de-godin-zij-dank vergeten
maar de sneeuw ligt hoog in Boston
en de kastanjes vallen hoorbaar in Dreuzy
maar er zit een man op de Vismarkt met het hoofd in de handen, lang
nadat ik daar voorbijgelopen ben
en als Natasja terugkeert
en mij hetzelfde beeld in chocolade brengt
| |
[pagina 389]
| |
ditmaal levensgroot
de borsten in de hand, biedt deze chocoladen Venus
de wereld chocoladen lafenis
en als Athena terugkeert
- maar godinnen zijn altijd aanwezig, roep mij en ik ben er (ik ben er)
en als ik terugkom, en weer woon in dit gedicht
landt de sonde op Titan, en zendt haar stormen uit door de ether
wiegen de meerminnen in de golf van Atjeh totdat de dalende zwevende
lichamen oplossen in parels en eencelligen
branden de vuren van de oorlog in Bagdad tot as en verstuiven
en bloeit er één enkele bloem
een madeliefje
op de plek waar ik straks begraven word
dit is mijn grootste geluk
pushing up daisies
|
|