En hoe naïef waren wij niet. Iemand zei tegen ons: ‘Va t' faire cuire une chope!’ en wij deden dat, wij gingen een pintje koken.
We gingen aan haar oever zitten en zongen een liedje:
Mon père est né là-bas, ma mère est née là-bas.
We hebben Doc Gyneco dat zien zingen op de kasseien vóór het paleis van de hiermalige koning.
Wij die de grote trek van onze ouders hebben meegemaakt.
Wij die gezien hebben hoe ze door het land te verlaten hun eigen kracht de nek omdraaiden.
Wij die opkomen tegen de woestijn in hun hoofden, tegen dat heimwee naar oude cirkels.
Die verantwoordelijkheid en vooruitgang zouden willen preken.
Die er met onze twee handen voor willen zorgen dat onze zonen kansen krijgen, zonder op de familie te moeten terugvallen of op de sociale zekerheid of wie dan ook.
Zonen én dochters.
Wij die niet willen terugverlangen, geen gevoelens willen verbijten.
Wij die niettemin zien hoe bang ze voor ons kunnen zijn, omdat wij nog kunnen geloven in een groter verband dan waartoe zij in staat zijn.
Wij die zij zeggen, zoals zij ons tot een wij herleiden.
Wij die 's nachts tegen de dingen zijn waar we overdag naar verlangen.
Wij praten met de rivier, want haar geheugen deugt nog. Ze weet hoe aardig de houten huisjes geweest zijn die langs haar oevers werden opgetrokken, en ze weet ook hoe snel die in krotten veranderden, waar mossen en wilde anjers weer vrij spel kregen.
Ze kent de molens nog die ze heeft aangedreven.
Het graan dat ze heeft platgewreven, de boomschors voor de leerlooierijen.
Ze heeft slijpmolens doen draaien en vollersmolens waar laken werd gewalst, tot het soepel en viltig aanvoelde, delicaat op een verhitte huid. Ze was de kracht van een streek en zoals elk provinciaaltje droomde ze als beek van die verre stad met z'n doezelige wirwar van straten en steegjes, die ze met haar nevels zou vervullen, opdat de zon er gouddraad doorheen zou kunnen schieten.
Zo danst ze voort, voor zichzelf, in stilte, zoals iemand met een koptelefoon op. Een gordijn op de wind in de halfschemer.
Want met de jaren is ze zich trager gaan voelen, met steeds meer koppigheid moet ze alles voortkruien wat ze onderweg te slikken krijgt, de uitwerpselen net zo goed als de autowrakken, de verwelkte metalen en de zielen van dichters die zichzelf gingen zoeken in het tweedehandscircuit, de condooms en het badschuim, de restjes jus, het smegma, de